Van den Rijkslandbouw voorlichtingsdiens
VEEHOUDERIJ.
Zaaitijdenproef met tarwe bij den heer J. M. Klompe
te Dreischor (Z. 519).
Verbouwde rassen: Juliana, Bersée en Blanka.
Grondsoort: Lichte klei.
Voorvrucht: Suikerbieten.
Bemesting: Tegen 250 kg granumix 12 X 12 X
12 en 125 kg ch per ha.
Grootte der perceelen: 22 are.
Gezaaid: Juliana op 15 November tegen 140 kg,
Bersée en Blanka op 8 April tegen 145 kg per ha.
In dit laatste geval liet de structuur van den grond
nog veel te wenschen over.
Rijenafstand22 V2 cm.
Ontwikkeling: Aanvankelijk stond in 't voorjaar
de Juliana wel wat dun, doch later was de stand
vrij goed. Bersée vormde in 't begin een fijn, kruf-
perig gewas en had een te dichten stand, terwijl
Blanka iets grover was en ook wat sneller opschoot.
Plantenziekten: Zeer veel bruine roest kwam
voor in Bersée wat minder in Blanka en het minst
in Juliana.
In aar komen: Juliana op 17 Juni, Blanka op 26
Juni en Bersée pas op 4 JLli.
Legering: Blanka en Bersée legerden iets.
Bersée had te lijden van korrelverlies door uit
waaien.
Geoogstuliana op 14 en Blai.ka en Bersée op
26 Augustus.
KorrejkwaliteitJuliana een Zeer mooie volle
korrel, Blanka eveneens mooi, doch wat klein en
Bersée een zeer slechte, onuitgegroeide korrel.
•De opbrengst per are bedroeg van Juliana 36,1
van Blanka 34,5 en van Bersée 23,1 kg. De eerste
twee rassen waren dus matig, doch Bersée was
slecht.
Wintertarweproefveld bij den he r C. J. M. Klompe
te reiscihor. (Z. 466:)
Rassen: Juliana, Juliana X Carstens V, Jubilé,
Bersée, C.B. 716/7 en Alba.
GrondsoortLichte klei.
VoorvruchtErwten.
Bemesting: Tegen 125 kg granumix 12 X 12 X
12 en 250 kg kas per ha. q
Aantal par.: 3, elk van 1 are.' (f
Gezaaid: 13 October, op een rijenaf stand van
22 cQ.
Hoeveelheid zaaizaad: Juliank, en Juliana X Car
stens V tegen 126 kg; Jubilé, Bersée en C.B. 716/7
tegen 136 kg en Alba tegen 150 kg per ha.
Opkomst:" Alleen Bersée fiomt wat achteraan.
Later haalde het zijn achterstand wat in.
Ontwikkeling: Over 't algemeen zijn de rassen
vrij goed den winter doorgekomen. Alba heeft het
minst en Bersée het meest geleden. Van dit laatste
ras werd de stand dan ook iets te dun.
Lengte en stevigheid van 't stroo: Jubilé en Ber
sée groeiden het Kortst (110 cm), daarop volgde
Alba (115 cm, vervolgens Jul. X Carst. en C.B.
710/7 (120 cm) en eindelijk Juliana (125 cm), Jul. X
Carst. legerde iets, de overige bleven overeind.
Plantenziekten: Jubilé had het meest van bruine
roest te lijden, daarop volgden Alba en Bersée, ter
wijl de drie overigen het minst aangetast waren.
Enkele stuifbrandaren werden gevonden in Juliana
en Alba. In dit laatste ras kwamen nogal afwij
kende aren met rood kaf voor. Het ras Bersée had
iets te lijden van het uitwaaien der korrels.
Korrelkwaliteit: Juliana, mooie volle korrel,
weinig 2e soort.
Jul. X Carst., iets minder mooi, ook wat meer
2e soort.
Jubilé, nog minder, vrij veel 2e soort.
Bersée, slechte, smalle, miskleurige korrel.
'C.B. 716/7, mooie korrel als Juliana, weinig 2e
soort.
Alba, zeer mooie korrel met heel weinig 2e soort.
Geoogst: Alba, Jubilé en Jul. X Carst. op 6 Aug.
Bersée en C.B. 716/7 op 10 Aug. en Juliana op 13
Aug.
Gemiddelde opbrengsten in kg per are:
Ras
Korrel
Stroo
Juliana
48.3
66.9
Juliana X Carstens V
51.9
68.8
Jubilé
44.5
59.1
Bersée
42.9
53.7
C.B. 716/7
50.5
58.-
49.7
63.3
De hoogste gemiddelde opbrengst, zoowel aan
korrel als aan stroo, gaf dus Juliana X Carstens V.
RICHTLIJNEN VOOR DE BEPERKING VAN
DEN VEESTAPEL EN DE TOEWIJZING VAN
KRACHTVOER.
Een bestudeering van den aankoop van veevoe
der aan de hand van de gegevens der boekhoud-
bureaux leert, dat deze aankoop per ha varieert
met:
a. het bedrijfstype en het gebied;
b. de verhouding van grasland en bouwland;
neemt het grasland relatief toe, dan stijgt ook
de aankoop van veevoeder in het algemeen;
c. de bedrijfsgrootte;
de kleine bedrijven gebruiken aanzienlijk meer
veevoeder dan de middelgroote en deze weer
meer dan de grootste.
Ook binnen één bedrijfstype van eenzelfde grootte
en in eenzelfde gebied gelegen treden nog belang
rijke verschillen tusschen het eene bedrijf en het
andere op, samenhangende met verschillen in dicht
heid van den rundveestapel en van de andere vee
soorten, met de productiviteit van den veestapel en
met de ruwvoederpositie.
Hoe belangrijk ook, een individueele beoordeeling
van al deze bijzondere omstandigheden van bedrijf
tot bedrijf is niet doenlijk; wel kan dit geschieden
t.a.v. de afspiegeling dezer omstandigheden in de
grootte van den veestapel.
In dit advies zullen uitsluitend het rundvee, de
varkens en het pluimvee in den gezichtskring wor
den betrokken. De paarden komen, als onmisbare
trekdieren, voor inkrimping van den veestapel niet
in aanmerking, terwijl de overige veesoorten voor de
voederpositie van weinig belang zijn.
Wel dient te worden opgemerkt, dat bij de voede
ring van de paarden een grootere rol aan het ruw-
voeder, speciaal uit eigen bedrijf, moet worden toe
gekend, ter;wijl in het belang van de landarbeiders
een kleine toewijzing van veevoeder ten behoeve
van de geiten niet zal mogen worden vergeten.
Waar andere veesoorten, b.v. in enkele deelen der
provincie Noord-Holland de schapen, van over
wegend belang zijn, kunnen deze na omrekening
tot stuks grootvee, met de koeien worden verge
leken, daarbij rekening houdende met de meerdere
of mindere behoefte aan niet op eigen bedrijf ge
wonnen voeder.
De verdeeling van het nog beschikbare veevoeder
zal rekening moeten houden met de relatieve be
langrijkheid der verschillende veestapels, uit het
oogpunt van de verhouding van de hoeveelheid
krachtvoer tot het quantum daarmede verkregen
product, uit een oogpunt van investeering en her
opbouw van den veestapel en uit een sociaal oog
punt. Binnen dit raam zullen de boeren dan verder
zooveel mogelijk vrij dienen te worden gelaten.
•Het is duidelijk, dat wanneer de beperking van
een veesoort besparing van menschelijk voedsel in
het vooruitzicht stelt, deze restrictie in de eerste
plaats in aanmerking komt. Is de sociale beteeke-
nis van een bepaalde tak van veehouderij over
wegend, zooals de kippen- er. varkenshouderij in het
kleine bedrijf, dan moet de beperking zoo voorzich
tig mogelijk worden doorgevoerd. Voorts verdient
alle aandacht de investeering, die voor de verschil
lende veesoorten zeer uiteenloopend is en dient ge
let op den tijd, noodig om een beperkten veestapel
wederom in zij^i ouden omvang te herstellen. Ten
aanzien van de verhouding tusschen het gebruikte
voor eenerzijds en de hoeveelheid verkregen product
anderzijds, rijst de vraag, bij welke veesoort met het
minste krachtvoer het meeste menschelijke voedsel
wordt geproduceerd. 0
Bij de beantwoording dezer vraag en de over
weging der voorafgaande punten, komt men tot de
conclusie, dat de melkveestapel het minst beperkt
zal mogen worden en wel om de volgende redenen:
a. de verhouding voer tot product is het gunstigst
bij de melkkoe. De gemiddelde melkproductie
van een koe aannemende op 3500 kg per jaar
is de verhouding van de droge stof in deze melk
het geboren kalf tot die in het totale voer
als van 1/5.3. Rekent men 500 kg krachtvoer
per koe per jaar, dan is de verhouding van het
geproduceerde tot het krachtvoer als van 1 1.
Voor het mesten van een big van 20 kg tot
een varken van 125 kg kan gerekend worden,
dat het voederverbruik beloopt 105 X 3.8
399 kg. Het inslachtingspercentage bedraagt
19 pet., zoodat de vleeschproductie 85.05 kg is,
waarvan ongeveer de helft water.
De verhouding van product en voeder, uitge
drukt in droge stof, wordt dan als van 1/8.4. De
verhouding t.o.v. het krachtvoer alleen zal dan
1/6 bedragen.
Voor een leghen wordt deze relatie nog rui
mer, n.l. 1/18, aannemende: dat 1 ei gemiddeld
58 gram weegt, de jaarproductie 140 eieren be
draagt en 100 gr krachtvoer per dag noodig is.
b. bij den rundveestapel kan het herstel tot den
oorspronkelijken omvang het moeilijkst en het
langzaamst worden verwezenlijkt. Wat dit
punt betreft, mag worden aangenomen, dat een
vervanging bij het pluimvee voor een belangrijk
deel reeds na één jaar plaats heeft, bij de var
kens na twee drie jaar, terwijl voor het rund
vee bij een beperking tot tweederde hiermede
drie a vier jaren gemoeid zijn. Het tempo der
reproductie is hier zeer verschillend, voor het
rundvee het langzaamst en voor het pluimvee
het snelst.
c. bovendien is de kapitaalsirtvesteering bij het
rundvee het belangrijkst: men mag aannemen,
dat de rundveestapel in 1939 een waarde ver
tegenwoordig van 500 millioen gulden, de
varkensstapel van 100 millioen gulden en de
pluimveestapel van 70 millioen gulden.
Bij de verkoeling van de beschikbare hoeveelheid
krachtvoeder over de verschillende diersoorten zal
men er uit den aard der zaak rekening mede moeten
houden, dat de rundveestapel voor een zeer belang
rijk deel met voeder uit eigen bedrijf in stand kan
worden gehouden, terwijl de varkens en het pluim
vee voor een groot deel op krachtvoer zijn aange
wezen.
Uit een oogpunt van bedrijfseconomie is het bij de
toewijzing van veevoeder in de praktijk het doel
matigst alleen de totale hoeveelheid, die de veehou
der krijgt, te bepalen en aan den belanghebbende
zelf over te laten, op welke wijze en aan welke
veesoorten hij die zal besteden. Dit is immers een
onderdeel der bedrijfsorganisatie, waarover door den
bedrijfsleider zelf het best kan worden beslist. Van
buitenaf is het meest economische gebruik immers
moeilijk of in het geheel niet te beoordeelen.
Bij optredende schaarschte van bepaalde grond
stoffen, waarbij in het bijzonder moet worden ge
dacht aan eiwitrijke voeders en dierlijk eiwit, kan
het noodzakelijk zijn de toewijzing van bepaalde
gemengde voedermiddelen, waarin deze grondstof
fen zijn verjwerkt, te beperken door da'arvoor een
afzonderlijke toewijzing te geven.
Van de voedertoewijzing zullen in principe moe
ten worden uitgesloten personen, voor wie het hou
den van vee of van een bepaald soort vee geen on-
misbaren factor voor hun bedrijf of voor hun bestaan
vormt. Hier wordt gedacht aan het houden van
kippen en varkens door ambtenaren en dergelijke
en het houden van pluimvee door groote bedrijven.
Aangezien per stuk vee de aankoop van veevoe
der het grootst is op de kleine bedrijven, gezien hun
smalle basis in eigen bodem, zal de toewijzing van
veevoeder voor het eerste vee ruimer moeten zijn
dan voor het overige. Deze toewijzing zou b.v. voor
de eerste twee koeien, voor de eerste twee varkens
en voor de eerste vijftig kippen met een nader vast
te stellen percentage kunnen worden verhoogd.
Een dergelijke regeling bestaat reeds thans ten
aanzien van de varkens.
Bij de door ons gedachte regeling moet worden
voorkomen, dat grootere bedrijven met slechts
enkele stuks vee en een groote hoeveelheid voer uit
eigen bedrijf in de gelegenheid zouden worden ge
steld een hoogere toewijzing te verkrijgen. Dit is
mogelijk door het stellen van den eisch, dat de be-
drijfsoppervlakte een zeker maximum van b.v. 8 ha
niet mag overschrijden.
Deze extra-toewijzing ten behoeve van het kleine
bedrijf, die ook bij de teeltregelingen een rol speelt,
is noodzakelijk voor den kleinen boer, omdat hij
reeds aan de bestaansgrens leeft. Bij de minimale
bestaansgrens van het kleine veehoudersbedrijf be
staat er min of meer een omgekeerde evenredigheid
tusschen de bedrijfsoppervlakte en het totaal per ha
benoodigd veevoeder.
De talrijkheid van deze groep kleine grondgebrui
kers rechtvaardigt een eenigszins tegemoetkomende
houding, al is de rol, die zij speelt bij de voedsel
voorziening van het Nederlandsche volk niet van
overwegenden aard.
De commissie is van oordeel, dat het voldoende
is alleen den aankoop van veevoeder in beperkenden
zin te regelen en dat het dan onnoodig en ook onge-
wenscht zal zijn naast de voedertoewijzing nog een
regeling voor de inkrimping van den veestapel toe
te passen. Een van boven opgelegde straffe in
krimping heeft namelijk het nadeel, dat men bijzon
dere individueele prestaties, te bereiken o.m. door
een juiste aanpassing aan de natuurlijke en econo
mische omstandigheden en met behulp van veel
zelfgewonnen voeder, onmogelijk maakt en dat met
een zoodanige regeling een in het algemeen moei
lijk terrein wordt betreden. Dit laatste klemt spe
ciaal t.a.v. het rundvee op de kleine bedrijven, met
betrekking tot welke het practisch ondoenlijk is
een melkveestapel van 1, 2 of 3 koeien zonder ruï
neuze gevolgen voor den veehouder te beperken,
terwijl ook een rechtstreeksch ingrijpen in den om
vang van de andere takken van veehouderij op het
kleine landbouwbedrijf tot moeilijkheden kan leiden.
Een voorgeschreven inkrimping zou voorts in de
zeer intensieve weidestreken van het middenwesten
veel rigoureuzer moeten zijn dan in andere weide
gebieden, hetgeen veel wrijving en bezwaren met
zich mede zou brengen.
Het in overeenstemming brengen van den om
vang van den veestapel met het voorhandene voe
der kan het best aan het inzicht van den bedrijfs
leider worden overgelaten, die beter met individueele
omstandigheden rekening zal kunnen houden.
Bovendien is het een open vraag, wat de voorkeur
verdient: een rigoureus beperkten stapel intensief
te voederen of een grooteren stapel aan te houden
bij matige productie. Het antwoord op deze vraag
hangt samen met den duur van het conflict. Be
perking beteekent kapitaalsvernietiging en is op
grootere schaal alleen verantwoord bij een langen
duur van den oorlog.
Hoewel de mogelijkheid van fraude en de betee-
kenis daarvan door de commissie geenszins wordt
onderschat, meent zij toch een rechtstreeksche be
perking van overheidswege te moeten ontraden,
omdat zij, het zij hier met andere woorden herhaald,
van vrijheid van initiatief onder de gewijzigde om
standigheden een heroriënteering in de richting van
bodemgebondenheid der productie verwacht, waar
van $e voordeelen het gesignaleerde nadeel in
hooge mate zullen overtreffen.
De toewijzing van veevoeder zal naar het oordeel
der commissie afgestemd moeten zijn op den om
vang van den bedrijfsveestapel, waarbij men zich
voor wat den rundveestapel betreft, zal moeten
baseeren op de voor de veevoedertoewijzing in het
afgeloopen jaar uitgevoerde registraties. Zou de
hoeveelheid krachtvoer voor het rundvee zeer be
perkt zijn, dan verdient het aanbeveling de toewij
zing uitsluitend te baseeren op het aantal nieuw-
melke koeien.
De beperkte voedertoewijzing zal automatisch tot
een inkrimping van den veestapel leiden -en wel op
een zoodanige wijze, als. met de belangen van het
landbouwbedrijf het meest strookt. Hieruit volgt,.