Redactioneel Gedeelte e» ECONOMIE. AKKERBOUW. de •bedrijven zich bevinden in het licht gesteld. Zoo werd er op gewezen, dat een groot kwantum ongeschikt gebruiksvee uit de markt is genomen tegen een veel te lagen prijs. Nu velen hun dieren reeds kwijt zijn, trekt eindelijk de prijs iets aan. De wijze van overneming door den veehandel, werd afgekeurd, daar de veehouders dan dikwijls niet aan hun trek komen. Ter illustratie van den slechten toestand der vee houders- en gemengde bedrijven werd verwezen naar de gepubliceerde cijfers der landbouwboekhoud- bureaux. Ook werden cijfers genoemd aangaande den achterstand in de betaling der coöperatief aan gekochte landbouwbenoodigdheden. Het bleek, dat sedert het betrekkelijkogunstige jaar 1937/38 deze achterstand ongeveer verdrievou digd en vanaf 1938/30 bijna verdubbeld is. Voorts werd op de gedaalde kaaswaarde der ondermelk de aandacht gevestigd. Enkele weken geleden was de noteering zelfs ingezakt tot 0.12 cent per liter, met het gevolg, dat ondanks de prijs- verhooging der boter geen hoogere prijs voor de melk wordt ontvangen dan in dezelfde periode van verleden jaar, terwijl de productiekosten thans aan zienlijk hooger zijn. Betreurd werd, dat de regeering nog steeds wei gerachtig blijft om boter in plaats van margarine aan de gemobiliseerde weermacht te .verstrekken. Vooral uit een moreel oogpunt zou zulle een maat regel van groote beteekenis zijn. Besloten werd in de e. v. vergadering van de Dag. Besturen der 3 C.L.O. en F.N.Z. de moeilijke omstandigheden van de veehouderij aan de orde te stellen. Vorderingsprijs van wol. n Mededeeling werd gedaan van het verzendt tÜbr de 3 C.L.O. van een adres aan den Minister van Economische Zaken, waarin met het oog op de zeer moeilijke positie der schapenhouderij is aangedron gen op een minimumprijs voor de gevorderde wol van ƒ1,25 per kg. DE PUBLICATIE VAN REGEERINGSMAATREGELEN VOOR DEN LANDBOUW. Op vragen van het Tweede Kamerlid Weitkamp betreffende het tijdstip van publicatie van beslissin gen met betrekking tot den landbouw heeft de Minister van Oeconomische Zaken geantwoord, dat het hem bekend is, dat op Zaterdag 18 November een verhooging van den overnemingsprijs van lijn zaad bekend is gemaakt, waarvan het gevolg kan zijn geweest, dat zij, die een courant lezen, welke uitsluitend een avondeditie heeft, eerst op den daar- cpvolgenden Maandagavond van deze beslissingen hebben kennis genomen. Hoewel bij publicatie van beslissingen de moge lijkheid niet is te vermijden, dat een aantal der belanghebbenden tengevolge van de verschillende tijdstippen, waarop nieuwstijdingen haar bestem ming bereiken, van de openbaarmaking later kennis neemt, is de Minister bereid, te bevorderen, dat bekendmaking van belangrijke beslissingen met be trekking tot den landbouw in den vervolge zooveel mogelijk op een zoodanig tijdstip geschiedt, dat ver melding daarvan in alle dagbladen tegelijkertijd mag worden verwacht. Een voorbehoud «moet even wel worden gemaakt voor de gevallen, waarin de omstandigheden vereischen, dat tot publicaties op een ander tijdstip wordt overgegaan. Eveneens zul len, zooals ook thans reeds geschiedt, berichten, die daarvoor in aanmerking komen, per radio worden omgeroepen. DE LANDBOUWPOLITIEK IN DUITSCHLAND. De Rijkslandbouwconsulent te Berlijn geeft in Economische Voorlichting een beschouwing over bovenvermeld onderwerp. Wij ontleenen het navolgende aan genoemd artikel De teelt van oliezaden wordt in Duitschland zoo veel mogelijk uitgebreid. Men is er in geslaagd de beteelde oppervlakte kool- en raapzaad van 5000 ha in 1932 tot 62.000 ha in 1938 op te voeren. In 1939 kan met een verdere uitbreiding van vermoedelijk 50 worden gerekend. Teneinde de vraag te kunnen beantwoorden, op kosten van welke vruchten de teelt van oliehoudende planten moet worden uitgebreid, dient er op te wor den gewezen, dat de landbouw ook gedurende den oorlog zich dezelfde eischen met betrekking tot het productieprogramma voor oog en dient te houden als die, welke de laatste jaren in Duitschland hebben gegolden. Deze eischen zijn de volgende: 1. Grootere oogsten over de gebeele lijn. 2. Uitbreiding, althans handhaving van den tegenwoordigen omvang der hakv ruchten teelt. 3. Vergrooting van de zelf geteelde voedermid- delenproductie (tusschenteeTt, ensilage, lucerne, mais enz). 4. Uitbreiding van de teelt van oliehoudende zaden. 5. Uitbreiding van de teelt van, vezelplanten ter bereiking van de noodzakelijke zelfvoorziening. 6. Uitbreiding van de groententeelt. 7. Gezonde en productieve veestapel, welks om vang in juiste verhouding moet staan tot de binnen- landsche voedermiddelenproductie. 8. Zooveel mogelijke uitbreiding en stabiliseering van het zuivelwezen als een der belangrijkste bin- nenlandsche bronnen voor de vetvoorziening. 9. Bevordering der kleindierteelt, fruitteelt, plan tenteelt, teelt van zoete lupinen enz. Het streven moet er op gericht zijn, de productie niet door verschuiving der beteelde oppervlakten, doch door het bereiken van zoo hoog mogelijke op brengsten voeder te vergrooten. Onverminderd dezen algemeen geldenden eisch dient bij oliezaden, vezelplanten en groenten (koude grondgewassen toch naar vergrooting der beteelde oppervlakte te worden gestreefd en mag er onder geen omstandig heden sprake zijn van een inkrimping der beteelde oppervlakte bij hakvruchten, haver, wintergerst en mais. De hakvruchten zijn van het grootste belang, omdat ze per oppervlakte-eenheid de grootste hoe veelheid voedingswaarden opleveren. De verbouw van haver is ook met het oog op het leger van het grootste belang. De tegenwoordige omvang der wintergerst- en maisteelt is noodig, omdat deze vruchten o.m. van overwegend belang zijn voor de varkensmestery. De uitbreiding van de teelt van oliehoudende zaden en vezelplanten en van groenten kan derhalve alleen nog geschieden ten koste van de zomergranen en gemengde zaden. Ook kan desnoods nog eenigs- zins op de voor broodgraan bestemde oppervlakte worden besnoeid. De groenten moeten dienen ter nivelleering van het verminderde vleesch- en vet- gebruik. Verder wordt opgemerkt, dat het niet aankomt op de reserves, doch in de eerste plaats op de pro ductie. Ook Nederland, werkt, gelijk elk land, op ver hooging van datgene wat elk land zelf het meest noodig heeft. Dat zal voor ieder land weer ver schillen. Wat de productieverhooging betreft, zal de kunstmestvoorziening wel een belangrijk woordje mede spreken. UITBREIDING SUIKERBIETENTEELT IN 1940. In de behoefte aan suiker hier te lande wordt voor het grootste gedeelte voorzien door de ibinnenland- sche productie van bietsuiker. Zooals bekend is, wordt de teelt van suikerbieten gesteund tot op een hoeveelheid van 1586 millioen kg bieten. De hier uit voortkomende binnenlandsche productie van wit- suiker, ten bedrage van ongeveer 220.000 ton, is evenwel niet voldoende om de totale behoefte voor de directe consumptie en de suikerverwerkende in dustrie te dekken. In het ontbrekende gedeelte werd in hoofdzaak voorzien door den invoer van Java- suiker. Hoezeer tot nu toe de aanvoer van deze Java- suiker bevredigend kan worden genoemd, toch zijn de overzeesche verbindingen zoodanig, dat niet vol doende zekerheid bestaat, of de aanvoer van Java- suiker in de toekomst in die mate zal kunnen plaats hebben als met het QOg op de binnenlandsche be hoefte noodzakelijk is. De Minister van Economische Zaken heeft daarom besloten tot het vormen van een zekeren reservevoorraad over te gaan, ten einde de schokken, welke bij den aanvoer van Javasuiker in de toekomst kunnen voorkomen, op te kunnen vangen. De voor dit doel noodige reservevoorraad suiker zal worden verkregen, door te bevorderen, dat maar alleen voor het jaar 1940 een grootere hoe veelheid suikerbieten hier te lande wordt verbouwd. Deze uitbreiding zal worden bewerkstelligd, doordat een nader vast te stellen garantieprijs door de sui kerfabrieken wordt uitgekeerd over een hoeveelheid van 2000 millioen kg suikerbieten. Dit beteekent dat de oppervlakte, welke in 1940 kan worden be bouwd, ongeveer 25 grooter kan zijn, dan de laatste jaren het geval was. Uiteraard blijft hierdoor onverlet de aankoop van Javasuiker, zooals die tot nu toe geschiedde, inge- volge een daartoe strekkende overeenkomst met Indië. De maatregel tot uitbreiding van de suiker bietenteelt hier te lande zal daarop van geen in vloed zijn, terwijl er nadrukkelijk de aandacht op wordt gevestigd, dat deze maatregel slechts voor één keer geldt, n.l. voor den oogst 1940. BLADLUIZEN. De bladluizen zijn de overbrengers van vele virus ziekten. Het is dus interessant iets van deze insec ten te weten, zoodat we één en ander daarover weer geven, ontleend aan het maandblad Zaaizaad en Pootgoed". De bladluizen overwinteren als ei, bij voorkeur op overblijvend of houtig gewas. De luis, die in het voorjaar uit dit ei komt, vindt dan zijn voedsel dicht bij huis. Deze luis brengt zonder bevruchting een groot aantal larven (geen eieren) ter wereld. De 2de generatie produceert weer levende jongen en uit deze ontwikkelen zich in ieder geval gevleugelde vormen, met vaak daarnaast ongevleugelden. De gevleugelden vliegen weg, bij sommige luizen naar andere planten, waar zonder bevruchting gevleu gelde en ongevleugelde bladluizen geboren worden. Dit gaat den geheelen zomer door. Op de zomer- voedselplanten ontwikkelen zich tegen den herfst gevleugelden. Deze vliegen terug naar de winter- voedselplanten, waar ze larven afzetten, die zicb tot wijfjes ontwikkelen, die in staat zijn eieren t-» leggen (maar nu na bevruchting). Deze eieren blij ven den winter over. Het over en weer vliegen van zomer naar winter planten heet migratie. Er zijn echter ook soorten, die bet geheele jaar op dezelfde ^plantensoort blijven maar overigens weinig afwijken in levenswijze. Uit het voorgaande blijkt wel, dat de voortplanting zeer snel gaat en hier ligt juist de groote schade voor den landbouw. Eenige voorbeelden geven u weer, welke planten de luizen kunnen heibergen. Perzikluis winterplant: perzik; zomerpianten: aardappel, aardbei, biet, boon en, spinazie en vele andere. Vuilboomluis winterplant: vuilboom; zomer pianten: aardappel, spinazie en vele andere. Zwarte boonenluis - winterplantkardinaals mutsje; zomerpianten: biet, tuinboonen en minder gaarne andere tuin- en landbouwgewassen. Al deze soorten vliegen dus in het voorjaar naai de zomerpianten en in het najaar in twee vluchten terug. Behalve de migreerende bladluizen bestaat er een groot aantal soorten, die het winter-ei afzetten op dezelfde plant, waarop zij den zomer doorbrengen. Deze soorten kunnen zich slechts op een beperkt aantal plantensoorten handhaven. Tot deze groep behooren eenige bladluizen, die in het overbrengen van virusziekten een rol spelen. De boterbloemluis zomerplant: aardappel, biet en andere gewassen, overwintert als ei op allerlei planten. De aardappel to-pluis zomerplant: aardappel, biet en vele andere gewassen, overwintert ook als ei op allerlei planten. De bladluizen zijn echte alles-eters en vermeer deren snel. Dit leert ons al direct, dat bestrijding in den zomer op landbouwgewassen, slechts een matig resultaat kan hebben, omdat de andere voedsel planten uit de omgeving gemakkelijk nieuwe infec tie kunnen veroorzaken. In het algemeen zitten de bladluizen op de onder zijde der bladeren, sommige soorten kan men overal op de plant aantreffen. De plant reageert op een groot aantal luizen öf heelemaal niet (de aardappel) öf door bladrol, groeiremming e.d. Enkele soorten leven op den wortel of andere onderaardsche deelen. Zoowel op aardappel als boon en biet zijn dergelijke luizen aangetroffen. We zien dus, dat bladluizen zich van plant tot plant moeten verplaatsen om ziekten over te bren gen. Dit verplaatsen geschiedt zoowel door gevleu gelde als ongevleugelde insecten. De ongevleugelde insecten bezorgen ons voornamelijk de plaatselijke ziekteverspreiding, de gevleugelde kunnen de ziek ten van veld tot veld verplaatsen. Is er wind van eenige beteekenis, dan worden ze soms tot hoog in de lucht meegevoerd. Uit waarnemingen is geble ken, dat ze zich zoo over tenminste 35 km afstand kunnen verplaatsen. De snelheid, waarmee luizen zich ontwikkelen, hangt in de eerste plaats af van de temperatuur. Warm weer heeft een grooten invloed op de ontwik kelingssnelheid. Een luis kan in één maand 125000 nakomelingen geven. Bij lagere temperatuur is dit getal veel lager. Ook regen werkt ongunstig bij de voortplanting. Aan het klimaat kan men weinig doen, maar toch wel iets. In velden, waar de aardappels sterk worden aan geaard, is onder de planten vaak een vrij krachtige luchtstrooming aanwezig, die door de greppels worc^t bevorderd. Men zou in winderige streken hiervan nog meer profijt kunnen trekken, door de rijen in de meest voorkomende windrichting te leg gen en zeer sterk aan te aarden. Voor bieten is de situatie nog moeilijker dan voor aardappelen. De voornaamste bietenluis veroor zaakt bladrol en zit binnen de opgerolde bladeren vrij veilig tegen bespuitingen. Bovendien kan deze luis er goed tegen, aan wind te worden blootgesteld. De natuur zorgt evenwel voor een zeker even wicht, in den vorm van een heirleger van insecten en schimmels, die op groote schaal bladluizen vernie tigen. De voornaapiste insecten die bij de verdel ging van bladluizen een voorname rol spelen zijn lieveheersbeestjes, zweefvliegen en gaasvliegen. Bij stijging van temperatuur is de ontwikkeling, snel heid van de vijanden grooter dan bij de luizen. Het resultaat is dus, dat de luizen tot den zomer wel snel toenemen, maar de snelheid, waarmede ze worden opgegeten, neemt nog sneller toe. Tenslotte leggen de luizen het af en is er in Augustus een periode, waarin men bijna geen luizen meer ziet. Nu krijgt het minimale restje luizen nog een kans zich te ver meerderen en naar de winterplanten te trekken. Hier ligt voor den landbouw een aanwijzing om de winterplanten zuiiver te houden door spuitingen en om nuttelooze planten en onkruiden te vernietigen. Het schoon houden van slootkanten en greppels za"l zeker ook waarde hebben. Overigens is de afstand, waarover de luizen zich kunnen verplaatsen, zeer groot en het aantal en de sioorten van wintervoedselplanten nog lang niet

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1939 | | pagina 5