Redactioneel Gedeelte
ECONOMIE.
men, want zoo koud uit den hoop zetten we ze
niet graag. De veulens, die nog te wachten staan,
brengen ook weer hun nachtwerk mede. Ik geloof
dat de koude winter in de paarden zit, want het
is bij ons algemeen en van verschillende zijden mij
ook gezegd, dat de veulenpaarden zoo weinig uier
maken van t;e voren. Er staan nu drie merries aan
of over de telling en van uier nog geen sprake.
Dit kan best in de natuur zitten.
Ook met de kippenbroederij schijnt het mis te
zijn. Veel onbevruchte eieren en zoodoende weinig
kuikens. Eerst laat aan den gang en dan nog
slechte resultaten. Met den eierprijs gaat het anders
goed van 't jaar. In geen jaren zei moeder de
vrouw zijn de eieren zoo duur geweest tegen
Paschen en de leg is ook best. Op 't oogenblik
moet je eiken dag 8090 eieren van je kippen-
aantal rapen, anders is het niet in orde. Ze raken
nu aan 't voer gewend en het is ook wel beter van
kwaliteit geworden. Ik heb gelezen, dat de Minis
ter de aan miltvuur gestorven koeien aan de vee
houders zal betalen. Dat is een goede geste en
hierin erkent de Regeering ook in dezen haar
schuld. Het boetekleed siert den mensch, zegt een
spreekwoord, alsook een minister. Er zijn nu
maatregelen genomen dat deze kwaadaardige
ziekte aan banden zal gelegd worden en de fabrie
ken geen besmet beendermeel meer kunnen ver-
koopen. Gisteren gelezen, dat de Amerikaansche
vredeszoeker Sumner Welles wéér naar Amerika
is vertrokken. De geruchten van vrede worden wel
wat beter verstaanbaar, doch ik zie nog geen
totale oplossing van het groote conflict, doch hoop
hierin mis te zien.
EEN HALVE EEUW VLASSERIJ.
(1890—1940.)
Ter herinnering aan het vijftigjarig bestaan der
Arbeidsinspectie verscheen bij J. B. Wolters' uit
gevers Mij -N.V., een Gedenkboek, waarin een
bijdrage voorkomt van den landbouwkundige bij de
Arbeidsinspectie, den heer P. L. Kieyburg, onder den
titel ,,iEen halve eeuw vlasserij", Uit dit artikel
big kt, welke groote veranderingen de vlasserij
gedurende de laatste halve eeuw in meer dan één
opzicht heeft ondergaan.
De vlasteelt, welke voor de jaren 1861 tot en met
1870 met een gemiddelde oppervlakte van 21293 ha
te boek staat, was in het tijdvak 1891 tot en met
1900 ingekrompen tot gemiddeld 11973 ha. De
latere decennia volgden met gemiddelden van 14027,
12917 en 13102 ha. De oorzaak van die inkrimping
lag vooral in de daling der prijzen voor lint en zaad
beide. Bedroegen de gemiddelde prijzen in de
periode 1861/1870 nog ƒ0,83 per kg vlaslint en
15,35 per hl lijnzaad, in de jaren 1891/1900 waren
deze gedaald tot respectievelijk 0,68% en ƒ10,55.
De oorlogs- en na-oorlogsche jaren brachten na 1914
een periode van hoogconjunctuur, waarvan het
oogstjaar 1920 met 24354 ha vlas den top vormde.
Daartegenover stonden de landbouwcrisisjaren na
1929, waarin de vlasteelt haar laagtepunt vond
met slechts 1995 ha in 1932. De latere jaren gaven
echter, door de verbeterde afzetmogelijkheid voor
het vlas uit West-Europa als gevolg van de veran
deringen in de internationale marktverhoudingen,
een sterke geleidelijke uitbreiding te zien. Zoo
doende was in 1939 zelfs bijna 25000 ha met vlas
bezet.
In de keus van het zaaizaad hébben zich belang
rijke wijzigingen voltrokken. Behoudens een enkele
uitzondering werd vroeger algemeen blauwbloeieno
vlas verbouwd, dat een grootere hoeveelheid lint
van betere hoedanigheid opleverde dan het wit
bloeiende. Het blauwbloei was echter zeer gevoelig
voor ziekte en eischte bovendien een voortdurende
verwisseling van zaaizaad (Rigatonzaad). Naast
het blauwbloei stond in Friesland het omstreeks
1830 in die provincie opgekomen witbloei, dat
grover en sterker was, lagere eischen aan den grond
stelde en waarvoor zonder gevaar van teruggang
jaar in jaar uit zaaizaad van eigen vehbouw kan
worden gebezigd.
Hadden de aanduidingen blauwbloei en witbloei
destijds betrekking op de oude landrassen van
Russische herkomst eenerzrjds en van Frieschen
oorsprong anderzijds, tegenwoordig betreffen zij
veelal nieuwe, constante soorten, waarmede de oude
tegenstelling veel van haar fbeteekenis heeft ver
loren. Zoo is het witbloei van heden in verreweg
de meeste gevallen de door Dr. J. C. Dorst gewon
nen soort Concurrent, welke derhalve thans de
grootste plaats inneemt in de Nederlandsche vlas
teelt. De plaats van de twee groepen komt voor
het oogstjaar 1939 tot uitdrukking in de volgende
cijfers: 2282 ha blauwbloei en 22634 ha witbloei.
De teelt van het vlas eischt veel arbeid en geeft
hierdoor aan dit gewas, behalve om zijn plaats in de
vruchtopvolging, een bijzondere beteekenis. De ver
anderingen, welke in het besproken tijdvak ten
opzichte van de teelt vallen aan te wijzen, hebben
aan die beteekenis weinig afbreuk gedaan. Wei
tracht men ook hier de mechanisatie door te voeren,
doch dit stuit op groote moeilijkheden. Hoe moei
zaam b.V. de ontwikkelingsgang van de vlastrek-
machine tot dusver is verloopen, wordt duidelijk,
wanneer meii bedenkt, dat reeds in 1921 op de
landbouwtentoonstelling te Leipzig door het Vlas-
instituut te Sorau een vlastreknmohine volgens
Amerikaansche vinding werd getoond.
Vooral in de noordelijke provinciën, maar ook wel
elders, betrekken vele landbouwers het repelen nog
in hun bedrijfswerkzaamheden. Het hoofdmotief
hiertoe vormt de uitbreiding van de zeer spaarzame
werkgelegenheid in het akkerbouwbedrijf gedurende
den winter, welke er mee verkregen wordt.
De bewerkingen, welke het afzonderen van de
vezel beoogen, geschieden in bijna alle Europeesche
productielanden in het land zelf. Een uitzondering
hierop vormen Nederland en Frankrijk, welke lan
den groote hoeveelheden vlasstroo naar België uit
voeren. In het van het zaad ontdane vlasstro
vertegenwoordigt de vezel ongeveer 20 procent van
het gewicht. Dit moet een zeer ongunstige verhou
ding worden genoemd, vooral indien het vlasstroo
vervoerd wordt naar vlasserijen, die op grooten
afstand van de productieplaats gelegen zijn.
Had het roten vroeger plaats door de z.g. dat&v-
roting of door waterroting in de openlucht, in»c|en
laatsten tijd valt een toeneming van de lauw-
waterroterijen op te merken. De lauwwaterroting
biedt het groote voordeel, dat men het rootproces>
veel beter kan beheerschen.
Wat het zwingelen betreft, is de laatste jaren
meer en meer de zwingelturbine „Vansteenkiste" in
gebruik genomen. Toch zal de invoering der zwin
gelturbine geenszins tot een algeheele verdwijning
van den zwingelmolen uit de grootere vlasfabriek
leiden. Men kan deze namelijk niet missen, wanneer
men het vlas individueel wil behandelen, hetgeen
vrijwel onontbeerlijk is om de hoogste kwaliteit te
bereiken. Derhalve is het veeleer te verwachten,
dat de gewone gang van zaken zal zijn voorzwinge-
len op de turbine en afzwingelen op den molen.
De prijzen voor bewerkt vlas zijn in de oorlogs
jaren 1914—1918 zeer hoog geweest, hetgeen tot
een geweldige uitbreiding der vlasserg heeft geleid.
Als voorbeeld diene Zeeuwsch-Vlaanderen, dat vóór
1914 slechts één vlasfabriek en een aantal kleine
bedrijfjes te Koewacht e. o. bezat, maar tegen het
einde van 1916 kon bogen op 34 vlasfabrieken en
een sterke toeneming van het kleinbedrijf, terwijl
het aantal personen, dat werl vond in de vlasserij,
op circa 2000 werd geschat. Bijna even snel als de
opbloei gekomen was, voltrok zich de inzinking na
dien: in 1924 werkten naast h'ét ingekrompen klein
bedrijf aan den Heikant nog >">lechts 2 fabrieken.
De laatste jaren is een streden merkbaar van het
Rijk en de gemeente, om de bemerking van het vlas
in eigen land te bevorderen.
Voor een regelmatige ontvs^er^eling van de vlas
serij in ons land, kan de Specialiseerde voor
lichting, welke in 1937 in hei) /en geroepen werd,
van groot nut zijn. 4 v. V.
MAATREGELEN TER BEVORDERING VAN
DEN LANDBOUW IN ZWITSERLAND.
De correspondent van de N. R. Crt. geeft in ge
noemd blad een uiteenzetting van de maatregelen,
welke de Zwitsersche Regeering ten behoeve van
de nationale voedselvoorziening heeft getroffen.
Daar Zwitserland als neutraal land tusschen de
oorlogvoerende landen onder soortgelijke omstan
digheden verkeert als ons land, zal het onze lezers
ongetwijfeld interesseeren, welke maatregelen daar
te lande zijn getroffen. Het onderstaande is aan
genoemd artikel ontleend.
Schrijver deelt mede, dat de Zwitsersche land-
bouwstand ongeveer 70 a 75 van de totale Zwit
sersche behoefte aan levensmiddelen uit het land
bouwbedrijf weet voort te brengen.
Dit neemt niet weg, dat de Zwitsersche regeering
naar een uitbreiding v£n de productie van granen,
aardappelen, beetwortelen en andere landbouw
producten streeft. Daartoe heeft de Regeering
dezer dagen twee besluiten genomen.
Ten eerste heeft de Zwitsersche regeering waar
borgen vastgelegd voor hoogere prijzen voor tarwe,
rogge, spelt, suikerbieten, haver en gerst, in de
hoop dat de boeren daardoor zullen worden aange
moedigd een gedeelte hunner weiden tot akkerland
te maken en daar granen te verbouwen, die voor
een vermeerdering van de voorraden brood en vee
voeder geschikt zijn. Ook voor aardappelen heb
ben de boeren thans een prijswaarborg gekregen,
die den aardappelbouw loonender zal maken.
De stijging van de kosten der onontbeerlijke
levensmiddelen wordt door de Zwitsersche regeering
verdedigd op grond van de noodzakelijkheid, dat
tijdig maatregelen getroffen moeten worden in het
belang van een voldoende levensmiddelenvoorzie
ning en betoogt men, dat de gunstige tegenwoor
dige toestand in dit opzicht geen reden mag zijn
om in een al te groot optimisme maatregelen na
te laten, die nog meer waarborgen voor een be
vredigenden toestand ook in de toekomst zouden
hebben kunnen geven.
Het is thans de tijd, waarop de voorbereidende
werkzaamheden voor vergrooting van den akker
bouw moeten worden ondernomen.
De regeering achtte het haar plicht door waar
borging van hoogere prijzen den boeren een aan
sporing te geven, de al te overvloedige voortbren
ging van melk, boter en kaas eenigszins in te
krimpen en door een vermeerderde voortbrenging
van graan, aardappelen enz. ertoe bij te dragen,
dat Zwitserland in nog mindere mate dan thans
reeds het geval is van de invoeren dezer levens
middelen uit het buitenland afhankelijk zal zijn.
Een tweede regeeringsmaatregel in het belang
van de verrichting van landbouwwerkzaamheden
op zoo groot mogelijke schaal is de verordening
over de organisatie van de arbeidskrachten voor de
verzekering der landbouwproductie.
Deze verordening is reeds hierom merkwaardig,
omdat daarbij voor het eerst uitvoering wordt ge
geven aan de regeeringsverordening van 2 Septem
ber 1939 betreffende den burgerlijken arbeidsdienst-
plicht.
De Zwitsersche regeering heeft aan de kantonale
regeeringen opdracht verstrekt een bureau voor de
verzekering van voldoende arbeidskrachten voor
het landbouwbedrijf in het leven te roepen. Dit
kantonale bureau zal in de eerste plaats moeten
grachten voldoende vrijwillige arbeidskrachten te
verkrijgen.
Mochten deze pogingen tot het verkrijgen van
voldoende vrijwillige arbeidskrachten geheel of ge
deeltelijk falen, dan zal het kantonale bureau voor
de verzekering van arbeidskrachten voor het land
bouwbedrijf de regeeringsverordening inzake den
burgerlijken arbeidsdienstplicht moeten toepassen
en een aantal bewoners van het kanton de ver
plichting tot landbouwarbeid moeten opleggen.
Het kantonale bureau heeft bovendien het recht
gekregen te verbieden, dat iemand, die een bepaal
den post in het landbouwbedrijf bekleedde, dezen
verlaten gaat.
De correspondent eindigt zijn beschouwing met
de opmerking, dat zelfs in dit land der vrgheid de
publieke organen heel wat de vrijheid inperkende
bevoegdheden verkrijgen, die in vroegere normale
tijden nog ondenkbaar schenen.
De arbeid op het land, vrijwillig of gedwongen
verricht, zal natuurlijk betaald worden.
Het kantonale bureau zal moeten toezien, dat
de nieuwe arbeidskrachten het ter plaatse gebrui
kelijke loon voor hun diensten ontvangen zullen.
Regeeren is vooruitzien, zegt een bekend spreek
woord. Bovenstaande beschouwing doet ons op
merken, dat de Zwitsersche regeering de beteekenis
van deze zegswijze tot de hare heeft gemaakt.
Alhoewel de omstandigheden, welke voor Zwitser
land gelden, wellicht niet geheel dezelfde zijn, als
die voor ons land, meenen wij in de Zwitsersche
regeeringspolitiek met betrekking tot het voedsel-
vraagstuk een meer vaste lijn te bemerken dan in
die van onze eigen regeering.
STRIJD OVER EEN PERCEEL HAIJMAN.
„In de maand Januarij des jaars 1779 gaf Bartel
„Simonse kennis aan het Collegie van Schout en
„Schepenen te Haamstede, Dat den Gerechte van
„Burgh voornemens was, om den Hak van den
„Haijman van den Plaatsen Armen te Burgh in het
„zestiende Bevang van den Westeren Ban op Num-
„mer 18, gedeeltelijk bij de Hagen in den Harjman
„zelve, en gedeeltelijk bij het Gemet op de Recht-
„kamer te Burgh Publijck te verkoopen, dog dat
„Schout en Schepenen van Burgh tot het doen van
„gemelde verkooping in voorschreve Haijman niet
„vermogten te komen, alzoo dezelve geheel en al
„op- den Westeren Ban van den Duirie gelegen was,
„en niet gedeeltelijk in de Vrije Gemeten te Burgh
„Sustineerden, en op Grond van welke, bevoorens
„meermalen verkoping in den Haijman zelve ge
houden, zonder Dat De Regeering van Haamstede
„zig daartegen had verzet.
„Hierop de Veldboeken zoo van de Vrije Gemeten
„te Burgh, als van den Westeren Ban van den Duine
„nauwkeurig geëxamineerd en bevonden zijnde dat
„voornoemde Haijman Groot de Nombre van 1 Ge-
„met 225 R. en gegoed voor 100 Roeden, niet ge
deeltelijk in de Vrije Gemeten te Burgh maar ge
heel enal op den Westeren Ban van den Dutne
„gelegen is, wierd de Hr. Schout Cornelis Vis verzogt
„hier van den Schout van Burgh te willen kennis
„geven, en zijn best te willen doen, om het gerechte
„van Burgh te bewegen, om van de voornoemde of
„voorgenomen verkooping, in den Haijman zelve af
„te zien, alzoo andersints wegens het schenden der
„jurisdictie van den' Westeren Ban zoude moeten
„worden gecalangeerd.
„De Heer Schout Vis deszelfs voornoemde Com-
missie volbragt hebbende, rapporteerde vervol-
n'oens^ Dat De Schout van Burgh had verzogt, om
„de aangeslagen Koopdag voortgang te laten heb-
„ben, Terwijl er niet gemakkelijk verandering in
„te maaken was door dien den Dag der verkooping
„te nabij was gekomen, belovende dat zulks zoude
„geschieden buiten Preoejudictie voor het Vervolg,
„alsmede om van zijne zijde Commissarissen te be-
„noemen, die met Commissarissen uit het Collegie
„van Schout en Schepenen te Haamstede, de zaak
„in quiestie nauwkeurig onderzoeken, ende Limiet
scheiding van d? Vrije Gemeten te Burgh en van
„den Westeren Ban van den Duine, ortder appro
batie van wederzijdsche Principalen, na Gemoede
lijke bevinding behoorlijk réguleren zouden.
-Hier van aan De Hoog Edel Geboren Vrouwe
„van Haamstede kennis gegeven zijnde, wierd zulks
„door Haar hoog Edel Geboren ten volle geappro-
„beerd, doch Den Heere van Burgh, Mr. Jan Cor-
„nelis van Hoorn Disapprobeerde niet alleen het
„gedrag van zijnen Schout, maar sustineerde zelvs,
„dat den Geheelen Haijman in quiestie in de Vrije
„Gemeten te Burgh gelegen is, waarom orde gaf,
„om bij Een volgende verkooping die in de maand
„Januarij 1786, of uiterlijk in Januarij 1787 zal ge-
„scb;eden, -fcig de jurisdictie over den Geheelen Haij-
„man aantrekken, en gerustelijk af te wagten, wat
„die van Haamstede daartegen zouden ondernemen,
„tgeen dan ook de reden is, dat tusschen de Ge-
„rechten van Haamstede en van Burgh geene onder
handelingen over de zaak meer gehouden zijn.