Zaterdag 1 Juli 1939. No. 1641 IN MEMORIAM. DE STEENVORMING DER PRUIMEN. RUBRIEK TUINBOUW Met diepe ontroering namen wij kennis van het zoo plotseling overlijden van onzen medewerker, den heer Laurens Janse te Koudekerke. De vele arbeid, door hem voor onze organisatie en ons blad verricht,, waarvoor hij zich veel moeite en opoffering getroostte, zal steeds in dankbare her innering blijven voortleven. Zijn sterven zij ons een roepstem. Mogen zijn weduwe en kinderen troost en Hi-acht vinden om dit verlies te dragen. Redactie. De term „steen"-vorming bij pruimen en ook bij perziken en kersen heeft tot veel misverstand aan leiding gegeven, temeer, omdat men de vorming van de „steen" in verband heeft gebracht met den kalk- voorraad in den bodem. En men heeft daarbij, be wust of onbewust, gemeend dat kalk een J^langrijk bestanddeel van de steen der steenvruchten zou^ijn. Niets is echter minder waar; de steen bevat heele- maal niet een groot percentage kalk. De hardheid van de steen wordt uitsluitend veroorzaakt door de aanwezigheid van zeer dikwandige cellen, waarvan de wand uit houtstof bestaat. En kalk, in percen tages van eenige beteekenis, komt niet voor. Hiermee is dan de directe invloed van de kalk op de steenvorming uitgeschakeld. Dat kalk indirect, dus langs een omweg, geen invloed op de vorming van de steen zou hebben is daarmee echter niet gezegd; maar de invloed is dan niet grooter dan van elke andere stof, hetzij fosforzuur, stikstof of kali. Onderzoek leert dat kalk b.v. de opname van vocht kan tegengaan, wat misschien zelfs schadelijk zou kunnen zijn voor het doorgroeien der vruchten. Daar tegenover staat weer, dat kalk de structuur gunstig beïnvloedt, zoodat het in deze richting weer gunstig kan werken. Maar de meening, dat de kalk, welke in den bodem als vrije kalk aanwezig is, direct voor den opbouw van den steen gebruikt zou worden, kan wel naar het rijk der fabelen worden verwezen. Het is b.v. ook wel gebleken, dat pruimen op eenigszins zuren grond uitstekend kunnen groeien; zelfs zijn sommigen de meening toegedaan, dat prui men de voorkeur zouden geven aan een lichtzuren grond. Wat hiervan waar zij, de eereplaats welke tot dusver kalk bij de steenvorming en dus bij de vruchtzetting der pruimen heeft ingenomen, heeft hij moeten afstaan. Waardoor, zal men vragen, wordt dan de vrucht- zetting bepaald en heeft dat moment van de steen vorming nu ineens afgedaan? Wat dit laatste be treft, in geenen deele. Maar de kwestie zit eenigs zins anders. Voor een goed begrip van het geheel is het echter gewenscht te weten, dat de steen, dus het harde gedeelte van de vrucht, met de bevruch ting van de pruim rechtstreeks niets te maken heeft. De eigenlijke bevruchting, dus de vorming van het zaad, vindt binnen de steen plaats. Wel is het ech ter zoo, dat de steen alleen uitgroeit en dus ver hardt, wanneer het zaad binnen in de steen uit groeit. We moeten een omgekeerde redeneering toe passen, als die der practici. We moeten de kwestie aldus formuleeren: als het zaad (dus ook de vrucht) uitgroeit, wordt ook de steen gevormd; en onder steen wordt dan hier verstaan de harde wand welke het zaad om sluit, en we mogen niet zeggen als de steen uitgroeit, groeit ook de vrucht uit. De steenvorming, dus het verharden, is op den achtergrond gekomen. Zouden we onder steen ook verstaan, datgene wat er binnenin zit, dus het zaad, dan heeft de praktijk, ten deele althans gelijk, want het uitgroeien van het zaad is een der factoren voor het uitgroeien van de pruim. Maar er zijn meer factoren. IBn de voornaamste hiervan is de bevruchting; wanneer de bevruchting in orde is, dan is dit al een zeer gunstige factor voor de verdere ontwikkeling van de vrucht. Een tweede factor is de watervoorziening, niet alleen voor het uitgroeien van de vrucht, maar ook voor de gezonde ontwikkeling van den boom. Een pruim is een gewas, dat op een drogen grond niet op zijn plaats is. Dat beteekent niet, dat b.v. op een hoogen grond een pruim niet zou willen groeien, maar dan moet de waterhoudendheid van zoo'n grond voldoende groot zijn. Dit waarborgt dan met één een regelmatige watervoorziening en vrij zeker verhoogt daardoor het percentage vruchten dat tot ontwikkeling komt. Evengoed als de watervoorziening een rol speelt, is dat natuurlijk ook het geval met de voedingsstoffen, zooals kali, fosforzuur, stikstof, enz. Stikstof voor al zou volgens Amerikaansch onderzoek gunstig werken op de vruchtzetting. •aarbij bleek ook, dat het stikstofgehalte der vruchten, welke aan den boom blijven hangen ook aanzienlijk hooger is dan het gehalte van de vruch ten, welke afvallen; dit gehalte kan 3-rnaal zoo hoog zijn. Een gevaar van een overmatige stikstofgift is echter, dat de bewaarkwaliteit der vruchten kan ver minderen en dat de kans bestaat, dat de bloem knop-vorming voor een volgend jaar er door ver mindert. Tenslotte kan gewezen worden op de beteekenis van een grooten voorraad aan organische stoffen (suikers, zetmeel). Hoe meer hiervan aanwezig is in verhouding tot de aanwezige voedingszouten, hoe grooter de kans op vruchtzetting is. Dat ook de groeikracht van den tak van beteekenis is, spreekt eigenlijk vanzelf; hoe krachtiger groei, hoe beter cle vruchtzetting. Uit een onder zoek vah Heinecke bleek, dat van 595 spoortjes welke vrucht vormden, het gemiddelde gewicht ruim 2.5 gram was, terwijl dit van 760 stuks van denzelf den boom, welke geen vrucht vormden, gemiddeld 1.5 gram was. Heinecke meent sterkere ontwikke ling der spoortjes en vruchthout te bereiken door laat, d.w.z. vlak voor den bloei te snoeien. Samenvattende mogen we zeggen: 1. dat de bevruchting in eersten aanleg den door slag geeft; 2. dat verschillende uitwendige omstandigheden beslissen of het éénmaal bevruchte vrucht beginsel doorgroeit, ja of neen; en 3. dat de steenvorming een bijkomstig verschijn sel is. Ir. B. BOSMA. EFFICIENCY BIJ HET UITVOEREN DER BESPUITINGEN. Verreweg de meeste fruittelers zijn ,er thans wel van doordrongen, dat er gespoten moet worden, wil men een goed handelsproduct telen. Of echter de bespuitingen altijd op de juiste wijze worden uitgevoerd, is een vraag, die wel ontkennend zal moeten beantwoord worden. Vandaar dat de Secretaris van de Afdeeling Tuin bouw ons verzocht over bovengenoemd onderwerp iets te schrijven. Aan welk verzoek wij willen trachten te voldoen in de hoop, dat de lezers wel niet zullen veronder stellen, dat wij met het oog op dat onderwerp boven onze kweekerij hebben geschreven „Eureka" (ik heb het gevonden). Voor diegenen die wellicht niet weten, wat het woord „Efficiency" beteekent, kunnen wij zeggen, dat wij met dit woord uitdrukken „iets doeltref fends, doelmatigs, of ook wel bedrijfsspaarzaamheid. Efficiency bij' het uitvoeren der bespuitingen wil dus zeggen deze op de meest goedkoopste wijze en met het hoogst bereikbare resultaat te doen plaats hebben. Het ligt niet in de bedoeling in dit artikel reclame te maken, om met zoo weinig mogelijk arbeids krachten op onze bedrijven te werken, dit zou ook geheel overbodig zijn; men vindt jammer genoeg dit streven reeds op allerlei gebied, zoowel land- als tuinbouw, hoewel wij niet gelooven, dat uitge spaard arbeidsloon nu altijd als winst geboekt kan worden. Men zou slechts de opbrengstcijfers van de kleine fruitteeltbedrijven naast die van de groote behoe ven te leggen, om in vele gevallen te zien, dat .deze (ml. die van de kleine) in den regel die van de groote naar verhouding overtreffen. Reden hiervan is meestal, een intensievere bewer king, ieder stukje grond wordt hier benut, iedere cultuurwerkzaamheid serieus uitgevoerd, dus voor meer handen werk. En zonder dat men als onder nemer er minder bij behoeft te worden, geniet men nog het voorrecht ook voor anderen een bestaans mogelijkheid te scheppen. Mogelijk dat reeds de Wijze Koning Salomo hier aan dacht toen hij schreef „het voordeel des lands is voor allen", niet alleen dus voor de ondernemers. Om te komen tot een doeltreffende bespuiting is noodig: 1. Een grondige kennis van de levenswijze en ontwikkeling van dierlijke en plantaardige vijanden waartegen wij spuiten. 2. Een nauwkeurig op de hoogte zijn van de gevoeligheid onzer planten en boomen die wij be spuiten. 3. Het gebruiken van alleen betrouwbare sproei middelen. 4. Het op de goedkoopst mogelijke wijze aan schaffen van deze sproeimiddelen. 5. Te werken met deugdelijk en voor het bedrijf passend materiaal. 6. Te beschikken over geschoold personeel. 7. Een rationeele werkverdeeling en opbergen van sproeimateriaal. 8. Het benutten van de gunstige sproeimomen- ten. 9. Een nauwkeurig nagaan en aanteekenen van de uitwerking van die bespuiting. 10. De bespuitingen uitvoeren naar de omstan digheden waarin ons bedrijf verkeert. 1. Een grondige kennis van de levenswijze en ontwikkeling van dierlijke en plantaardige vijanden waartegen wij spuiten. Deze is beslist noodig, wil een bespuiting doel treffend genoemd kunnen worden. Zoo is het b.V. niet doeltreffend, als wij een bespuiting met loodarsenaat tégen de rups van de wormstekïgheid in de eerste helft van Mei uit voeren, daar de rups zelve pas in Juni/Juli ver schijnt (meestal worden de eerste exemplaren om streeks 20 Juni gevangen). Toch hebben velen een gerust gevoel, wanneer ze deze bespuiting hebben uitgevoerd, zonder zich er van te overtuigen of ze nu ook werkelijk de rupjes hebben gedood. tVeel wordt er nog luk-raak- gespoten. Wjj zouden zeker meer resultaat van onze be spuitingen hebben, wanneer wij b.v. wisten: Het tydstip, wanneer de vijanden onzer gewassen het zwakst zijn. Wie wel eens in een museum een harnas van een vroegere strijder bekeken heeft, is het wellicht op gevallen, dat, hoewel het voor dien tijd een pracht- verdedigingsmiddel was, er toch nog een zwakke en gevaarlijke opening overbleef, n.l. het vizier. De geoefende krijgers van dien tijd trachtten dan ook in hoofdzaak op die plaats hun vijand te treffen. 'Zoo ook wij, wanneer wij dat zwakke punt en tijd stip weten, zullen wij met minder moeite, geringer kosten en betere uitwerking onze bespuitingen kunnen uitvoeren, dan wanneer wij dit op een anderen willekeurigen tijd zouden doen. Somtijds valt dit tijdstip in den winter, dan ook weer in 't voorjaar of den zoimer. iZoo valt het bij de bladluizen in den winter, by de mijt, die de rondknop in de zwarte bessen ver oorzaakt, in 't voorjaar, wanneer de mijten hun schuilplaats, de knop, verlaten. Verder verdient het aanbeveling na te gaan de wijze waarop en de plaats waar wordt over winterd. Wanneer wy b.v. weten, dat de bladluizen in eitoestand overwinteren, zoo kunnen wij hiervan gebruik maken om ze in dezen toestand te lijf te gaan; ze kunnen zich dan niet verdedigen, zooals anders het geval is, door zich onder het omgekrulde blad te verschuilen, waardoor ze dan moeilijk meer te raken zijn. Doordat wij ook weten, dat de eieren voor namelijk aan de jonge twijgen worden afgezet, kun nen wij er zorg voor dragen, dat deze zoo goed moigelijk geraakt worden. Zeer dikwijls zien we nog, dat velen, vooral bij oudere boomen, de stam en dikke takken een flinke beurt geven, 't welk op zichzelf niet verkeerd is, maar met de uiteinden der takken wordt het dan minder nauw genomen, met het nadeelig gevolg, dat, ondanks een carbolineumbespuiting, toch nog een sterke luisaantasting kan optreden. Evenzoo bij spint; men diene te weten, dat ook deze in eitoestand overwintert en dat deze in hoofd zaak aan den voet van oudere takken en twijgen worden afgezet. Men zal er dan voor moeten zorgen, dat vooral het oudere hout en de onderkant der takken goed met de vloeistof omspoeld wordt. Nemen wij een plantaardigen vijand, b.v. schurft, dan is het noodig te weten, dat de vruchtlichamen waarin de sporenblazen zitten, op het oude doode blad overwinteren. Dit is dus een besmettingshaard, die moet worden opgeruimd, b.v. door vroeg onder werken in het najaar of bespuiten met Bordeaux- sche pap. Zoo zouden verschillende en meer uitgebreide voorbeelden kunnen worden genoemd, maar wel licht dat daarover meer in 't bijzonder eens door den een of ander geschreven kan worden. Noodig is ook na te gaan, „de verschillende oor zaken waardoor het optreden van ziekten en be- beschadi gingen wordt fcévorderd of tegengegaan. Zoo kan het b.v. zijn, dat A. zijn bespuitingen met de meeste zorg en de beste middelen uitvoerd en toch minder resultaat" heeft dan B. De oorzaken hiervoor kunnen verschillend zijn: a. Het aanwezig zijn van andere boomen of plan ten waarop dezelfde ziekten of insecten soms in hevige mate voorkomen, als op onze fruitteelt ge wassen, welke dan een voortdurende besmettings haard voor onzen aanplant zijn. b. De boomgaard is somtijds te veel beschut, waardoor dan le. de boomen te lang nat blijven (meer last van schurft); 2e. temperatuur te hoog waardoor sterke aantasting van bloedluis, meeldauw, spint enz. wordt bevorderd) of c. Onvoldoende beschut waardoor veel wind- beschadiging ontstaat met als gevolg veel spuit- beschaddging. Ook kan men soms in zulke aanplantingen op het

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1939 | | pagina 11