VEEHOUDERIJ.
waarmee ze groeien en tevens den mest ontleden, in
de eerste plaats afhangt van de hoeveelheid stikstof,
die ze kunnen bemachtigen.
Bevat een stalmest veel stroo en weinig uitwerp
selen, dan zal de stikstof geheel door de microben
in beslag worden genomen; telkens wanneer een
generatie afsterft, zal de stikstof uit de doode bac-
terienlichamen vrijkomend, weer tot voedsel die
nen voor de volgende generatie. Zoolang- deze pro
cessen intensief aan den gang zijn, treedt er geen
stikstof buiten dezen kringloop en is er voor de
plant vrijwel niets beschikbaar. Dit is oorzaak, dat
't gebruik van verschen of slecht verganen mest op
het land nadeelig voor de planten is; hierin komt
zooveel meer koolstof dan stikstof voor, dat niet
alleen de bacteriën beslag leggen op alle in den mest
aanwezige stikstof, maar- bovendien ook den voor
raad van stikstofverbindingen, die in den grond voor
komen, aanspreken. Zoo kan het gebeuren, dat,
niettegenstaande de mest en de grond tezamen veel
meer stikstof bevatten dan het gewas noodig heeft,
de kans bestaat, dat de planten toch door stikstof
gebrek geel zien en in groei sterk achterblijven. De
stikstof is niet verloren, is alleen voor de plant
tijdelijk onbereikbaar; zoodra een groot deel van
de in den mest aanwezige koolstofverbindingen als
koolzuur de lucht is» ingegaan en daardoor de kool
stof: stikstofverhouding gunstiger is «geworden,
komt er geleidelijk meer stikstof als ammoniak vrij.'
Dit heeft plaats, wanneer de hoeveelheid koolstof
staat tot de hoeveelheid stikstof als ongeveer 20 1.
(In stroo is die verhouding ongeveer 60 a 70 1,
in verschen mest 30 a 40 1, in goed verganen mest
20 a 25 1.)
Dit wetende kunnen wij de omzetting van een
verschen mest, waarin te veel stroo en te weinig uit
werpselen aanwezig zijn, en die dus langzaam zal
woraen omgezet, bevorderen door bij het stapelen
er wat stikstof tusschen te strooien; het beste in
den vorm van kalkstikstof, of zwavelzuren ammo
niak, echter niet als chili, daar de stikstof hiervan
door de denitrificeerende bacteriën «grootendeels in
gasvormige stikstof wordt omgezet.
2. Zoolang in den mest nog een groot percentage
gemakkelijk aantastbare koolstofverbindingen aan
wezig is, is de kans, dat de plantenvoedingsstoffen
naar buiten vrijkomen zeer gering. De omzetting
kan men bevorderen door aanvankelijk luchtig te
stapelen, waarbij de omzetting zoo intensief plaats
heeft, dat de temperatuur in den hoop tot 60° a 70
C. stijgt. Daarna moet men weer temperen
door den mest flink aan te trappen, waarop nog nader
wordt teruggekomen. Dit is het principe van de
edeimestbereiding. Trapt men den mest niet aan,
dan kan de zuurstof van de lucht rijkelijk blijven
toetreden, met het gevolg dat groote hoeveelheden
materiaal onnoodig verloren gaan.
Dit is dan ook de reden, dat de nog veel «gebruikte
mestbereiding op de open mestvaalt, waarbij de
dagelijksch afvallende mest over 'n groot oppervlak
wordt uitgespreid, tot groote verliezen aanleiding
geeft en daardoor een zeer oneconomische werk
wijze is. 'Hieronder volgen enkele cijfers, door vijf
verschillende onderzoekers vastgesteld voor de ver
liezen aan organische stof en stikstof in 22 weken
op de open mestvaalt.
Verliezen aan
Organische stof Stikstof
1 47.6 34.8
n 53.7 34.6
IH 38.0 40.0
IV 40.0 40.0
v 45.2 40.0
De verliezen aan organische stof bedragen onge
veer de helft van die bij de open mestvaalt; die aan
stikstof nog minder dan de helft.
d. Een verdere verbetering kan men krijgen
door de zijkanten van een mesthoop met planken
of met plaggen af te dekken. In Duitschland ge
bruikt men voor dit doel wel in vakken verdeelde
bergplaatsen (mestsilo's) die men, zoodra ze vol
zijn, geheel kan afsluiten (de z.g. Wltirtemberg-
sche Dunglege"), waarmee zeer goede resultaten
zijn verkregen. Het zou aanbeveling verdienen
hiermede ook in ons land eens eenige proeven aan
te zetten.
2. De edeimestbereiding.
Hierbij heeft men op weldoordachte wijze de
eischen, die zoowel uit een bacteriologisch, als uit
een chemisch en landbouwkundig oogpunt te stellen
zijn, tot een werkmethode vereen'igd. Het principe
bestaat daarin; dat men met een zeer snelle en
intensieve vergisting begint, onder behoorlijke.,
luchttcetreding. Hierdoor stijgt de temperatuur
tot 60 a 70°; dan wordt stevig aangetrapt, de hooge
temperatuui' blijft nog ge ruimen tijd gehandhaafd,
door- de afsluiting van de lucht verloopen de om
zettingen nu echter veel langzamer.
De werkwijze is de volgende:
a. De dagelijksch afvallende mest wordt in blok
ken of in strooken ter hoogte van pl.m. 90 cm vrij
los gestapeld. De vloer is eveneens hellend, met
afloop naar den gierkelder.
b. Zóodra de temperatuur tot 60 65° C is op-
geloopen, wat na ten hoogste 4 dagen het geval is,
wordt de mest vast aan«getrapt en met een nieuwe
laag verschen mest bedekt. Op deze wijze wordt af
wisselend gestapeld en aangetrapt tot de meststapel
een hoogte heeft van 3 4 meter, soms wel 5 a 6
meter. Om het stapelen te vergemakkelijken kan
men naast den hoop een hellende loopplank aan
brengen; er zijn ook wel speciale mestkranen in
den handel.
Alhoewel men ook voor de edeimestbereiding spe
ciale mestsilo's heeft geconstrueerd, is wel gebleken,
dat dit voor een goede mestbereiding niet nood
zakelijk is. De verliezen aan organische stof en
stikstof zijn klein en ongeveer even groot als bii de
koude mestbereiding.
Verliezen aan
DrO'ge stof Stikstof
I 21—26 12—18
II 25 22
III 15—27 15—22(z) 5—12 (w)
IV 29 16
Gemiddeld 25
18
Gemiddeld 44.9 37.9
Op de open mestvaalt gaat dus gemiddeld 45
organische stof en 38 stikstof verloren; waar dit
het geval is, dient deze wijze van mestbereiding zoo
spoedig mogelijk door betere werkwijzen vervangen
te worden.
Welke wegen staan hiervoor open
1. De zgn. koude mestbereiding.
a» De bodem van de mestvaalt wordt voorzien
van een hellenden betonnen vloer, met afloop naar
den gierkelder, waardoor het kostbare mestwater
niet wegloopt, doch behoorlijk wordt opgevangen;
in plaats van beton kan men desnoods volstaan
met een flink aangetrapten leemen vloer.
b. De dagelijksch afvallende mest wordt niet meer
over het geheele oppervlak van den mesthoop uit
gespreid, doch gestapeld op een klein oppervlak
van enkele vierkante meters, zoodat de hoogte niet
minder dan 1 a 1.5 meter tot 2 meter bedraagt.
c. De mest wordt onmiddellijk goed aangetrapt
en behoorlijk vochtig gehouden; hierdoor wordt de
luchttoetreding belemmerd en de bacteriën kunnen
de verschillende stoffen vrij langzaam doch behoor
lijk omzetten. De temperatuur stijgt daardoor ook
niet zoo hoog, in den zomer tot 25 a 30 graden,
soms tot 40 graden, in den winter 15 k 20 graden C;
vandaar de naam koude mestbereiding.
Hier volgen enkele cijfers, door verschillende
onderzoekers onafhankelijk van elkaar verkregen.
Verliezen aan
Organische stof. Stikstof.
1 20 15
n 33 20
UI 19.5
*V 38.5 15.8
V (mesthoop met
aarde bedekt) 17 11
Gemiddeld
23.6
15.5
Het is niet te verwachten, dat men er in zal sla
gen de verliezen nog kleiner té maken. Men vindt
soms als voordeel van een bepaalde mestbereiding
opgegeven, dat de verliezen nog veel kleiner zijn
dan bij de koude of edeimestbereiding. Deze op
gaven zijn misleidend, omdat in dergelijken mest de
omzettingen niet behoorlijk zijn verloopen. Een der
gelijke mest staat te dicht bij den verschen mest om
behoorlijk bruikbaar te zijn. In een goed omgezetten
mest moeten de gemakkelijk aantastbare koolstof-
verbindmgen zijn verdwenen, terwijl, aan.gezien de
mesthoop aan weer en wind is blootgesteld, ook een
zeker verlies aan stikstof onvermijdelijk is. Men
krijgt bij edeimestbereiding tenslotte een donker
bruin turfmolmachtig product, dat zich gemakkelijk
laat strooien.
De voordeelen van den edelmest laten zich als
volgt samenvatten:
1. Men houdt meer mest en meer stikstof over.
2. Door de hooge temperatuur is de ammoniak
met de humus verbonden; de mest riekt dan
ook niet naar ammoniak en de verliezen door
ammoniakverdamping tijdens het strooien zijn
gering.
3. Door de hooge temperatuur zijn de onkruid-
zaden geheel vernietigd, evenals de dierlijke en
plantaardige parasieten; dit opent tevens de
mogelijkheid om allen afval van de boederij,
ook wiedsel, en aardappelloof e.d., tot mest te
verwerken.
4. Door de hooge temperatuur zijn de bacteriën in
den mest grootendeels gedood, zoodat de mest
geconserveerd is en de mestwaarde, zelfs bij
langdurige beharing, vrijwel niet achteruit gaar,
in tegenstelling met anderen stalmest (ook
koude), die bij ouder worden steeds slapper
wordt en aan mestwaarde verliest.
Het eenige nadeel van de edeimestbereiding is dat
er iets meer arbeid voor noodig is (voor het stape
len vasttrappen en afdekken van den mest van 100
stuks vee (melkvee) heeft per dag een man 7%
uur werk; met een eenvoudigen mesttransporteur
aan dir tot 4^ uur worden teruggebracht).
De mestwaarde van edelmest is in ieder gev?I
vee hooger dan die van stalmest op de open mest-
voolt bereid; met 30.000 kg gewonen stalmest kree«-
men di driejarige veldproeven in Oldenbursr even°
veel opbrengst aan aardappelen als met 20 000 k°-
edelmest. De mestwaarde van kouden mest en edef-
mest zou volgens nieuwe onderzoekingen in
Duitschland vrijwel gelijk zgn.
In ons land wordt in enkele bedrijven de mest
op ue boven beschreven wijze tot „edelmest" ver
werkt; de resultaten zijn zeer bevredigend en het
oordeel van de betreffende praktijkmenschen, voor
zoover het ons ter kennis is gekomen, was onver
deeld gunstig.
De voorwaarde dat het humeuze residu zoo groot
mogelijk moet zijn, wordt bij de edeimestbereiding
het best vervuld; uit de betreffende onderzoekin
gen krijgt men den indruk, dat op het land de stik
stof uit den edelmest iets langzamer vrijkomt dan uit
den kouden mest. De verliezen aan plantenvoedings
stoffen treden op 5 punten op.
I. I11 den stal. Hoe langer men den mest in den
stal laat, des te meer gelegenheid krijgen de ureum-
bacteriën om uit de ureum van de urine ammoniak
vrij te maken. Volgens verschillende onderzoekers
kunnen de verliezen in den stal 1020 bedragen;
bleef de mest gedurende 14 dagen in den stal lig
gen dan bedroeg in één geval het verlies zelfs 22
van de totale stikstof.
II. Op den mesthoop, zoowel met het wegkopen
de mestwater als door verdamping of uitspoeling;
de te nemen maatregelen zijn al gedeeltelijk bespro
ken, ze bestaan in afdekken, het aanbrengen van
een ondoorlatenden vloer, afvoer naar den gierkelder,
niet uitspreiden van den mest over den geheelen'
mesthoop enz. Het instrooien van superphosphaat
wordt in den laatsten tijd nogal aanbevolen; het
daarin aanwezige zuur bindt de ammoniak; dit is
echter slechts in beperkte mate toe te passen.
III. Door verkeerde bacteriologische omzettin
gen, in het bijzonder door het beschimmelen van den
mest. Dit geschiedt, wanneer de mest begint uit
te drogen en «niet behoorlijk is vastgetrapt. De
schimmels leggen de stikstof vast in hun schimmel
draden (mycelium) en doorgaans vergaat dit myce
lium langzamer dan de doode bacteriën, zoodat de
stikstof wel niet verloren is, doch voor de plant te
langzaam weer vrijkomt.
IV. I11 den gierkeldjer. Hier vormt zich met het
koolzuur ammonium carbonaat, dat heel gemakke
lijk ammoniak afgeeft; is de gierkelder niet overal
behoorlijk dicht, dan kan ook hier heel wat stikstof
wegwaaien.
V. Bij het uitstrooien bevat mest veel vrije am
moniak, dan is het niet te voorkomen, dat een ge
deelte bij het uitstrooien de lucht ingaat; de gering
ste verliezen treden op bij het uitstrooien van
edelmest, waar de ammoniak grootendeels aan de
humus is vastgelegd. Dat de mest zoo spoedig
mogelijk moet worden ondergewerkt, behoeft geen
betoog; het op het land laten liggen, waarbij mei}
soms op mqijlen afstand de ammoniak kan ruiken,
is zeer onvoordeelig, hierbij kan zooveel stikstof
verloren gaan, dat de opbrengsten 25—30 achter
blijven bij de perceelen, waarbij -de mest direct na
het uitstrooien werd ondergeploegd. De verliezen
aan niet vluchtige bestanddeelen zijn veel geringer
en komen grootendeels op rekening van uitspoeling
door regen of sneeuw en het wegvloeien met het
mestwater.
Gezien het feit, dat in ons land de mestbereiding
op tal van bedrijven nog zeer veel te wenschen over
laat, zou het zeer wenschelijk zijn, dat hierin zoo
spoedig mogelijk verbetering komt. Hierbij is aller
eerst noodig om een overzicht te hebben van den
toestand, zooals die op de bedrijven in verschillende
cïeelen van ons land is; daarnaast zou door samen
werking van de bevoegde instanties, landbouwkun
digen, chemici, bacteriologen en practici, eenerzijds
een onderzoek naar de voor ons land zoo voordeelig
mogelijke werkwijzen ter hand dienen te worden
genomen, terwijl anderzijds de praktijk gewezen
zou moeten worden op bestaande fouten en in de
toepassing der nieuwe werkwijze zou moeten wor
den onderricht.
Bij proeven over dit onderwerp kan men het beste
uitgaan van «gelijke hoeveelheden versche mest, op
verschillende wijzen bewaard. Hiervan worden op
geregelde tijden monsters chemisch en bacteriolo
gisch onderzocht, terwijl het volume van de mest-
hoopen zoowel als het afloopende mestwater geme
ten wordt. Daarbij dienen aan te sluiten de bemes-
tingsproeven, waarbij de medewerking van een
aantal belangstellende practici onontbeerlijk is.
Op deze wijze moet het mogelijk zijn om ook in
ons land de mestbereiding op een hoog peil te bren
gen, hetgeen voor een economisch bedrijfsleven een
eerste vereischte is.
MOND- EN KLAUWZEER.
Staat van het mond- en klauwzeer in Nederland
voorgekomen gedurende de week van 714 April
1940.
Aantal
Provincies: Boerderijen. Gemeenten.
Groningen 3 2
Friesland 3 3
Drenthe 2 2
Overijssel 3 3
Gelderland 5 4.
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland 1
Zeeland 3 3
Noord-Brabant 17 15
Limburg 5 5
Totaal
42
39
Sterfgevallen in Nederland tengevolge
van het mond- en klauwzeer.
Week van 7 tot
en met 13 April
Vark. en
(Rund. Kalv. biggen schap, geiten
3 4