Zaterdag 7 September 1940.
No. 1701
ui.
RUBRIEK TUINBOUW
ZWARTE BESSEN.
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de
mededeelingen van den heer Van Andes over de
teelt van zwarte bessen, in het blad van Augustus.
De Goliath brengt het er in dit artikel niet erg eer
vol af, doch ik geloof de reden hiervoor zijn, dat
de heer Van Andes meer bedoeld heeft de Goliath
in haar geheel, terwijl ik hiertegenover gaarne mijn
ondervinding zou willen stellen, die ik heb met
enkele .stammen der Goiiathselectie.
Voor circa 9 jaar kwam ik in het bezit van een
partijtje 2-jarige zwarte bessenstruiken, afkomstig
van de selectie van Prof. Sprenger.
Ik had 4 verschillende stammen, ieder 50 planten
groot, doch de tijd heeft geleerd, dat bij deze 4
stammen onderling veel verschil bestond in de
vruchtbaarheid. Twee stammen gaven regelmatig
veel en groote vruchten, zoo zelfs, dat in 1938, op
7-jarigen leeftijd, verschillende struiken een op
brengst gaven van 10 kilo (dat sommige pluksters
100 kg per dag plukten zegt voldoende), terwijl het
vorige jaar velen 8 kg per struik gaven.
Van de beste 2 stammen heb ik een gedeelte van
mijn bedrijf opgekweekt, zoodat ik nu in het bezit
ben van een aantal struiken van verschillenden leef
tijd, doch in den 3en zomer een opbrengst van 3
kg per struik was geen zeldzaamheid.
Mijn moederstruiken" heb ik reeds 3 keer terug
gesnoeid en degeneratie kwam practisch niet voor.
Zoo heb ik een perceel van 6-jarige struiken, welke
zijn geplant op 1 meter in de rij, welke om de
andere ieder jaar worden teruggesnoeidhierbij
komen echter wel degeneratieverschijnselen voor,
doch zeker niet meer dan 5 pet.
Volgens mijn ondervinding kunnen goede zwarte
bessen een flinken snoei verdragen, doch met de
bemesting moet men niet zuinig willen zijn, daar zij
alsdan een flinke bemesting verdragen.
Mijn ervaring met de Baldwin Hilltop is nog te
jong, om hierover te kunnen oordeelen, daar deze
struiken 3 jaar geleden zijn geplant, doch ik geloof,
dat wij wel mogen verwachten, dat ook deze een
rijke drager is.
Daar ik ook een perceel van bovengenoemden
Goliath gelijkmatig met de Baldwin Hilltop had ge
plant, zoo had ik deze twee gaarne tegenover elkaar
willen stellen, doch daar door de inundatie alles is
vernietigd, is dit helaas ook niet mogelijk geweest,
terwijl evenmin nog kan worden nagegaan hoe de
oude struiken zich in de toekomst zouden hebben
gehouden.
Kruiningen.
L. J. KOSTENSE.
WAAROM RICHTEN WIJ ONZE
ZIEKTEBESTRIJDING MEESTAL OP DE
EIEREN OF JONGE LARVEN.
Waarnemingen betreffende het afzetten der eieren
door carpocapsa en hoe de rupsen zich naar binnen
boren en op welke -plaatsen der vruchten.
Bij een aandachtige beschouwing der bladeren en
vruchten, om de afgezette eieren waar te kunnen
nemen, ziet men vele voorwerpen, waarvan er vele
zeer veel op insecteneieren gelijken.
Het heeft enkele jaren geduurd, voor ik positief
durfde beweren, wat carpocapsa-eieren waren.
Juist het ontbreken van goede afbeeldingen hier
van in onze literatuur, noodzaakte mij langs een
anderen weg te trachten hierover iets meer te weten
te komen.
Hiertoe werd een tak met vruchten ingehuld en
in de op die manier ontstane kooi, welke dus aan
de gewone temperatuur en weersgesteldheden bloot
gesteld was, werden een aantal mannelijke en
vrouwelijke vlindertjes gedaan, in de hoop hiermee
de voorgestelde resultaten te kunnen bereiken.
Bij controle bleek inderdaad, dat deze proef het
gewenschte resultaat gaf.
Op bladeren en vruchten, en wel het meest op de
vruchten, kon ik de afgezette eieren waarnemen.
Doordat in deze besloten ruimte te veel eier af zet
tende vlindertjes aanwezig waren voor het kleine
aantal vruchten aan de ingehulde tak, kön niet ge
constateerd worden, of er voor het afzetten der
eieren voorkeur werd gegeven aan bladeren of
vruchten.
Zoowel op de bladeren als op de vruchten, overal
waren de eieren afgezet.
Wel bleken de eieren inderdaad sterk afgeplat te
zijn en- wel zoo, dat men niet het idee zou krijgen
met een insectenei te doen te hebben.
Zoo op het eerste gezicht lijkt men te doen te
hebben met een klein vliesje, in het midden eenigs-
zins gewelfd.
Dit zoogenaamde vliesje dekt öf het eitje af, of
moet als eischaal beschouwd worden.
De laatste dagen vóór het uitkomen van het
larfje zien we door het vliesje heen, hoe het larfje
meer en meer vorm aanneemt en tevens treedt er
een verkleuring op.
Even vóór het uitkomen kunnen we heel duidelijk
de larve waarnemen, gekromd onder het vliesje.
De uitgekomen larve werkt eerst, evenals vele
andere soorten rupsen, een gedeelte van de eischaal
naar binnen en zoekt dan een plaatsje op om zich
in te boren in een vrucht.
Ir. Bos nam waar, dat de larven, uitgekomen uit
eieren, gelegd op de bladeren, zich direct naar een
vrucht begaven en zich begonnen in te boren, waar
hoogstens anderhalf uur mee heenging.
Het inboren geschiedde bij voorkeur, waar twee
vruchten tegen elkaar hingen, of een blad een
vrucht bedekte.
■Verder nam Ir. Bos waar, dat de meeste eieren
aangetroffen werden aan de luwzijde van den boom,
waar ook de aantasting dan het sterkst was.
Zelf nam ik dit ook waar.
De meeste eieren vindt men op de beschaduwde
vruchten, die, welke niet aan de sterke middagzon
blootgesteld zijn, of aan de naar de binnenkant van
den boom gerichte zijde van de vruchten.
Zouden de vlindertjes de eieren aan die zijde der
vruchten leggen, welke bij felle zonneschijn, zooals
dat omstreeks dien tijd het geval kan zijn, geduren
de het heetste oogenblik van den dag, daaraan
blootgesteld zijn, dan zou* er heel veel kans bestaan,
dat de eieren zouden verdrogen.
Een verklaring, 5ioe of het komt dat de vlinder
tjes de eitjes op bescüermde plaatsen leggen en hoe
de pas uitgekomen larfjes uit de eieren, welke op
de bladeren afgezet zouden zijn, de vruchten vinden,
is moeilijk te geven en berust mijn inziens op het
instinct, wat hun helpt zich in stand te houden.
Meerdere eieren op één blad of#vrucht werden
niet waargenomen in de vrije natuur (wel op de
ingehulde in de gazen kooi, door plaatsgebrek).
Dit moeten we ook als eefc instinctieve handeling
beschouwen, omdat er voor één larve nauwelijks
voldoende voedsel in het klokhuis van een vrucht
aanwezig is en heel dikwijls het opzoeken van een
tweede vrucht voor* de larve noodzakelijk is, om
volwassen te worden.
Daartoe zien we dikwijls de larven uit de vruch
ten welke afgevallen zijn, langs den stam of tak
ken van den boom zich weer naar boven begeven,
om een nieuwe vrucht op te zoeken.
In het begin van dit artikel werd betreffende het
afzetten der eieren medegedeeld, dat deze meestal
afzonderlijk afgezet werden, hetgeen juist is; voorts,
dat dit plaats had in de omgeving der vruchten,
meestal op de bladeren.
Dit jaar bleek bij nauwkeurige controle, welke
na het verschijnen van het eerste deel van dit
artikel plaats had, dat de meeste eieren direct op
de vruchten afgezet werden en overwegend minder
op de bladeren, waarop maar enkele eieren waar
genomen werden.
Zelfs werd waargenomen, dat pas uitgekomen
larfjes zich op de plaats waar het eitje bevestigd
was geweest, op de vrucht, begonnen in te boren
en kréég ik het idee, dat er zelfs larven waren, die
zich onder het vliesje of eischaal direct begonnen
in te boren.
Intensiever waarnemingen op ruimer schaal een
volgend seizoen, zullen verricht worden om tot een
meer positief resultaat te komen.
Uit een en ander blijkt, dat er met de bespuiting
tegen dit insect zeer intensief gewerkt moet worden.
Hierbij is noodig, dat elk vruchtje van alle kan
ten met het vergif bedekt wordt om het gewenschte
resultaat te verkrijgen.
Juist de zijde van de vruchten, naar de binnen
kant van den boom gericht, moet met het bestrij
dingsmiddel bedekt zijn en ook de plaatsen waar
de vruchten elkaar raken.
Hooge druk met een fijne verneveling der sproei-
vloeistof is gewenscht om de méeilijk bereikbare
plaatsen te bereiken.
•In verband met den groei der vruchten is het ook
zeer gewenscht, om het vergif op de vruchten aan
te brengen tijdens het uitkomen der eieren.
Zou men dit lang te voren doen, dan zullen er
door den groei, plaatsen op de vruchten ontstaan,
waar geen bestrijdingsmiddel aanwezig is en waar
de larven dus ongehinderd zich in kunnen boren,
zonder het vergif te moeten verwerken.
Ook wanneer men een jaar heeft, dat de boomen
maar matig met vruchten bezet zijn, is een zeer
intensieve bespuiting noodzakelijk omdat dan de
kans veel grooter is, dat een grooter percentage
der vruchten aangetast wordt, dan wanneer de
boomen flink bezet zijn met vruchten.
■Nadat een larve zich heeft ingeboord duurt het
1'3 dagen voor deze in het klokhuis arriveert om
zich te goed te doen aan de pitten.
Zij voeden zich in hoofdzaak met de pitten, maar
ook met het vruchtvleesch en na verloop van tijd
wordt een uitgang gemaakt waardoor de excremen
ten naar buiten gewerkt worden.
Bij het doorsnijden van aangetaste vruchten kan
men dikwijls constateeren, dat de gangen niet
steeds recht naar binnen gaan, maar dikwijls vrij
oppervlakkig onder de schil loopen, wat er op wijst,
dat ook het vruchtvleesch de rups als voedsel dient.
Is de rups volwassen en nog niet met de vrucht
afgevallen, dan laat deze zich door middel van een
draad op dezelfde manier als de Spinselmot dit
doet, naar beneden zakken tot op den grond en
begint van daaruit een plaats te zoeken om zich in
te«spinnen.
Meestal wordt die plaats in de vrije natuur aan
de stam of takken van een boom gevonden.
Op een beschutte plaats begint de rups haar
cocon te spinnen, waarvoor ze ook houtvezels
gebruikt, zoodat, wanneer men een ingesponnen rups
met &»con en al uit de boombast trekt, het blijkt
dat deze cocon daar half in verzonken is.
De mps verpopt zich over het algemeen niet vóór-
het volgend voorjaar.
Omstreeks half Mei heeft dat plaats, waarna in
het laatst van Juni begin J^IL de vlindertjes voor
den dag komen.
Wordjj| de rups met de vrucht meegevoerd, bij
voorbeeld door plukken of door oprapen van afge
vallen vruchten enz., dan zoekt deze, wanneer ze
de vrucht verlaat, een plaats op in het verpakkings
materiaal of in naden en reten der bewaarplaatsen,
waar ze zich inspint en overwinterd.
Van heel vroeg door bijzondere omstandigheden
aangetaste vruchten, is de rups ook heel vroeg vol
wassen en bestaat een mogelijkheid in ons land,
dat de ingesponnen fcrven tot den poptoestand over
gaan, waarn» deze in hetzelfde jaar echter niet
vóór half Augustus, uitkomen en inderdaad nog
een nieuwe aantasting kunnen veroorzaken.
De weersomstandigheden enz. moeten hiertoe
hun medewerking verleenen.
Men spreekt dan van een partieele tweede
generatie.
Veel schade ^eroorzaakt deze generatie echter
niet, omdat dit maar over enkele exemplar<#i gaat.
(Wordt vervolgd.)
ZWARÏ E BESSEN.
ft
(2. Vervolg.)
7. De snoei.
Zooals ik reeds eerder aangaf, worden 't eerste
jaar, dus 't jaar van planten, de jonge takken een
eind teruggesnoeid. Den daarop volgenden winter
•zal men als regel kunnen volstaan met de te veel
ontstane takken aan den voet weg te nemen en de
overblijvende iets te toppen. In de volgende jaren
wordt dan zooveel mogelijk alle 2-jarige hout Weg
genomen. Het zal niet steeds mogelijk zijn dit
alles te verwijderen, maar toch zeker dat hout het
welk jong ontstane takken hindert.
Nog dikwijls ziet men jonge takken verwijderen
om oudere te sparen, doch hiermee komt men be
drogen uit. Van de jonge takken plukken we de
meeste en grootste bessen aan lange gemakkelijk te
plukken trossen.
Wanneer we alle cultuurzorgen naar behooren
ver-vullen, dan is het mogelijk om elk jaar zooveel
oudere takken weg te nemen, dat fwe steeds een
struik overhouden, opgebouwd uit hout, dat ten
hoogste voor de tweede maal vrucht geeft.
De hierboven genoemde snoei kan in den winter,
doch ook direct na den pluk plaats hebben. Wan
neer we hiervoor tijd kunnen vinden, lijkt mij de
snoei direct na den pluk het meest gewenscht. Voor
zoover mij bekend, zijn er op dit gebied bij de
zwarte bes nog geen vergelijkende proeven genomen.
De snoei der zwarte bessen bestaat dus eigenlijk
nergens anders uit dan flink uitdunnen en wat al
te hard groeiende scheuten toppen. Vooral op jonge
scheuten, 'welke direct uit den grond, dus vanaf de
wortels ontstaan, dient men zuinig te wezen. Wan
neer we zoo 'n direct uit den grond te voorschijn
komende scheut Wat van grond ontdoen, dan blijkt,
dat even onder den grond een massa nieuwe wor
tels ontstaan. Deze scheuten zorgen dus ook voor
een vernieuwing van wortels.
Het kjweeken op een pootje of kort stammetje
lijkt mij minder gewenscht. Men krijgt dan tus-
schen wortels en takken een stukje hout, dat, als
het enkele jaren oud is, remmend werken zal op den
groei. Bovendien loopt men nog de kans van af
breken en dan is de geheele struik verloren.
8. Het oogsten.
Niet alle variëteiten zijn tegelijk rijp. Het is
daarom gewenscht hiermede bij den aanplant reke
ning te houden, en bij eenigszins groote aantallen
meer dan één variëteit te planten.
Het plukken dient precies op tijd plaats te heb
ben. Plukt men te vroeg en komen er nog groene
korrels in voor, dan is het product voor de'fabriek
ongeschikt of zeker minderwaardig. Wanneer men
te laat plukt, dan is het niet mogelijk de bessen
zonder beschadiging te oogsten. De aan den voet
der tros zittende bessen gaan stuk en maken de ge
heele mand met bessen nat en kleverig. Zulke
natte bessen schimmelen spoedig en zijn dus, vooral
als de tijd tusschen plukken en verwerken wat lang
du.urt, minder waard wat ook steeds in den prijs
tot uiting komt. Ook is het niet gewenscht om
tijdens of direct na regen te plukken.
De eene variëteit is veel vlugger en daardoor
goedkooper te plukken dan de andere, en wel door
de volgende oorzaken:
a. De eene variëteit rijpt veel ongelijkmatiger
dan de andere. Bij sommige variëteiten zijn aan één
tros meerdere korrels overrijp en andere nog groen.