I
perziken en pruimen te verrichten direct na den
oogst. De Iwonden herstellen zich in dien tijd snel en
de besmettende sporen zijn er niet. Doe het nu!
5. In den winter geen wonden maken.
J. NONKES.
voldoende ge teekend, zoodat we nu eens nagaan hoe
de bestrijding het beste toegepast kan worden.
Spuiten, insnoeien of insnijdingen maken?
Er bestaat geen spuitmiddel, dat „loodglans" kan
bestrijden. Er ^worden wel „middelen" aangeboden,
maar ze hebben geen waarde.
Schrijver dezes heeft bij verschillende fruitkwee-
kers een dergelijke toepassing nagegaan, maar heeft
nog geen enkel bewijs gevonden, dat de behandeling
zonder voorafgaande insnijdingen „enkel" slaagde
door besproeiing met een oplossing, die in den han-
Foto 3.
Perzikstam vol met vruchtlichamen van
loodglansziekte.
del aangeboden wordt, als bestrijdingsmiddel tegen
de loodglans.
Dat middel zou dan alleen werkzaam zijn, als men
vooraf verschillende insnijdingen had gemaakt in de
lengte-richting van het overjarige hout en in den
stam. Niet alleen zouden de wonden in aanraking
met de oplossing moeten komen, maar ook zou de
grond besproeid moeten worden.
In Engeland zijn proeven genomen om de besmet
ting via de wortels te doen plaats vinden, wat niet
gelukte; dus is een bestrijding via de Wortels zeer
onwaarschijnlijk en zouden de wortels naast de
anorganische zouten, ook het tegengif moeten op
nemen. Als men er acht op geeft, dan wijst men wel
eens een „Wonderboom" aan, die door een derge
lijke behandeling met een of ander bestrijdings
middel hersteld is, maar het is veelal niet contro
leerbaar door gebrek aan een parallelproef. Parallel-
proeven worden door de tuinders zelden genomen,
maar wel is mij een proef bekend, waar dit gebeurde
en het ten gunste van de insnijdingen uitviel, zoo
dat die tuinder tot de conclusie kwam: „het kerven
in den boom helpt alleen en anders niets".
Nu is dat nog geen bewijs, dat die methode alleen
juist is. Er zijn ook voorbeelden genoeg bekend,
dat door verplaatsing der jonge aangetaste boomen
een hernieuwde groei plaats had na de herstel
ling van de verplanting en de loodglans zich enkele
jaren niet meer liet zien of in z'n geheel verdween.
Anderen hebben meer succes met een ruimen toe
voer van organisch mest, b.v. stalmest of dóór en
dóór Verrotten mest in een flinke hoeveelheid aan
gewend en zien dan den boom zich in een korten tijd
herstellen en het ziektebeeld verdwijnen. Weer
anderen hebben dat ook geprobeerd met een nega
tief resultaat. Een voorname rol speelt hier ook de
meer of mindere opdrachtigheid van den grond,
zoodat deze methode niet overal succes geeft te zien.
.Het gebeurt ook, dat men er niets aan doet en toch
STAMBOONEN.
Foto 2.
1 en 3: gezonde pruimenblade-
ren; 2: pruimenbladeren met
loodglans.
het ziektebeeld geleidelijk verdwijnt. Hoe krachtiger
de groei, hoe minder de schimmelaantasting tot
uiting komt.
Komt men in den zomer tot de ontdekking, dat
één der boomen wordt aangetast, hetzij perzik of
pruim, dan neemt men z'n zakmes en snijdt vanaf
den onderstam in de richting naar boven en slaat
geen tak over, die de dikte van een duim bereikt
heeft. Als men maar even met de mespunt door de
schors heen is, kan het al voldoende zijn.
Wat is nu de bedoeling van dit snijden en wat
bereikt Imen er mee?
In veel gevallen herstelt ae zieke boom zich. Meer
dan eens hebben we voorbeelden gezien van boo
men, die in de zomermaanden behandeld waren,
nadat ze de loodglans vertoonden; het volgend
voorjaar bij het uitloop^i was er niets meer aan te
zien.
Wel moet men terdege acht geven op dergelijke
boomen en het zal veelal noodzakelijk zijn ze eens
(weer te kerven na verloop van tijd.
Afdoende is alle aangetaste deelen w«^ te snoeien.
Hierbij lette men er op, dat werkelijk al het zieke
hout weggenomen jwordt. De schimmel kan zich n.l.
veel lager in den tak bevinden*dan men af zou lei
den uit de bladaantasting. Heeft men niet ver ge
noeg teruggesnoeid, dan kan de ziekte op een andere
plaats te voorschijn konden.
Nu is het niet altijd direct mogelijk om eiken tak,
die de loodglans vertoont, maar af te zagen of de
sterk aangetaste boomen op te ruimen. Dan zouden
velen al de helft Van hun boomen missen.
Nu gaat men niet alvast in- gezonde en in zieke
boomen, bij voorbaat maar insnijdingen maken, dan
kan het middel erger worden dan de kwaal en be
vordert men juist de infectie, zooals We kortgeleden
bij een al te ijverigen kweeker konden opmerken.
'Het blijkt dus, dat er geen direct bestrijdingsmid
del is tegen loodglans. Beslist noodig is:
1. Alle doode hout, afkomstig van zieke boomen,
zorgvuldig te verzamelen en te verbranden.
2. Heiningpalen e.d. in FebruariMaart goed
contröleeren, of er geen paars-roode zwamkorsten
op zitten van Stereum-purpureum. Is dat wel zoo,
dan deze behandelen met timmermans-carbolineum.
3. In de zomermaanden aangetaste takken
terugsnijden tot op het gezonde hout.
4. De geheeie snoei en het aanbinden van alle
Als we onze stamboonen eens nauwkeurig gaan
bestudeeréh en hun eigenschappen nagaan, komen
we vanzelf tot de conclusie, dat vele soorten onder
ling ontzettend verschillen.
Ze verschillen %i vroege- en late plukrijpheid, in
vorm en model van vrucht (scheulen), n.l. ronde,
platte, enkele, dubbele, met- en ^ginder draad; er is
zelfs een draadsterkte en getallen* vastgesteld, die
bepalen of boon wel dan niet behoort bij de soor
ten zonder draad. Er zijn zachtvleezige scheeden,
hardvleezige scheeden, zelfs gele, groene, lichtgroene
scheeden enz.
Bekijken we de soorten en zèïfs de planten onder
ling, dan -verschillen deze soms zeer veel van elkaar
in haar verschillende eigenschappen, n.l. gele, rose,
bonte en witte bloemen, planten, die de vruchten
onder 't blad houden en planten, die de vruchten
meestal boven 't blad lieren. Deze verschillen in
bloeiwijze en groeiwijze worden betiteld met name
„onder- en bovenbloeiers".
Al deze verschillende eigenschappen zijn door
jaren her ontstaan, hetzij door een plotselinge ver
anderlijkheid, die nog twee verschillende begrippen
omvat, n.l. „individueele variatie" en „spontane
variatie" of „mutatie", of hetzij door stamselectie
of kruisingen.
Over deze eigenschappen kunnen we nog aper
veel praten schrijden, niet alleen over boonen,
maar over gewassen, die alle uit zaad voortgeteeld
worden.
iLinnaeus is hierbij tot eigenaardige opvattingen
gekomen, die later evenwel*door Lamarch, en vooral
door Darwin zwaar betrist ^verden. Darwin zegt
o.a. dat de verandering der planten in den loop der
tijden ondergaan, wel is waar langzaam en geleide
lijk plaats hebben, maar tevens, dat nieuwe vormen
niet altijd in den oorspronkelijken vorm blijven
schommelen, doch in een bepaalde richting blijven
afwijken. Hij schrijft de veranderlijkheid toe aan den
„strijd om 't bestaan".
In ^nkele gevallen en generatiën zouden op deze
wij#e slechts kleine afwijkingen in uit- en inwendige
eigenschappen kunnen ontstaan, maar als geduren
de vele jaren achter elkaar de eene generatie de
andere opvolgt en telkens verschillende individuën,
die het meest geschikt zijn voor de voortteling, wor
den gebruikt, zouden velerlei vormen uit elkander
geboren kunnen worden. Deze nieuwe vormen zijn
eigenlijk niets anders dan 't uitkiezen van bepaalde
exemplaren voor de voortplanting, dus een natuur-
keus.
Bij Linnaeus bleef 't aantal soorten steeds gelijk,
doch konden onder den invloed van uitwendige om
standigheden vormen geboren worden, die om het
oorspronkelijk type bleven schommelen en daartoe
terugkeerden als de uiterlijke omstandigheden weer
gelijk gemaakt werden.
Prof. 'Hugo de Vries is op grond van de door hem
genomen proeven, tot de conclusie gekomen, dat
nieuwe soorten wel uit de bestaande kunnen ont
staan, doch dat zulks niet langzamerhand doch
opeens, plotseling, schoksgewijze plaats heeft, dus
komt tot 't verschijnsel der „sprongvariatie".
Hierover valt zeer veel te vertellen, doch zou veel
te ver gaan. Ik hoop, dat dit weinige voldoende
moge zijn om aan te toonen op welke manier alle
eigenschappen bjj de gewassen tot haar ontstaan
komen en waarom een zelfde soort soms zooveel
afwijkt, terwijl ze dezelfde eigenschappen moesten
bezitten.
'k Wil enkele eigenschappen wat nader beschou
wen, en wel enkel die, welke voor de tuinders van
belang zijn en welke hen misschien wel eens voor
problemen heeft doen plaatsen en zeggen: „wat
typisch; het is dezelfde soort boonen en toch ver
schillen zij en hebben heel andere eigenschappen
den dezelfde soort, die ik bij mijn buurman heb
gezien. Hoe komt dat? Welke voor- of nadeelen
zijn daaraan verbonden".
Hoe dat komt is in voorgaande reeds aangehaald
en de eene selecteur zoekt weer naar heel andere
eigenschappen dan een andere, de een is weer een
andere meening toegedaan dan een ander, enz, maar
hoewel ze allen op de goede eigenschappen aan
werken, bereiken allen niet 't zelfde resultaat.
Deze eigenschappen zijn n.l. onder- en boven
bloeiers, met hun voor- en nadeelen daaraan ver
bonden.
Onderbloeiers. Deze zijn zoowel voor vroege als
voor late teelt geschikt. De Stamprincessen, Dub
bele z/dr.Wagenaar, Alpha enz., zijn echte onder-
bloeiers en kunnen reeds vroeg geteeld en gefor
ceerd worden. Doordat de bloem zich niet boven
't blad uit ontwikkelt, zitten de boonen onder
't blad, dat ze beschermt tegen felle zon enz.
Na 2 a 3 maal plukken is de oogst ten einde, om
reden ze ook ineens uitgebloeid ziin, en kunnen de
planten opgeruimd worden voor andere teelten of
ruimte bieden aan de tusschenteelten, wat van groot
belang kan zijn.
Dubbele zonder draad en Rattenkeutels kunnen
met succes voor late teelten gebezigd worden, om
reden de boonen bij nachtvorsten beschermd worden
door 't blad. Het is voorgekomen, dat het blad
totaal bevroren was, terwijl de jonge boontjes niets
geleden hadden en frisch en gezond onder 't blad
beschermd zaten, en nog voor hooge prijzen ver-
Foto 4.
Vruchtlichamen van Stereum purpureum op een
afgestorven perzikstam.