Landbouwproefvelden.
MILTVUUR.
Eenige bijzonderheden naar aanleiding van
de vele gevallen van déze ziekte, welke de
laatste weken in ons land onder het vee
optreden.
I.
Hoewel het miltvuur geen ziekte is, welke dade
lijks voorkomt, brengen de talrijke ziektegevallen
welke op verschiren.de plaatsen in ons land op
treden, de wenschelijkheid met zich mede op eenige
belangrijke dingen te wijzen. Dit te meer, waar het
hier een ziekte betreft, welke niet alleen zeer
besmettelijk is voor vee, maar ook voor den mensch
zeer gevaarlijk is.
Zooals de naam reeds genoegzaam aangeeft, ver
toont de milt de meeste ziekelijke afwijkingen.
Deze is dan ook bij aan de ziekte lijdende dieren
sterk vergroot en opgezwollen en daarbij zeer
bloedrijk. Het bloed heeft een typische donker-
roode kleur, vaak bij zwart af en blijft in tegen
stelling met dat van andere dieren 'in de cadavers
lang v.oeibaar.
De ziekte wordt veroorzaakt door de miltvuur-
bacillen. Deze bacillen hebben den vorm van kleine
staafjes met een lengte van ongeveer 5 duizendste
millimeter. Ze planten zich voort, doordat een vol
wassen staafje overdwars doorbreekt, waardoor
twee nieuwe levende wezens ontstaan, die op hun
beurt zich op dezelfde wijze vermeerderen. Daar
deze deelingen elkaar nu in zeer korten tijd op kun
nen volgen, is het begrijpelijk dat een enkele bacil
zich op ongeloofelijke wijze vermeerderen kan. Het
bloed van een aan miltvuur gestorven dier zit dan
ook als het ware stampvol met bacillen.
Als de miltvuurbacillen aan de buitenlucht bloot
gesteld worden, »gaan ze aan hun uiteinde een
knopje vormen, dat met een dikken wand omgeven
is. Dit noemt men een miltvuurspcre. Deze is,
dank zij het stevige omhulsel, zeer taai. Want
waar de miltvuurbacillen betrekkelijk gemakkelijk
gedood worden, b.v. dcor zonlicht of door verschil
lende ontsmettingsmiddelen, zijn de sporen tegen
deze zaken heel goed bestand en kunnen zeer lan
gen tijd hun levenskracht behouden.
Door deze eigenschap van de miltvuursporen
raakt een plaats, die eenmaal met miltvuur be
smet is geworden, deze besmetting niet zoo spoedig
meer kwijt. De ziektekiemen blijven n.l. in den
bodem voortleven en kunnen plotseling weer een
besmetting veroorzaken. Dit is het geval in de
z.g. miltvuurweide. Vooral vochtige weiden blijken
in staat te zijn de smetstof langen tijd te herber
gen. Docr rijzen van het grondwaterpeil, regen
wormen en insecten kunnen de sporen dan naar do
oppervlakte gevoerd worden, waardoor de dieren ze
met het gras of hooi binnenkrijgen.
Hoe lang de miltvuurspocen in leven kunnen
blijven, blijkt uit het volgende. Op een boerderij
stiet men bij graafwerk op resten van een begraven
rund. Na verloop van korten tijd deden zich ver
scheidene gevallen van miltvuur voce. De verden
king viel vanzelf op de beenderen en een onder
zoek van de resten wees uit, dat men hier met een
cadaver van een aan miltvuur gestorven rund te
doen had. Een oude arbeider wist zich bij navraag
te herinneren, dat daar ter plaatse jaren geleden
een plotseling gestorven rund begraven was ge
worden.
Het is dus begrijpelijk, dat het Veeartsenijkundig
Staatstoezicht uit vrees van besmettingshaarden te
vormen, alle aan miltvuur gestorven dieren met
huid en haar laat verbranden of op andere wijze,
waarbij echter ook de miltvuursporen beslist moe
ten worden gedood, onschadelijk laat maken.
De besmetting van de dieren geschiedt meestal
door de opname van met miltvuurspören besmet
voedsel of drinkwater. Ook bij de gevallen, welke
nu optreden is een voedselinfectie in het spel.
Meestentijds spelen buitenlandsche voedermiddelen
hierbij een groote rol en daar zoo'n besmette partij
dan vaak door een groote hoeveelheid ander voed
sel heen verwerkt wordt, is het verklaarbaar dat
plotseling in verschillende plaatsen ziektegevallen
optreden.
De sporen, welke in het voedsel aanwezig waren,
kiemen daarbij in de darmen uit tot miltvuurbacil
len. Deze dringen door den darmwand heen en
komen in het bloed, alwaar ze zich zeer snel ver
meerderen. Ze scheiden daarbij vergiften af, waar
door het organisme in korten tijd vergiftigd wordt.
Het dier, dat oogenschijnlijk nog wel gezond was
echter van tevoren wel koorts gehad heeft, stort
nu plotseling neer en blijft met rochelende adem
haling en soms met krampen op den grond liegen
waar het na korten tijd sterft.
Soms verloopt de z ekte wat langzamer en zijn
de dieren eenige dagen heftig ziek, zijn zeer suf
en hebben hooge koortsen, terwijl' vaak diarrhee op
treedt, welke met bloed gemengd is.
Dikwijls komt uit neus, mond en aarsopening
van welke lichaamsopeningen het slijmvlies een
donkerroode kleur vertoont, een bloederig schuim.
Vaak is dit ook bloed.
Bij het paard en het varken blijft de aandoening
meestal meer gelocaliseerd en treedt een ontsteking
van de keel op. Dit neemt echter niet weg dat
ook bij deze dieren en vooral bij het paard de
ziekte meestal den dood van het aangetaste dier
tengevolge heeft.
Nadruk verboden. r
NIET DRACHTIG KRIJGEN VAN VEE
EN E-VIT AMINE.
Het wil in den winter vaak voor' komen, dat men
zijn dieren (runderen paarden) niet drachtig kan
krijgen. Kwamen ze daarentegen in de weide, dan
waren dezelfde dieren soms zeer spoedig drachtig.
Aanvankelijk werd dit toegeschreven aan de be
weging. Toen echter aan de dieren jong gras werd
verstrekt, zonder van stal te komen, bleken zij ook
spoedig gemakkelijk vrucht te dragen. Hieruit is
dan ook direct te concludeeren, dat het voedsel de
oorzaak in dezen is. Uit onderzoekingen zou zijn
gebleken, dat voedering met voorgekiemde granen
de bevruchting bevorderde. Uit deze feiten lag de
gevolgtrekking voor de hand, dat in het jonge mal-
sche gras stoffen moesten zitten, die in de winter-
voeding niet of althans te weinig voor kwamen.
Dat een groote melkgeefster op stal in de aller
eerste plaats moeilijk met kalf is te krijgen, terwijl
dat dier juist in de weide vaak heel gemakkelijk
met kalf raakt, spreekt al boekdeelen. Zij toch
breekt haar lichaam meer af dan andere dieren
zoodat bij een goeden opbouw, als in de weide, deze
dieren niet spoedig te vet zullen zijn, maar toch het
noodige in zich krjjgen om aan de normale voort
planting te voldoen. Op stal kan men de voedinp-
niet «gemakkelijk zoo kiezen, dat ze aan alle
eischen voldoet, ook al ziet het dier er best uit en
al geeft het veel melk.
In 1922 stelde de onderzoeker Evans zijn ratten
op een dieet, waaraan de toen bekende vitaminen
waren toegevoegd. Deze ratten groeiden wel en
bleven ook gezond, maar waren niet in staat om
jongen te verwekken en ten slotte traden ook ver
lammingen op. Deed hij echter bij dit dieet uit
tarwekiemen geperste olie. dan werden de dieren
wel vruchtbaar. Hij noemde deze onmisbare fac
tor het vruchtbaarheidsvitamine of vitamine E.
Later heeft men dit E-vitamine in kristalvorm af
gezonderd onder den naam Tokoferol.
Onder normale omstandigheden bevat het groen-
voeder, als gras en granen, voldoende E-vitamine.
Worden de producten echter gedroogd, dus hooi en
graan, dan verliest dit een groot percent vitamine
E, tengevolge van enzijm-processen. Minder goede
kwanteit hooi bevat dan ook al heel spoedig wei
nig of geen vitamine, evenals het hooi van slecht
bemest land.
Nu rest nog de vraag: hoe het gedroogde
gras en met zuur ingekuild groenvoeder zich °e-
dragen zullen in het E-vitamlnevraagstuk. Wel
licht is dit scheikundig vast te stellen en proef
ondervindelijk te bewijzen.
Voedert men E-vitamine arm voeder in den win
ter, zonder bijvoeging van mineraalzouten, dan be
staat de kans van opbreken, niet tochtig worden
/serpen, en in zulke gevallen kah
inspuiting of voedering met E-vitamine zeer gun
stig zgn. 6
Dat besmettelijke ziekten buiten deze uiteenzet-
iï® liggen, zal voldoende duidelijk zijn. Maar toch
dT^nT^T d8Ze fW^kingen ook °P de mannelijke
d eren van toepassing te brengen. Want ook daar
heeft men veel met onvruchtbaarheid te kampen
f? €n Stleren zijn soms modder en mod-
dervet, dekken goed, maar 'bevruchten niet. Hier
is het spreekwoord van toepassing „een goede haan
is mager". Want ook hier is re^s o^rduidehjk
bewezen dat, wanneer de dieren mager en wel in
land loopen, ze vaak zeer goed bevruchten
vooral m het lentegras. Dat de vaderdieren dan
ook in concurrentiestrijd wèl voldaan op de keurin-
g^n moeten verschijnen, terwij] een op andere en
betere manier samengesteld voeder de dieren meer
IrSp f TvZ0U hebben vo°rgebracht, heeft aan de
edele fokkerij reeds meer na- dan voordeel gebracht
De waarde van een fokdier ligt in zijn of haar nage
slacht, dus moeten de fokwaarde, de voeding, ver
pleging en gezondheid elkaar aanvullen. Vee mesten
schütende
Ook kan men thans 25 kg in de doos verpakkan,
zoodat koekjes doos ongeveer 26 kg wegen
waarbij dus 25 kg wordt berekend. Deze laatste'
methode verdient de voorkeur.
Bij een aanbieding van veevoeder zal men hier
mede terdege rekening moeten houden, waarbij men
zich er wel van dient te overtuigen of per 100 kg
dan wel per 96 kg ia genoteerd.
Hebben wij b.v. een mengsel, dat ƒ10 per 100 kg
netto kost, dan zal dit bij brutolevering slechts
9,60 mogen kosten, wanneer de verpakking 4
van het gewicht bedraagt.
Het bovenbedoelde geld natuurlijk ook bij andere
verpakkingen. Tevens diene men er op te letten,
dat men het volle «gewicht ontvangt.
Heeft iemand b.v. een toewijzing van 200 kg, dan
zal hij in het eene geval 8 volle doozen van 25 kg
moeten ontvangen, terwijl in het andere geval, waar
in 24 kig in de doos is verpakt, geleverd moet worden
8 doozen -f- 8 kg koekjes.,
In Uw eigen belang wordt U aangeraden aan één
en ander de noodige aandacht te besteden, terwijl
het Rijksbureau voor Voedselvoorziening te 's-Gra-
venhage wel maatregelen zal treffen tegen de
leveranciers, die zich niet aan dit voorschrift houden.
Stikstof proefveld op bieten
by den heer J. der Weduwen te Kerkwerve. (Z. 358.)
Grondsoort: Lichte kleigrond.
Indeeling en bemesting: 10 veldjes van 1 are, in
twee parallellen van vijf, bemest met opklimmende
hoeveelheden stikstof, t.w. 80, 100, 120, 140 en 160
kg zuivere stikstof per ha, in den vorm van kas,
gestrooid 28 April en 2 Juni. De overige kunstmest
(250 kg sup. 18 en 250 kg K 40) op alle veldjes
in gelijke hoeveelheid.
Gewas: Bieten, voorvrucht tarwe met klaver.
Groei: De verschillende veldjes lieten onderling
weinig verschil zien, alleen was op het veldje met de
laagste stikstofgift het loof wat lichter van kleur
en minder ontwikkeld.
Het «gewas werd gerooid 6 Nov., tarra gem. 13
Netto-opbrengsten in kg per ha:
Hoeveelheid N
80 kg
100 kg
120 kg
140 kg
160 kg
Bieten le par.
475,5
470.5
489,-
546,5
539,5
2e
554,
552,5
565,5
528,-
540,5
Gemiddeld
514,75
511,5
527,25
537,25
540,0
Verhouding
100
99,5
102,5
204,5
105
Gehalte
17,3
16,3
16,8
16,4
16,7
Kop en loof
le par.
206
251
247
28C
310
Kop en loof
2e par.
217,5
277
292
271
286
Gemiddeld
211,75
264
269,5
275,5
298
Verhouding
100
124,5
127
130
140
AFLEVERING VEEVOEDER.
Hierbij wijzen wij er onze lezers op, dat met in-
nhrhtVa" 1940 21116 veevoederhandelaren ver
plicht zijn aan de veehouders netto te leveren
De verpakking dient, met uitzondering van doózer
rekenPZererpa!5king' °°k voor den veehouder op
rekening te worden gesteld.
Door dezen maatregel zal iedere veehouder alle
wezen! VaB^en' Üem V°°r 2«n bieren toeg"-
nU-t0e ,W6rd het veevoer voor een belangrijk
deel vrij algemeen geleverd bruto voor netto
Szaki h8t verPakkin&smateriaal (doos
bracht. meeS0WOê:6n en alf veevoer in rekening ge-
Wanneer iemand in het verleden 100 kg koekies
bestelde, ontving hij meestal 96 kg koek en 4 kg
doos, dus carton. g
Bij de huidige regeling moet de volle 100 kg ge-
everd worden. Voor de uitvoering van deze refe-
hng kunnen twee methodes worden gevolgd
Nemen we als voorbeeld weer de koekjes.' Deze
werden gewoonlijk geleverd in doozen met 24 k°-
koek, terwijl de doos ongeveer 1 kg we°gt zonrat
het geheel op 25 kg werd afgewogen en als zootan*'
geleverd en in rekening gebracht
v02frTf8thTe,kan.men bIÖ'ven volgen, doch bij de
verplichte nettolevering zal slechts 24 kg in reke
nt /f€bracb* mo£en worden, terwijl het product
naar dit gewicht moet worden genoteerd
Deze cijfers geven aanlèiding tot de volgende
opmerkingen:
De bietenopbrengsten der beide parallellen ver
schillen vrij sterk op de veldjes met de lagere stik
stofgiften; op de eerste drie veldjes: 1435 tegen
1672 kg bijna 16 meer).
Afgezien van deze onregelmatigheid, blijken de
hoogere stikstofgiften de bietenoogst slechts wein:"'
omhoog gebracht te hebben; 160 kg stikstof geeft
slechts 5 opbrengst meer dan 80 kg N.
Bij de opbrengst aan kop en loof vinden we weer
bevestigd, wat reeds op veel proefvelden gebleken
is, dat een hoogere stikstofgift de opbrengst aan kop
en loof belangrijk kan doen stijgen. Veel stikstof
«geeft in de eerste plaats meer loof en de bieten
opbrengst ze?f wordt er slechts matig door
beïnvloed.
Stikstofbemestingsproef op suikerbieten
by den heer D. Haak te Hoek. (Z. 360.)
Grondsoort: Lichte klei, 20 afslibbaar; pH 7,55-
Ca003 6.86 en 15 humus.
Indeeling en bemesting: acht veldjes van 1 are,
twee parallellen van vier, alle achter elkaar gele«gen;
bemest met opklimmende hoeveelheden zuivere stik
stof, n.l. 100, 120, 140 en 160 kg/ha. De bemesting
met andere kunstmeststoffen was op alle veldles
gelijk.
De opbrengsten waren als volgt: (bruto):
Bemesting
Bieten
100 kg N
idem
120 kg N
idem
140 kg N
idem
160 kg N
idem
443,5 kg
449
486
469
499.5
469
486
499
Gemidd.
Ver
houding
Gehalte
446 kg
100
17,1 0/0
477,5
107
17,3 o/o
484
108,5
17,1 0/0
492,5
110,5
17,5 0/0
De tarra was volgens genomen monsters op de
100, 120 en 140 kg N.-veldjes telkens 16.6 op
de veeldjes met de hoogste stikstofgift 22 Bekij
ken we de bruto-opbren«gstén, dan blijken deze toe-,
genomen te zijn met de gebruikte hoeveelheid N
Echter geeft de eerste 20 kg N. boven de 100 kg
een meer-opbren«gst van 3150 kg bruto 2625 kg
netto bieten per ha en geeft dus voordeel van betee-
kenis; de volgende 20 kg heeft slechts een meer-