dun. Kan men er dan een. strook asphaltpapier
over leggen voor het inregenen, des te beter.
Anders in ieder geval een strook gaas er over. De
kippen moeten er niet in schrapen. Op plekken,
die open komen of inregenen ontstaat rotting en
ontwikkelen zich maden. Geef de kuil eenige hel
ling naar den kant waar men begint te voeren en
leg pottebuizen naar de sloot, voor afwatering.
Zoo krijgt men voer dat jaren goed blijft en voor
alle diersoorten zeer waardevol is.
Alle dieren moeten eerst even aan het licht zure
voer wennen. Maar spoedig eten ze het gaarne en
in groote hoeveelheden.
De aardappel wordt altijd smakelijker en beter
verteerbaar als er iets zout door komt. Alleen
geen zout er bij als men reeds zout drinkwater
geeft. (Veel Zeeuwsche welputten zijn zout.) Te
veel zout geeft diarrhee. Het zout kan er bij tijdens
het inkuilen, maar liever doe men het er bij bij
't voeren. Men gebruikt y2 kg zout per 100 kg
aardappelen.
We geven tot slot voor verschillende diersoorten
rantsoenen met rauwe en gestoomde aardappelen.
Samenstelling als volgt:
Rauwe aardappel
Gestoomde aardappel
Droge
stof VjRjE.
24 1.8
26 2.0
V.Z.E Z.W.
0.9 20
1.0 22
I. Aardappel-rantsoenen voor varkens.
Rauwe aardappelen.
Alleen aan fokzeugen en loopvarkens kan men
rauwe aardappelen voeren. Aan mestvarkens is
het nooit voordeelig dat te doen.
Een uitgegroeide fokzeug die geen biggen heeft
en niet hoogdrachtig is, geve men:
6 8 kg aardappelen plus voor vulling y2 kg
geweekte haver- of tarwekaf of bladafval van
klaver- of lucernehooi. Groeit de zeug nog of is
ze zeer vermagerd, dan hierbij eenige liters onder-
melk of tot een halve kg erwtenpiksel, gebroken
paardeboonen of het meelmengsel voor rundvee
Li 21 eiwit.
EJen zeug met bijv. 8 biggen geve men, alleen
voor de zeug berekend, hoogstens 10 kg rauwe
aardappelen, met daarnaast 3 kg van (het meel
mengsel voor rundvee Li met 21 eiwit of 2 kg
graanmeel en 10 1 ondermelk.
Loopvarkens geve men, naast 4 6 kg rauwe
aardappelen met iets kaf, y2 kg erwtenpiksel of
x/2 kg van het meelmengsel voor varkens Cx met
10.8 eiwit of y2 kg graanmeel en 3 1 ondermelk.
Gestoomde aardappelen.
Voor zeugen en loopvarkens zie boven. Van ge
stoomde aardappelen kan men als de dieren het op
nemen nog wel iets meer geven. Het toegevoegde
meelmengsel moet dan iets eiwitrijker zijn of men
geeft iets meer pndermelk.
Mestvarkens.
lA. Voor normale
graan voeren kan
baar is.
1. Aardappelen, kg graan en ondermelk.
3. Aardappelen,
weinig ondermelk.
kg graan en erwtenpiksel,
tijden als men volpp eigen
en ook voederkern beschik-
Gewicht
kg Aard
appelen
kg
Graan
kg Onder
melk
le 4 weken 29 kg
1.5
0,75
3,0
2e 44
3,0
0,75
3,5
3e 62
5,0
0,75
4,0
4e 83
6,5
0,75
4.0
5e 103
8,5
0,75
4,0
6e 125
9,0
0,75
4,0
7e 145
10,0
0,75
4,0
Bij jonge varkens is het
wel goed
het graan
grootendeels of geheel uit gerst te doen bestaan.
Later kan men ook een deel ander graan (rogge,
mais)r of wat peulvruchten opnemen. Moet men
hoofdzakelijk maismeel geven, dan is het bij veel
gekookte aardappelen wel goed een paar handen
goed geweekt kaf, liefst haverkaf, te geven.
2. Aardappelen, graan en voederkern.
Gewicht
kg Aard
appelen
kg Graan
kg
Voeder
kern
le 4
weken 29 kg
2,3
0,75
0,2
2e
44
4,0
0,75
0,25
3e
62
5,5
0,75
0,3
4e
83
7,5
0,75
0,3
5e
103
10,0
0.75
0,3
6e
125
11,0
0,75
0,25
7e
145
11,0
0,75
0,2
Ondermelk kan worden vervangen door eiwit
rijke voederkern. Die zijn in normale tijden steeds
verkrijgbaar.
Voederkernen zijn mengsels met een hoog- eiwit
gehalte van voedermiddelen die hoofdzakelijk van
dierlijken oorsprong zijn, als vischmeel, vleesch- of
diermeel en melkpoeder.
In plaats van voederkern kan men ook een even
groote hoeveelheid ondermelkpoeder gebruiken.
Voederkern en ondermelkpoeder zijn thans niet ver
krijgbaar.
kg
kg
kg
kg
Gewicht
Aard
Graan
Erwten
Onder
appelen
piksel
melk
le 4
weken 29 ka
1.7
0,65
0,1
2,5
2e
44 9
3,5
0,35
0,4
2,5
3e
62
5.8
0,15
0,6
2,0
4e
83
7,5
0,75
1,5
5e
103
10,0
0,75
1.0
6e
125
11.0
0,75
1,0
7e
145
12,0
0,75
B. Voor den tegenwoordigen tijd met distributie.
4. Aardappelen, distributiemengsels en weinig
ondermelk.
Gewicht
kg
Aard
appelen
Distributie
mengsels
S.9 E
O
kg
Onder-
I melk
le 4
weken 29 kg
1.7
0,75 Cx
10,8
2,5
2e
44
3,5
0.75 Cx
10,8
2,5
3e
62
5,8
0,75 Dx
9,8
2.5
4e
83
7.5
0,75 Dx
9.8
2,5
5e
103
10,0
0,75 Ex
9,0
2,5
6e
125
11,0
0,75 Ex
9.0
2.0
7e
145
12,0
0,75 Ex
9,0
1.5
5, Aardappelen, distriibutiemengsel Cx met 10.
v.z.e. en 64 tZ.W.
Gewicht
kg
Aardappelen
kg Meel
mengsel
le
4 weken 29 kg
1,4
1.3
2e
44
2.0
1,6
3e
62
4,5
1.6
4e
83
5,5
1.7
5e
103
7.5
1,7
6e
125
9,0
1,6
7e
145
9,5
1,6
6. Aardappelen en een matig eiwitrijk distributie
mengsel Dx 9.8 v.z.e. en 66 Z.W.
Gewicht
kg
Aardappelen
kg Meel
mengsel
le
4 weken 29 kg
1,6
2e
44
1,0
1.8
3e
62
3,5
1.8
4e
83
4.0
2,0
5e
103
6,5
1.9
6e
125
7.5
1.8
7e
145
8,0
1,8
7.
Veel aardappelen, 0,4 kg eigen graan; 0.4 kg
Gewicht
kg
Aard
appelen
kg
eigen
Graan
kg distri-
tiemengsel
Dx
kg
Onder
melk
le
4 weken 29 kg
1.5
0,4
0,4
3,0
2e
44
3,0
0,4
0,4
3,5
3e
62
5,0
0,4
0,4
4,0
4e
83
6,5
0,4
0,4
4,0
5e
103
8,5
0,4
0,4
4,0
6e
125
9,0
0,4
0,4
4,0
7e
145
10,0
0,4
0,4
4,0
De hoeveelheden aardappelen zijn gemiddelden.
Men geve de varkens, naast meel en eiwitvoer, zoo
veel aardappelen als ze lusten. Het liefst voere men
stijve pap en geve het drinken apart naar behoefte.
Als er reeds zout aan de aardappelen toegevoegd
is, of men doet dit bij 't voeren, is het gewenscht
ook nog per varken en per dag 1 flinke eetlepel
geslibt krijt te geven.
Zijn de aardappelen zonder zout, zoo is het noodig
per varken en per kg meel (4 kg aardappelen ook
gelijk 1 kg meel stellen) een eetlepel mineralen-
mengsel voor varkens te geven. (50 geslibd krijt, 40
beendermeel, 1.6 ijzeroxyde, 0.6 mangaansulfaat, 0.3
kopersulfaat, 7.5 keukenzout.)
(Wordt vervolgd.)
ZWAGERMAN
MOND- EN KLAUWZEER.
Staat van het mond- en klauwzeer in Nederland
voorgekomen gedurende de week van 1017 Decem
ber 1939.
Aantal
Boerderijen. Gemeenten.
Provincies
Groningen
27
14
Friesland
18
9
Drenthe
41
13
Overijssel
15
13
Gelderland
50
30
Utrecht
1
1
Noord-Holland
5
4
Zuid-Holland
15
15
Zeeland
8
7
Noord-Brabant
99
55
Limburg
70
28
Totaal
349
189
In de week van 17 tot en met 23 Dec. j.l. is in
Zeeland en Westelijk Noord-Brabant mond- en
klauwzeer voorgekomen in de navolgende gemeen
ten
Zeeland
Axel 2, Duivendijke 2, Eikerzee 1, Kapelle 1, Krab-
bendrjke 1, St. Jansteen 1, Middelburg 1, Ooster-
land 2, Vrouwepolder 1, Westkapelle 1; totaal 13
gevallen in 10 gemeenten.
Sterfgevallen: 1 kalf.
West Noord-Brabant:
Fynaart 1, Ginneken 2, H. en L. Zwaluwe 1, Huij-
i&ergen 1, Princenhage 6, Rijsbergen 1, Steenoergen
3, Wo&isdrech.t 1, Zundert 2, totaal 16 gevallen in
9 gemeenten. -
Sterfgevallen: 3 kalveren.
P
Sterfgevallen iin Ned,erland tengevolge van
het anond- ien klauwzeer.
Varkens en
Rund. Kalv. Biggen Schapen Geiten
week van 1016
Dec. 1939 9 22 26
DE ZEEUWSCHE WEILANDEN.
CXIV.
Nog enkele vraagstukken omtrent het
kunstmatig drogen van gras.
De werkelijke voederwaarde van het product kan
ve/.r'Vpiidefenitief worden bepaald als deze door middel
van dierproeven is vastgesteld. Voorhands moeten
we ons behelpen met berekeningen met behulp van
de samenstelling. Ir. Leignes Bakhoven en Dr.
Frankena geven beide een dergelijke berekening,
waarvan we zeker mogen aannemen, dat ze niet
ver vijn de^waarheid zullen zijn.
Eerstgenoemde zegt, dat bij een krachtvoerprijs
van 9,50 gedroogd gras ongeveer 7 per 100 kg
mag kosten. Dr. Frankena komt bij een kracht
voerprijs van 9 tot 6,70 per 100 kg. Hierop schat
men dus aan de hand van de samenstelling de
waarde van het product.
Een belangrijke vraag is nu: wat kóst het den
boer? Allereerst zijn er de productiekosten van
't gras, m.a.w. huur, onderhoud, bemesting, maaien,
enz. van het grasland. Deze post is zeer moeilijk
te berekenen, omdat men maar een gedeelte van al
deze kosten in rekening moet brengen. Immers
men maait voor het drogen van gras, maar enkele
perceelen één keer gedurende de groeiperiode. Dr.
Frankena schat deze in rekening te brengen kosten
op ongeveer ƒ2,50 per 100 kg gedroogd product.
De extra bemesting moet geheel in rekening worden
gebracht. Daarnaast komen de kosten van het
eigenlijke drogen en die van het vervoer van het
gras naar den droger en van het droge product weer
terug naar de boerderij. De kosten van het drogen
mogen, gezien de uitkomsten van de gehouden proe
ven, op 2,50 per 100 kg worden gesteld. Ze liepen
uiteen van ƒ.1,68 tot ƒ2,60 per 100 kg. Rekent men
nu de extra-vervoerkosten op 0,50 per 100 kg
gedroogd product (bij de proeven kwam men tot
ongeveer 0,40) dan zou dit samen 3 per 100 kg
gedroogd gras zijn. Bij de proeven werd het laden
en lossen van het gras en het thuis brengen groo-
tendeels door het personeel der vrachtauto gedaan,
zoodat het werk voor den boer minder was dan bij
inkuilen en hooien het geval is. Dit lijkt mij, vooral
voor Zeeland, waar de werkzaamheden op het bouw
land vaak alle handen vragen, een punt van groot
belang.
Dan zijn er nog de extra bemestingskosten van
het grasland. Immers zal er op dezelfde opper
vlakte grasland een grootere hoeveelheid gras
groeien gedurende den zomer, dan is het noodig,
dat we extra bemesten. Dr. Frankena acht het
goed mogelijk, dat de productie zooveel kan worden
opgevoerd. Voor Zeeland, waar zooals we al meer
malen opmerkten, de productie van het grasland
nog voor aanmerkelijke verhooging vatbaar is, zal
dit zeer zeker geen moeilijkheden opleveren. Dr.
Frankena gaat uit van de gedachte, dat per koe dn
den winter 500 kg krachtvoer noodig is. Als we
nu vasthouden aan hetgeen in het vorig artikel is
opgemerkt, dat 2 kg gedroogd gras gelijk kan wor
den gesteld met 1 kg hooi en 1 kg krachtvoer, zou
er dus per koe 1000 kg gedroogd gras beschikbaar
moeten komen. We hebben dan n.l. 500 kg kracht
voer en 500 kg hooi. Bij deze berekening wordt er
dus behalve 500 kg krachtvoer ook nog de voeder-
waarde van 500 kg hooi extra op het bedrijf gewon
nen.
Wanneer per koe 1000 kg gedroogd gras extra
zal worden gewonnen, dan beteekent dit, dat onge
veer één gemet grasland voor elke koe één keer
extra gemaaid moet worden.
iHet grasland moet dan intensiever worden ge
ëxploiteerd. We zijn met Dr. Frankena van mee
ning, dat dit zeer goed mogelijk is en in Zeeland
zeker. Daarvoor is het noodig, wij hebben daar in
het eerste artikel over deze kwestie al de aandacht
op gevestigd, een goede verzorging van het gras
land, een goede bemesting met fosforzuur, eventueel
kali en vooral een sterke bemesting met stikstof,
verdeeld over den geheelen groeitijd. B.v. een zeer
sterke bemesting van de perceelen, die in het vroege
voorjaar zullen dienen om gras te leveren voor den
droger en voor die, welke vroeg zullen worden
afgeweid, om eventueel later met een nieuwe stik
stofbemesting gras voor den droger te leveren. Dit