FEUILLETON.
Het spreekt echter wel vanzelf, dat de bespuiting-
meerdere malen moet worden uitgevoerd, al naar
gelang de weersomstandigheden zijn. Tevens dient
men er op te letten of thrips in het vlas aanwezig
is. Is dat het geval, dan spuite men zoo spoedig
mogelijk, ook na het genoemde tijdvak.
DEMONSTRATIE SPROEIMACHINE.
Uit den Wdlhelminapolder ontvingen wij een mede-
deeling, dat men met goed succes op een gewone
Ideal-paardensproeimachine de slangen en sproéi-
geweren heeft gemonteerd van de sproeimachine die
in den boomgaard wordt gebruikt.
Met deze machine kan men langs het vlas rijden
en eén strook van 25 m breedte op intensieve manier
met Der ris- oplo ssdng bespuiten. Vanzelfsprekend is
de installatie ook voor alle andere normale sproei
middelen te gebruiken.
Op Dinsdag 9 Mei a.s. van 11 tot 12 uur is deze
machine inwerking te zien op het dorp in den
Wilhelminapolder.
DE TEELT VAN WITTE BOONEN.
Over 'bovenvermeld onderwerp heeft J. M(esu) te
G(oes) een artikel geschreven in „De Boerderij",
waaraan het volgende is ontleend:
Zeeland is de provincie, waar op het bouwland
de meeste stamboonen worden geteeld. Over het
tijdvak 1927/37 werden volgens het Verslag van den
Landbouw over 1937 in deze provincie gemiddeld
4710 ha met dit gewas beteeld, of ca 62 van de
oppervlakte van alle provincies tezamen Het
meest komen hier bruine boonen voor; de witte
treft men in hoofdzaak aan op Walcheren en ook
nog voor een klein percentage op Tholen en
Schouwen. Op Walcheren worden naar schatting
elk jaar 400 a 600 ha witte boonen geteeld. Hier
volgen enkele bijzonderheden over de teelt.
Wat de bodem betreft, zijn de goed gedraineerde
vruchtbare lichte klei- of zavelgronden het meest
geschikt. Hierop groeien de boomen het best, wor
den op tijd en gelijkmatig rijp en geven het mooiste
en blankste zaad. Over het algemeen zijn de boonen
afkomstig van zware gronden minder blank dan die
van lichtere perceelen.
iDe grondbewerking komt in het najaar overeen
met die voor andere zomergegwassen en hangt in
de eerste plaats af van de voorvrucht en van den
den beschikbaren tijd.
In 't voorjaar wordt slechts bij uitzondering voor
witte boonen geploegd. Een diepe bewerking is
dan niet geschikt om een goed zaaibed te ver
krijgen.
(Op Walcheren gebruikt men als voorvrucht
't liefst tarwe, waarvan de stoppel in 't najaar dik
wijls bemest wordt met een 30 a 40.000 kg stalmest
per ha. Behalve tarwe worden ook andere granen
en verder aardappels als voorvrucht gebruikt.
In het voorjaar geeft men gewoonlijk, 't zij dat
al of niet stalmest aangewend is, nog 500 k 750 kg
superfosfaat per ha. Dit bevordert het rijpen. Kali
bemesting wordt betrekkelijk weinig toegepast. In
vele gevallen acht de schrijver aanwending van een
250 a 400 kg kalizout 40 in het najaar of nog
beter een 400 k 600 kg patentkali per ha in het
voorjaar zeer gewenscht.
Kalizout mag vooral niet te laat uitgestrooid
worden, daar de stamboonen zeer gevoelig voor
chloor zijn. Behalve in den vorm van stalmest,
wordt gewoonlijk geen stikstof aan het gewas ge
geven. Bij koud, schraal weer in het begin van de
groeiperiode moeten de jonge, teere plantjes met
wat stikstof op gang geholpen worden. In zoo'n
geval wordt wel eens een kleine gift chili- of kalk-
ammonsalpeter, b.v. een 100 k 150 kg per ha, als
overbemesting gegeven. Men dient hiermee echter
zeer voorzichtig te zijn, want als het weer ten goede
keert, kan de ontwikkeling wel eens al te welig
LANDROUWOVERDENKING.
worden, waardoor kans op „zomerrot" en op niet
tijdig ryp worden bestaat.
Men zaaie niet te vroeg en wachtte op voldoend
warm weer in 't begin van Mei. Witte boonen toch
hebben een hooge minimum kiemingstemperatuur,
n.l. van pl.m. 10° C. en zijn bovendien zeer gevoe
lig voor nachtvorsten.
Meestal wordt machinaal gezaaid in den gesleep
ten grond. Bij een machinebreedte van 2 meter
neme men 6 rijen, bij een van 1.80 meter eveneens
6, of daar waar ze welig groeien, 5 rijen.
In 't kleinbedrijf worden ze op Walcheren nog
wel met de 'houweel gepoot op afstanden van
30 X 30 cm of van 36 X 36 cm, terwijl dan in elk
putje twee boonen komen te liggen. Deze laatste
manier geeft een zaaizaadbesparing van 15 25
wat zeker niet van belang ontbloot is, als de
boonen hoog in prijs zijn en bovendien is de stand
gewoonlijk regelmatiger dan van machinaal ge
zaaide.
In het algemeen is het niet gewenscht, in versch
bewerkten grond te zaaien, daar dan de opkomst te
wenschen overlaat. De grond moet zich eerst wat
„gezet" hebben.
Na het zaaien wordt ingeëgd en vervolgens ge
sleept of gerold.
Bij machinaal zaaien gebruikt men per ha ge
woonlijk van 80 tot 100 kg of 1 k 1.25 hl.
Wat de rassenkeuze betreft kan vermeld worden,
dat het oude Walchersche landras practisch geheel
is verdwenen. Het is in enkele jaren verdrongen
door een paar selecties, die er uit verkregen zijn.
In 1934 werden twee stammen gekweekt door den
schrijver, het waren de Blanca en de Vera witte
boon. Aanvankelijk werden beide stammen in de
Rassenlijst opgenomen, doch daar de verschillen
voor de practijk van ondergeschikt belang bleken,
werd in 1937 besloten de Vera van de lijst af te
voeren, zoodat thans Blanca er nog in voorkomt.
Het is een productieve stam, die gelijkmatig zaad,
met veel glans en een mooie witte kleur voort
brengt.
In 1935 werd door A. L. Louws te Oostkapelle
eert door hem geselecteerde en vermeerderde stam
in den handel gebracht onder den naam Walcheria
witte boon. Ook deze stam voldoet goed in de
practijk en komt in vele eigenschappen met Blanca
overeen.
Evenals het landras kunnen Blanca en Walcheria
bij zeer weelderigen groei sterk gaan ranken. Som
migen beschouwen dit als een minder gewenscht
verschijnsel, omdat bij veel nat weer het gewas
zóó dicht in elkaar groeit, dat er veel kans bestaat
voor het optreden van zomerrot.
Om aan het „rankenbezwaar" van sommigen
tegemoet te komen, heeft Ir. C. Koopman te Zierik-
zee een paar jaar geleden kruisingen verricht tus-
schen de Blanca witte en de Aka bruine boon, die
niet rank. Inderdaad is het hem gelukt stammen
te verkrijgen, die de ranken missen, maar of deze
kruisingsproducten ook in andere opzichten zullen
voldoen, moet de toekomst leeren.
Koud weer kan het ontkiemingsproces sterk ver
tragen, waarbij de boonen aan vreterij en allerlei
andere schadelijke invloeden blootstaan.
In boschrijke streken kan men dikwijls bij het
opkomen en in het begin van den groei veel last
ondervinden van de woud- of boschduiven, die de
jonge plantjes afpikken of uit den grond trekken.
Ook hazen en konijnen zijn groote liefhebbers van
de jonge plantjes. Onder de weekdieren mogen de
slakken niet onvermeld blijven, die gemakkelijk en
afdoende te bestrijden zijn met het lokmiddel metal-
dehyde en zemels in een verhouding van 1 op 60.
Onder de insecten dienen emeJten en ritnaalden
of koperwormen genoemd te worden. Verder de
bladluizen die de ovenbrengers zijn van virusziekten
o.a. mozaïek.
Voorts kunnen de planten nog worden aangetast
door het stengelaaltje. Zijn de kiempllanten aange
tast, dan vertoonen ze gewoonlijk een zeer dikken
stengel: „dikke pooten" of ook wel „buikjes" noe
men ze die op Walcheren.
IV.
Als men rekent met de prijzen van de laatste
jaren, dat men een baal zwavelz. ammoniak koopt
voor vijf gulden, dan kan men zeggen, dat de kunst
mest in den eersten tijd dat ze aangewend werd niet
goedkoop was.
In hoofdzaak werd in den eersten tijd ammoniak-
super gebruikt, dat was 7 procent stikstof en 9
procent phosphor en daar betaalde men, vóór en
omstreeks 1900, zes gulden voor 100 kg. Tegenwoor
dig wordt dat weinig meer gekocht, maar zou voor
de helft minder te betrekken zijn. Trouwens de
prijzen die tegenwoordig gelden zijn pas na 1930
gekomen. Oude kwitantiën wijzen uit, dat men in
1907 voor 100 kg ammoniak-super 7,50 betaalde.
In 1912 7,90; in 1915 ƒ9.20 en in het laatste jaar
van den oorlog 1918 20,50. Daarna zijn de stik
stof prijzen weer veel gedaald. In 1926 was de
zwavelzure-ammoniaik dus 20 procent stikstof
ƒ14,80 en in 1927 14,70. Omstreeks 1931 is de
zwavelz.-ammoniak terug gevallen op 5 per 100
kilo en is sindsdien nog weinig verhoogd. Voor
100 kg Chili werd in 1918 ƒ35 betaald.
Na dit cijferuitstapje keeren we terug tot den
De belangrijkste ziekten die witte boonen kunnen
teisteren zijn de boonenroest en de vlekkenziekte.
Verder is men zeer bang voor .zomerrot", het
„schuimen" of ook wel de „schuimziekte" genoemd,
die veroorzaakt wordt door de zwam sclerotinia
libertiana.
Nog een andere ziekte, waarvan de boonen veel
last kunnen ondervinden, is de mozaiekziekte.
Volgens de Amerikaanschen onderzoeker Harrison
is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat het mozaiek
van verschillende klaversoorten en lucerne door blad
luizen op de boonen kan overgaan.
Het eenige, wat we momenteel nog tegen deze
ikwaal kunnen doen, i's •doelbewuste selectie toe
passen en zorgen voor gezond zaaizaad. Het is ver
blijdend te vernemen, dat Prof. Quanjer te Wage-
ni'ngen het mozaiekvraagstuk bij boonen thans in
studie heeft genomen.
Tegen koude, veel wind en regen zijn de witte
boonen slecht bestand, terwijl een langdurige droog
te en veel warmte in den zomer den bloeitijd ver
kort en de planten ontijdig doet geel worden en
afsterven. In het algemeen zijn de witte boonen zeer
gevoelig voor uitersten.
De oogst vindt onder gunstige weersomstandig
heden gewoonlijk plaats eind Augustus of begin
September.
D'e planten worden met de hand uitgetrokken, tot
bundels van twee handenvol vereenigd en vervolgens
met de wortels naar boven op den grond gezet. Bij
gunstig weer gaat men nu spoedig tot ruiteren over.
Hoe eerder het gewas van den grond is hoe beter.
Zijn de boonen in de ruiters eenmaal goed hard
geworden, wat onder gunstige omstandigheden na
enkele weken het geval is, dan kunnen ze binnen
gehaald worden. Bij het binnenhalen legt men, om
zoo weinig mogelijk zaadverlies te krijgen, een zeil
onder op den wagen en een pnder op den grond bij
den op te laden ruiter. Deze laatste wordt omge
worpen op het zeil en met behulp van een hooivork
laadt men het gewas op den wagen.
Het dorschen kan nu vroeger of later plaats heb
ben. Wie zijn boonen onder niet al te beste om
standigheden heeft moeten oogsten, zoodat de zaden
wat zacht gebleven zijn, doet verstandig niet te
dorschen voor er wat vorst optreedt, daar het zaad
dan van beter kwaliteit is.
Het zal duidelijk jzijn, dat een gewas, waai-van de
teelt nogal risico meebrengt, zeer uiteenloopende
opbrengsten kan geven. Vroeger toen alleen het
oude landras verbouwd werd, gold een beschot van
2400 a 2600 kg per ha als zeer goed; thans komen
in gunstige jaren wel opbrengsten voor van 3000
ja 3200 kg en nog hooger. Gemiddeld zal men echter
wel niet hooger komen dan 2500 kg per ha.
De prijizen loopen veelal sterk uiteen; in de laat
ste 10-jaar b.v. van ƒ8 tot ƒ55 per 100 kg. In de
laatste jaren varieeren de noteeringen steeds tus-
schen 20 en 30 de 100 kg.
Het stroo heeft ook nog waarde als veevoer en
men acht het over t algemeen beter dan dat van
bruine boonen. In samenstelling komt het veel over
een met paardeboonenstroo.
OVERZICHT
van de in de maand Maart 1939 uitgevoerde hoe
veelheden uien, gesplitst naar de productiegebieden
en de landen van bestemming.
Productiegebieden
Zeeuwsch-Vlaanderen
Tholen en St. Philipsland
N.- en Z.-Beveland en Walcheren
Schouwen en Duiveland
Goeree en Overflakkee
No or d-Holland
Limburg
Groningen en Friesland
Gelderland
Rotterdam
Amsterdam
Westland
Zwijndrecht
40.575 kg
1.179.210
1.033.552
840.225
4.326.701
74.550
77.047
50
1.075
31.198
14.975
17.480
Totaal 7.636.638 kg
tijd, dat de menschen nog wat vreemd stonden
tegenover de kunstmest. Veel stalmest op het land
brengen, ja dat wisten ze allen wel, dat was goed,
daar kreeg je zwarten grond van, maar zoo'n zak
kunstmest, wat moest daar nu van verwacht wor
den; en menigeen wist het te vertellen, dat de
kunstmest den grond totaal zou uitputten. Vooral
de Chilisalpeter werd de booze eigenschap toege
schreven,dat ze zelf geen voedingsstof was, maar
de voeding, die in den bodem was, er uithaalde of
althans aan de planten deed ten goede komen.
Van den ammoniak was men niet zoo afkeerig,
die werd geacht wel wat in den grond te brengen.
Toch namen allengs ook omtrent de Chili betere
begrippen de overhand. Alleen werd er nogal onoor
deelkundig te werk gegaan. Er waren er die him
grond in tamelijk goeden staat hadden, en die dan
toch hun tarwe nog een stevige Chili-bemesting
gaven, met het gevolg, dat ze in de tweede helft
van Mei een schitterend gewas hadden, dat heel veel
beloofde maar dat, begin Juni, als de aren nog niet
uit de hulzen waren, als het regende, plat tegen den
grond sloeg, en dan was de opbrengst allerbedroe
vendst slecht. We hadden toen hier nog de Zeeuw-
sche tarwe, een tamelijk lang groeiende en slap stroo
gevende variëteit, dat ook in korrelopbrengst ver
achter stond bij de tegenwoordige rassen. 40 45
hl van een ha was wel het hoogste dat bereikt Werd.
Later toen tarwe-rassen met steviger stroo ver
bouwd werden, gaf zulk een Chili-bemesting betere
resultaten.
Zooals reeds gezegd is, was de kunstmest een wel
kome factor voor het telen van handelsgewassen
op de boerderijen, bepaald onmisbaar was ze voor
de kleine bedrijfjes. Vroeger waren er ook wel
kleine bedrijfjes maar dan toch zóó, dat die be
drijfjes ook voor een deel uit weiland moesten
bestaan om aan den, voor het bouwland benoodig-
den mest te komen. Maar toen bleek, dat er met
enkel kunstmest ook wel behoorlijke vruchten te
krijgen waren, zijn de kléine bedrijfjes bij massa's
ontstaan. 3 ha bouwland gaf aan zulk een onder
nemer gemiddeld een beter bestaan dan arbeider te
zijn, en al moest zoo iemand dan wel eens meer
werken dan een arbeider, dat had hij er gaarne
voor over, want hij was „zijn eigen baas". En wer
kelijk is het geruimen tijd goed gegaan met die
kleine bedrijfjes, zelfs zoo goed', dat de kleine onder
nemers hoogere pachten en prijzen voor perceelen
grond gaven dan de grootere bedrijven.
In de laatste jaren is echter helaas gebleken, dat
die kleine bedrijfjes niet meer in staat zijn een gezin
van het noodige te voorzien en behalve door alge-
meenen steun aan den landbouw worden deze be
drijfjes, om ze staande te houden, nog afzonderlijk
gesteund door den „Dienst der kleine boeren". Het.
is wel erg jammer, dat deze nijvere menschen al
meer hun zelfstandig 'bestaan inboeten en voor
nieuwe kleine bedrijfjes geen loonende vooruitzich
ten zijn te ontdekken.
VELDMAN.