Redactioneel Gedeelte VEREENIGINGSWEZEN AKKERBOUW. Besloten werd dit punt te bespreken met den Regeerings-commissaris voor de Bodemproductic. Runde rhorzelbestrijding. In verschillende landsgedeelten is de bestrijding van den ruhderhorzel langs vrijwilligen weg op serieuze wijze toegepast. Echter bleef het resultaat beneden de verwachting, omdat bijna steeds enkele veehouders onwillig bleken zich bij de vrijwillige bestrijding aan te sluiten. Aangezien men deze niet tot medewerking kon verplichten, verdween ook bij de anderen allengs de animo voor de bestrijding. De vraag is gerezen of in navolging van het bui tenland, ook in ons land de tijd niet is gekomen, de runderhorzelbestrijding wettelijk te regelen. Besloten werd dit punt aanhangig te maken bij de vergadering van de Dag. Besturen der 3 C.L.O. en F.N.Z. en voor te stellen het advies in te winnen van de Veterinaire Gezondheidscommissie. Prijsregeling Peulvruchten. De wijze waarop de regeering de prijzen der peul vruchten voor oogst 1940 heeft vastgesteld, heeft in den kring der belanghebbenden ontstemming ge wekt. Geconstateerd werd, dat met de goed gefun deerde kostprijsberekening voor groene eiwten, welke door de drie Centrale Landbouw Organisaties werd ingediend geen rekening is gehouden, terwijl evenmin een zakelijke weerlegging van de gepubli ceerde cijfers plaats vond. Als de regeering bij het bopalen van de prijzen der overige landbouwproduc ten van oogst 1940, op dezelfde wijze te werk gaat, zijn de vooruitzichten voor het landbouwbeleid weinig gunstig. Besloten werd dit punt met de andere C.L.O. te bespreken. Documentatiebureau. Aan de orde werd gesteld een door een commissie samengesteld rapport, betreffende het stichten van een algemeen documentatiebureau voor den Neder- landschen Landbouw. Behoudens een wijziging van redactioneelen aard werd het rapport goedgekeurd en vastgesteld. Besloten werd deze aangelegenheid in de vergade ring van Dag. Besturen der 3 C.L.O. aan de orde te stellen. Prys inlandsche wol. Door een der aangesloten organisaties was een nota ingediend aangaande den vorderingsprijs voor de wol van scheer 1940, waarin was uiteengezet, hoe hoog deze prijs tenminste zou moeten zijn, om den schapenhouder een loonend bedrijf te verzekeren. Besloten werd deze aangelegenheid met de andere Centrale Landbouw Organisaties te bespreken en te overwegen wat terzake moet worden gedaan. Rundveehouderij. Opnieuw werd van gedachten gewisseld omtrent het uit de markt nemen van ongeschikt gebruiksvee, waartoe de regeering ondanks den uitgeoefenden aandraiig, nog niet is overgegaan. Om eenig houvast te krijgen omtrent het aantal stuks vee dat als z.g. blikkoeien zouden kunnen worden geleverd, heeft een aangesloten organisatie, in welker ressort het mond- en klauwzeer veel slachtoffers heeft gemaakt, een onderzoek ingesteld. Gebleken is dat een belangrijk aantal koeien voor levering aan de regeering in aanmerking komt. Het betreft niet alleen vee, dat door het mond- en klauw zeer min of meer wrak is geworden, doch ook oudere koeien, welke men met het oog op de krappe kracht- voedertoe wij zing wil opruimen. Daar het een algemeen belang is, dat dit onge schikt gebruiksvee zoo spoedig mogelijk uit de markt wordt genomen, werd besloten nogmaals stappen in die richting te doen. Prijs schapenvellen. Van belanghebbende zijde was de aandacht ge vestigd op de prijzen, welke het rijksbureau voor Huiden en Leer voor goede schapenvellen betaalt. Aan de hand van eenige prijsberekeningen werd aangetoond, dat deze prijzen, gerekend naar de tegenwoordige wereldmarktprijzen der wol, aanzien lijk te laag zijn. Besloten werd dit punt in de eerstvolgende ver gadering van de Dag. Besturen der 3 C.L.O. aan de orde te stellen. Zakenverlof aan gemobiliseerde landbouwers. Kennis werd genomen van de onbevredigende ervaring van een der aangesloten organisaties, aan gaande het verleenen van zakenverlof aan gemobi liseerde landbouwers. Bij het groot'e aantal gemobiliseerden die voor zakenverlof in aanmerking komen, kan volgens de bestaande verlofregeling aan een ieder, slechts enkele dagen twee-weeksche periode, worden ver leend. De meening werd geopperd, dat de legerleiding er tegen behoort te waken, dat in den vervolge verschillende legeronderdeelen vrijwel uitsluitend worden samengesteld uit personen die uit het agra rische bedrijfsleven afkomstig zijn. Besloten werd een en ander nogmaals te behan delen met den vertegenwoordiger van het Departe ment van Defensie. Hooivordering. Gebleken is, dat de hooivordering ten behoeve van de weermacht tot gerechtvaardigde klachten aanlei ding geeft. Inzonderheid zijn bezwaren gemaakt tegen den overnameprijs, welke aanzienlijk beneden de handelswaarde van het hooi ligt en in verhou ding tot den prijs van het van regeeringswege ter beschikking gestelde voerstroo, veel te laag is. Zoo eenigszins mogelijk dient tegen een herhaling in 19301940 te worden gewaakt, in verband waar mede te zijnertyd maatregelen zullen worden genomen. Naar aanleiding van een bericht aangaande het van regeeringswege beschikbaar stellen van hooi uit de geinundeerde gebieden tegen een prijs, welke aanzienlijk hooger ligt, dan den van overheidswege vastgestelden maximumprijs voor hooi, werd beslo ten te informeeren naar de beteekenis van dezen maximumprijs. ZEEUWSCHE LANDBOUW-ONDERLINGE. Op Vrijdag 19 April 1940 werd te Goes in ,,De Prins van Oranje" onder voorzitterschap van den heer A. Minderhoud de jaarlijksche algemeene leden vergadering gehouden van de Zeeuwsche Land- bouw-Onderlinge, afdeeling van de Centrale Land- bouw-Onderlinge, bedrijfsvereeniging ingevolge de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922. Aan het ter vergadering uitgebrachte verslag over het boekjaar 1938/1939 ontleenen wij het navolgende: het aantal leden steeg in den loop van het verslag jaar van 3092 tot 3142, vertegenwoordigende een- verzekerd loonbedrag van 5.512.882 (vorig jaar 5.349.806Aangifte werd gedaan van 1230 onge vallen, waarvan 1112 als bedrijfsongeval konden worden erkend. In het voorafgaande boekjaar be droegen deze getallen resp. 1035 en 931. Ook uit het verslag van de Centrale Landbouw- Onderlinge blijkt van een toeneming van het aantal ongevallen in vrijwel alle deelen van het land (10949 in 1937/38 tegen 13360 in 1938/1939). Deze stijging is niet in alle afdeelingen even groot en is ook niet evenredig met die van het loonbedrag, hetwelk zelfs in sommige afdeelingen lager is dan het vorige jaar. In Zeeland steeg het aantal onge vallen procentsgewijze meer dan het loon. In het bijzonder was de frequentie hooger bij ongevallen ten gevolge van den omgang met paarden, het vallen van den getroffene en bij de gevallen van pees schedeontsteking, een krachtens artikel 2 (2) der Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 met bedrijfs ongeval gelijkgesteld letsel, veelal optredende bij werkzaamheden als vlastrekken, bietenrooien en maaien met de sikkel. Opvallend groot was trou wens ook het aantal verwondingen tengevolge van het maaien met de sikkel. Het verslag, dat voorts gegevens bevat van de vrijwillige patroons- en kinderverzekering en over de ziekteregeling voor inwonend personeel, werd door de vergadering goedgekeurd. Tot leden van het bestuur werden herkozen de heeren W. Kakebeeke te Goes, P. de Regt Lzn. te Axel en S. J. de Regt te Wissenkerke. Tot plaats vervangende bestuursleden weiden opnieuw benoemd de heeren M. H. Noordhoek Hzn. te Kortgene en P. Scheele te Biezelinge, terwijl in de plaats van den heer F. W. Dekker te Hoek, die zich niet meer herkiesbaar stelde, tot plaatsvervangend bestuurslid benoemd werd de heer J. D. Haak, landbouwer te Hoek». Ter vergadering werden de heeren P. A. Linden- bergh Ezn. te Wemeldinge en H. C. van de Zande Jzn. te Nieuwerkerk, die gedurende 25 jaren in een Plaatselijke Ongevallen-Commissie hunne medewer king aan de Landbouw-Onderlinge hebben verleend, gehuldigd. Uit handen van den Directeur der Centrale Land bouw-Onderlinge, den -heer Jhr. Mr. P. A. van Holthe tot Echten, ontvingen zij als blijk van waar deering een oorkonde met herinneringsmedaille. STALMESTBEREIDING, BACTERIOLOGISCHE GRONDSLAGEN VAN OUDE FOUTEN EN NIEUWE MOGELIJKHEDEN door Dr. Ir. F. C. Gerretsen. In tijden, zooals wij op het oogenblik beleven, is het dubbel zaak ons af te vragen, of er nog moge lijkheden zijn, om de op het landbouwbedrijf druk kende lasten te verminderen. Het is daarom te verwonderen, dat er in ons land in het algemeen nog zoo weinig aandacht wordt besteed aan een behooilijke stalmestbereiding, in tegenstelling bijv. met Duitschland, waar men zelfs speciale studie- en we'rkgroepen heeft opgericht om dit probleem neder te onderzoeken en de praktijk op dit punt voor te lichten. Door Ir. Lienesch, Rijkslandbouwconsulent voor Noora-Holland, is onlangs in het Hollandsen Land bouwweekblad reeds de aandacht op dit punt geves tigd. Hij schrijft o.a.: „Meestal laat in de veen gebieden de conditie van de mestbereiding veel te wenscnen over; de bewaring van de vaste mest stof of mest en de gier gezamenlijk geschiedt vrij wel steeds beneden het middelmatige; waarschijnlijk nog geen 10 van de bedrijven in de Noord-Hoi- landsche veenstreken hebben een gierkelder". Alhoewel er in Noord-Holland practici zijn, die zich op 'n betere stalmestbereiding toeleggen, is het mijn overtuiging, dat de door Ir. Lienesch gescnil- derde toestand niet alleen geldt voor de veenstreken van Noord-Holland, doch op tallooze bedrijven in ons land van toepassing is. Men is geneigd de schade, die op deze wijze door verlies aan meststoffen ontstaat, te onderschatten; in mijn boekje „Bacteriologie in dienst van Land-en Tuinbouw'', heb ik de verliezen adn meststoffen, die optreden door onoordeelkundige mestbereiding, be rekend volgens de toen geldende kunstmestprijzen. Daarbij kon, aan de hand van betrouwbare analyses van goed en slecht bereiden mest, worden becyferd, dat deze verliezen, voor een gemengd bedrijfje met 10 koeien, op pl.m. 100 per jaar kwamen. Veronderstellen wij dat onze veestapel, paarden meegerekend op 3 millioen stuks komt en schatten wij optimistisch dat 60 van de bedrijven in Neder land hun stalmest op niet te verbeteren wijze berei den, dan bedraagt het verlies, ontstaan door onacht zame mestbereiding 12.000.000 per jaar. Al is dit een ruwe schatting, het geeft toch een indruk van de orde van grootte der getallen, waar het om gaan kan, en deze is ongetwijfeld van een voldoende be lang om er de noodige aandacht aan te besteden. Het is allerminst de bedoeling de betrokkenen hier-' van eenig verwijt te maken, gezien het feit, dat eigenlijk pas in de laatste jaren de principes, waar op een oordeelkundige mestbereiding moet berus ten, min of meer wetenschappelijk zijn vastgesteld. Daartegenover staat echter dat, nu de beginselen wel vaststaan, het zaak is, dat deze ook zoo spoedig mogelijk hun intrede doen in den normalen gang van het bedrijf. Bij de mestbereiding ondergaan de oorspronke lijke materialen stroo, uitwerpselen, urine, ingry- pende veranderingen, in de eerste plaats onder in vloed van bacteriën, schimmels e.d. Daarnaaot spelen de zuiver chemische en physische veranderin gen een ondergeschikte, doch ■niet geheel te ver- waarloozen roi De kennis van deze verschillende bacteriologische en chemische omzettingen stelt ons in staat een goeden mest te produceeren. Wat is een goede mest? In 'n goeden mest moe ten allereerst de verschillende plantenvoedingsstof- fen in een vorm voorkomen, waarin ze voor de plant bereikbaar zijn; hiermee wordt niet bedoeld, dat de stikstofverbindingen, het kalium en de phos phor geheel gemineraliseerd moeten zijn en in een oplosbaren, direct opneembaren vorm moeten zijn overgevoerd. Een van de groote voordeelen van den stalmest is juist, dat daarin de plantenvoedingsstof- fen door de micro-organismen geleidelyk ter be schikking van de plant komen. De eischen, die men aan een goeden stalmest stel len moet, staan dan ook in nauw verband met de te verbouwen gewassen: een snelgroeiend, veeleischend gewas, zooals bieten of aardappels, stelt geheel andere eischen aan de bemesting dan rogge, karwij of blauwmaanzaad. In het eerste geval zal men veel meer aangewezen zijn op een sterk verganen stal mest, waarin de verschillende plantenvoedingsstof- fen grootendeels in direct opneembare verbindingen zijn overgevoerd; een dergelijke mest staat echter ook bloot aan het gevaar van uitspoelen. In het tweede geval heeft men meer een gestadig vloeiende bron van de verschillende meststoffen noodig en zal men daarom aan een matig verganen mest de voorkeur geven; deze °heeft bovendien het voordeel, dat de plantenvoédingsstoffen gedurende eenigen tijd tegen uitspoeling beschut zijn. Een geheel aparte plaats nemen de lemuminosen in; aangezien deze door de bacteriën in de wortel- knolletjes van stikstof worden voorzien, bestaat hier zelfs de mogelijkheid om, wanneer men voor een behoorlijke hoeveelheid opneembaar phosphaat en kali zorgt, slecht verganen, of zelfs verschen stal mest te kunnen gebruiken. Er zijn zelfs gevallen bekend, waarin onder bepaalde omstandigheden het onderploegen van gehakseld stroo bij vlinderbloemi gen zonder meer mogelijk was en zelfs met voordeel werd toegepast. In het algemeen kan men voor een goede mest bereiding de volgende eischen stellen: 1. De plantenvoedingsstoffen moeten gedeelte lijk in een voor de plant direct opneembaren vorm aanwezig zijn en gedeeltelijk in een vorm, waarin ze geleidelijk door micro-organismen vrij kunnen worden gemaakt, een en ander afhankelijk van het te verbouwen gewas. 2. De gemakkelijk ontleedbare koolstofverbin dingen (voornamelijk de cellulose, hemicelluiose en suikers uit het stroo) moeten zoo volledig mogelijk zijn omgezet. 3. Het humeuze residu van den mest moet zoo groot mogelijk zijn. 4. De verliezen aan stikstof, kali en phosphor moeten zoo klein mogelijk zijn. Deze punten zullen wij iets nader toelichten. 1. Dit geldt in de eerste plaats voor de stikstof verbindingen en het is juist op dit punt, dat de nieuwere bacteriologische inzichten belangrijke vorderingen hebben mogelijk gemaakt. De bacteriën (schimmels e.d.) hebben, evenals de hoogere planten, voor hun groei en ontwikkeling stikstof noodig; in den verschen mest vinden zij deze stikstof als ammoniak, ureum, urinezuur, hippuur- zuur en eiwitverbindingen, die voornamelijk uit de urine en uitwerpselen afkomstig zijn. Naast stik stof gebruiken de bacteriën echter ook koolstofver bindingen, vooral suikers, cellulose, hemicelluiose enz., in hoofdzaak uit het stroo afkomstig. Nu is gebleken, dat er tusschen de beschikbare stikstof en koolstof een zekere verhouding moet zijn, wil de omzetting snel tot het einddoel, de volledige overvoering in anorganische stoffen (mineralisatie), ammoniak, phosphaten, kalizouten, koolzuur en water, voeren. Hoe meer cellulose bijv. en hoe minder stikstof, des te langzamer zal de omzetting geschiede®; de eigenlijke oorzaak hiervan is, dat de bacteriën voor den opbouw van hun lichaam zelf een zekere hoe veelheid stikstof noodig hebben en de snelheid,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1940 | | pagina 7