ties bij bessen geen publicaties verschenen. Enkel is bekend een proef van Dr. Rietsenia, waarbij hem bleek, dat de Lee's Prolific bij zelfbestuiving weinig vruchten voortbracht. Ook de practisohe fruitkweekers interesseeren zich niet erg voor deze kwestie. Dit zal wel komen om dat deze zaalk niet zoo dringend 'om een oplossing vraagt. Immers, bij de verschillende gekweekte bessenvariëteiten hébben zij over onvruchtbaarheid niet te klagen. Als in een of ander jaar of perceel de bloemen niet aanslaan en een sterke rui op treedt, ligt dat waarschijnlijk aan andere omstandig heden. Oppervlakkig 'bekeken kan zulks moeilijk veroorzaakt worden door steriliteit. Het is toch immers regel, dat van een bepaalde variëteit groote perceélen worden aangeplant. Hier bij is kruisbestuiving practisch uitgesloten. Zulke perceelen zouden dan, indien van steriliteit sprake zou zijn, altijd een geringen oogst moeten geven. Mij zijn geen gevallen békend, waarbij bleek, dat, onder gelijke omstandigheden, zulke perceelen min der in opbrengst waren dan andere, waar enkele variëteiten door of naast elkaar waren geplant. Het zou echter toch gewenscht zijn, indien zulks nog niet is gebeurd, dat, evenals bij het andere fruit, ook deze mak biji de bessen proefondervindelijk onderzocht werd. De Redactie van dit blad zal zich ongetwijfeld ook aanbevolen houden voor mededee- lingên van practische ervaring. Hoewel dus waarschijnlijk geen vreemd stuifmeel noodig is voor de (bevruchting, mogen wij toch de bestuivingskwestie bij de bessen niet verwaarloozen, al is dit dan ook maar het overbrengen van het stuifmeel van de eene bloem naar de andere van dezelfde variëteit. De 'bijen spelen ook hierbij een belangrijke rol. Dit geldt speciaal voor de kruisbes. Hiervan zijn uit de practijk iwel voorbeelden bekend, dat, bij ge brek aan bijen, de dracht 'dér struiken minder was, b.v. een afgelegen perceel, zonder bijen in de buurt, dat een mindere opbrengst gaf, dan de andere per ceelen, die wel voldoende bijenbezoek kregen, maar waarbij direct verbetering optrad bij het plaatsen van enkele hijenvolken daarin. Zou het waar zijn, dat de bessen fertiel zijn, dan bliijkt hieruit toch, dat de bijen ook nuttig izijn door het overbrengen van eigen stuifmeel op de stempels. Zwarte en roode bessen worden veel minder door öe bijen bevlogen, hoewel toch vooral de bloemen van de zwarte hes veel nectar bevatten. De vraag wordt wel eens gesteld, of tijdens den bloei der bessen, als deze als ondercultuur dienst doen, de boomen bespoten kunnen worden zonder de bessenlbloem te beschadigen of de bevruchting te benadeel en. Rij de boomen wordt de ziektebestrij ding onderbroken vanaf dat de eerste bloemen zich openen totdat de bloei practisch is afgeloopen. De bespuitingen vóór den bloei vallen vaaJk samen met den bloei der bessen. Moet men nu terwille hiervan de bespuiting uitstellen? Bij gebruik van Bordeaux- sche of Califtornische pap wordt hiervan geen nadeel ondervonden. Dit is ook wel te verklaren, doordat het grootste ,deel der bloemen hun kelkjes naar beneden gericht hebben, zoodat de vloeistof, die, bij het bespuiten der bessen, hierop terecht komt, rechtstandig daarop neerdaalt, zoodat de geslachts organen niet vochtig worden. Anders wordt het natuurlijk bij gebruik van lood- arsenaat. nicotine enlz., ten opzichte van het ver giftigen der bijen. -A-. de J. grondbewerking voor de boón. Öe boon is hiervoor zeer gevoelig en de ongunstige uitkomsten op oudere groniden zullen vaak het gevdlg zijn van een te vasten ondergrond. Verder kan hier nog gewezen worden op de mogelijkheid om de boonen in een jongen boomgaard als onderbeplanting té telen. Boonen kunnen eenige schaduw goéd verdragen. En tenslotte is nog te vermelden de beteekems van de boon voor de verbetering van de structuur en als voorvrucht voor bladgewassen. Ir. B. BOSMA. DRUIVENTEELT. DE BEMESTING VAN DE BOON. Wanneer men op eigen bedrijf te beslissen heeft over de bemesting van de boon, dan zijn er 2 fac toren welke hierbij den doorslag geven en wel: 1. is de grond in prima voedingstoestand en 2. de wetenschap, dat de boon ook behoefte heeft aan stikstof, ai is het dan misschien alleen voor den eersten tijd van zijn groeiperiode. De voedingstoestand van den bodem. Op oude groenteteeltbednij'ven, waar men lange jaren aaneen steeds rijkelijk met kali en vaak nóg royaler met fosforzuur gemest heeft, is de voorraad wel zoo groot, dat een extra bemesting hiermee niet noodiig is. Meent men toch niet verantwoord te zijn om de kali weg te laten of ook de fosforzuur, dan geve men b.v. 250 kg patentkali en eenzelfde hoeveelheid superfosfaat of slakkenmeel per ha. Op gronden waar de voorraad geringer is, dus o.a. op landbouwgrond, zal men een ruimer gift moeten toedienen, b.v.: 500 kg patenitlkali, 500 kg super of slakkenmeel, 200 kg kalkammonsalpeter of 250 kg ohiHisalpeter of kalksalpeter. Kali zoowel als fosforzuur zijn noodig voor de bloem- en zaadvorminig. Deze twee worden dan ook niet bij het begin van de ontwikkeling, maar voor namelijk in de laatste helft opgenomen. De stikstof is noodig voor een vlot verloop van den groei van de jonge planten. Men mag niet te veel rekenen op de wortëllknolletjes, welke zich eerst in den loop van de groeiperiode ontwikkelen. In het jeugdstadium zijn ze niet aanwezig en een stikstof bemesting is dan noodzakelijk, Ibij vcorlkeur stikstof in salpetervorm. Deze gift behoeft niet groot te zijn, zooals uit het 'hoven gegeven advies ook blijkt. Wat de stikstof betreft, kan men ook gebruik maken van stadmest. Wanneer men de voorvrucht stalmest gegeven heeft, dan zal de boon, met een geringe overbemesting van salpeter-stikstof, zijn st-ïkstofbehoef te voldoende dekken. De stalmest heeft bovendien nog het voordeel, dat hij de structuur van den bodem bevordert, wat voor de boon van groot belang is. Het is daarom1 hier op zijn plaats, te wijzen op de groote beteekenis van een diepe en zorgvuldige /Hieronder geven wij een resumé van de lezing, welke Ir Riemens gehouden heeft op den in Goes gehouden druiven-middag. Deze lezing, welke door een groot aantal druiven- kweekers met gespannen aandacht werd gevolgd, zal er ongetwijfeld toe bijdragen de druiventeelt in onze provincie op een hooger peil te brengen. Algemeen hoorde men den wensch uiten, dat voor de druiventelers meerdere van deze middagen zouden worden georganiseerd. Spreker begon met te wijzen op de belangrijkheid der druiventeelt voor ons land. De jaarlij'ksche pro ductie is 25.000.000 kg, welke een bedrag opbren gen van ƒ6.000.000. In ons land is de druif slechts in een bepaalden tijd van het jaar verkrijgbaar. In België daar entegen heeft men het zoover weten te brengen, dat reeds nieuwe druiven worden gesneden, terwijl in andere serres nog druiven hangen van een vorig oogstseizoen. Men teelt daar hoofdzakelijk de Gros Colman, een druif die zeer goed -verlaat kan worden en die naast een mooien korrel een goeden smaak heeft. In ons land is 60 a 70 der geteelde druiven Black Alicante, een variëteit, die slecht verlaat kan worden. iDe grootste hoeveelheden worden aangevoerd in de maanden Juli, Aug., (stookdruiven) en Sept., Oct. en Nov. (koud geteelde druiven). Door de uitvoerbelemmeringen is de prijs der druiven zelfs reeds beneden de 20 cent per kg ge weest. Daar voor de onder glas geteelde vruchten een veel 'hoogere invoerheffing betaald moet worden op de Engelscbe markt dan voor de in de vrije natuur gegroeide, hebben® onze druiven groote con currentie in de Zuid-Europeesche landen, als b.v. Bulgarije. Ook het feit, dat wij onze druiven moeilijk kunnen verlaten, dus slechts een gedeelte van het jaar op de markt zijn, is een oorzaak waarom sommige landen, b.v. Zwitserland, liever in België koopen. De vermenigvuldiging der druif geschiedde vroe ger meestal door een houtstek of door afleggers in mandjes. Later is men de druif gaan voortkweeken uit oogstek. Spr. zeide daarbij een bepaalde methode toe te passen. Door deze methode is het mogelijk om op een eenvoudige manier in korten tijd een groote hoeveelheid jonge planten te kweeken, waarbij bijna 100 der oogstekken slagen. Deze methode bestaat in het stratificeeren der oogstekken. Nadat de stekjes hout met de oogen daarop gesneden zijn, worden ze in een model vei- lingkist gedaan, om beurten een laagje vochtig turfmul en een laagje oogstekken. In Maart wor den de kisten op een warmen 80° F voet geplaatst. De beste warmte is 80 F. Na 14 dagen is er cal lus gevormd en dan moeten de oogstekken elk afzonderlijk in een potje worden gezet. Wacht men daarmede te lang, dan heeft men veel kans, dat de dan gevormde witte wortels afbreken. In Mei kan men op deze wijze reeds een flink gevormde plant hebben gekweekt. Na 2 k 3 jaar kan men van deze jonge planten oogsten. De Golden Champion is een variëteit die 'klein blad heeft. Om deze reden njjpt men de dieven in op één blad om hierdoor de bladmassa te vergroo- ten. 'Het blad is noodig om sterke oogen te krijgen, waaruit een volgend jaar weer krachtige trossen kunnen groeien. Deze variëteit heeft ook last van beurtjaren. De meeste telers laten te veel trossen aan den boom hangen. De verleiding daartoe is ook groot, vanwege de mooie lange trossen die gevormd worden. Tusschen 2 pooten der kas mag men slechts 10 a 12 trossen tellen op eiken legger. Spr. noemde den legger het meest geschikte model. Bij de druif onderscheidt men bladknoppen en gemengde knoppen. Uit de gemengde knoppen komen de bloemtrossen. Men moet bij den winter- snoei de jonge twijgen terugsnoeien op 2 gemengde knoppen. De onderste knoppen op een twijg zijn meestal bladknoppen, de gemengde knoppen zitten hooger. Snoeit men 'kort, dan heeft men dus kans op weinig vrucht. Bij de Gros Maroc, een druif met een mooien grooten donkeren korrel, waarven ech ter de smaak niet erg best is, zijn de onderste 3 k 4 oogen steeds bladoogen. Om deze reden snoeit men deze druif op 5 a 6 oogen. Een druif snoeit men nooit te lang, doch men kan wel te kort snoeien. Men kan immers de overtollige scheuten altijd weg breken. Bij de Gros Colman zijn de onderste oogen meestal gemengde knoppen. Deze druif kan dus kort gesnoeid worden en leent zich goed voor den knobibelsnoei. De beste tyd voor den snoei is Januari. Onder glas zal men geen vorstschade hebben ibij de druif. Buiten staande druiven kunnen echter wel ernstig door vorst worden beschadigd. Men laat op elke stift 2 scheuten groeien, die vrucht mogen dragen. Bij den nu volgenden zomersnoei is de eerste handeling het dunnen der knoppen en de tweede handeling het dunnen der scheuten. Deze scheut- dunning is ook van belang voor het voorkomen van Meiziekte. Hieronder verstaat men het ont staan van bruine plekjes op de scheuten. De Mei ziekte wordt sterk in de hand gewerkt door onder teelt, b.v. van bloemkool, daar men hierdoor een vochtige atmosfeer krijgt. De Meiziekte is iets anders dan het kwaad' (echte meeldauw) of het „lam" hetwelk een varië teitskwestie kan zijn en/of een cultuurfout. Bij het „lam" heeft men te doen met het afster ven van kleine stukjes in den steel der tros, waar door de druiven slecht kleuren en zuur blijven. Niet alle variëteiten krenten even gemakkelijk- Bij de Gros Colman en de Frankentaler gaat dit echter zeer gemakkelijk. Men moet na het krenten oppassen voor het verbranden der stelen, hetgeen zeer gemakkelijk kan plaats hebben door de be schijning van den steel door de zon. Verbranding treedt vooral op na koude en vochtige nachten. iNa half Mei zal men 's nachts de ramen niet geheel meer sluiten, doch geleidelijk aan meer lucht in de serre laten. Vooral 's morgens zal veel ge lucht moeten worden om de druiven droog te krij- - gen. Bij stookdruiven zal men dan de temperatuur trachten op te voeren. Bij de druif moet men steeds oppassen voor groote temperatuurschommelingen, daar dit zeer nadeelig werkt. De bloei der druiven duurt ongeveer 10 dagen. De Muscaat van Alexandrië is fertiel, d.w.z. dat deze druif met eigen stuifmeel vrucht kan zetten. Het is echter gewenscht om tijdens den bloei te stoken. De Golden Champion verlangt tijdens den bloei een temperatuur van 60 F. Deze druif is steriel en behoeft dus vreemd stuifmeel om vrucht te kunnen zetten. De Black Alicante leent zich bijzonder goed als stuifmeelleverancier voor de Golden Champion. Met een plumeau strijkt men eerst langs de bloemen der eene variëteit en daarna langs de andere. De druif kan ernstig lijden aan het spint. Deze kleine spinnetjes overwinteren als volwassen dier tjes in de serres. Voor den bloei kan men het spint bestrijden door te spuiten met 1 petroleumoplos- sing. Na den bloei mag men echter hiermede niet meer spuiten. Men is dan aangewezen op naphta- line. Hiervan strooit men 1 kg per strekkende roe. Men doet dit 's morgens b.v. om 8 uur. Daarna laat men de serre gesloten. Wil men een goed resultaat, dan is een hooge temperatuur vereischt. 's Nachts moet de temperatuur minstens 70 F bedragen. Is de temperatuur te laag, dan treedt verbran ding op, doordat de naphtaline sublimeert op de onderste trossen. Wordt de temperatuur te hoog, dan verbranden de bovenste korrels der trossen. Het is daarom noodig de serre te bespuiten met krijtwit. Men doet dit 3 maal achtereen, daar hier door een goed dekkende laag verkregen wordt, beter dan bij 1 maal extra zwaar spuiten. Naast het spint noemde spreker het kwaad een van de ergste ziekten der druif. Het is een witte schimmel, die ook de trossen aantast. Men tracht deze ziekte te bestrijden door het verstuiven van zwavel. Voor den bloei mag men dit echter niet doen, daar dan niet meer met petroleum-emulsie gespoten kan worden. Het verdampen van zwavel is ook minder gewenscht, daar door het vormen van z.g. „ijzerroest" de korrels ernstig beschadigd kunnen worden. Het verstuiven van zwavel kan het best gedaan worden des middags om 1 uur. Men stuift dan in het midden der serre loopende, recht voor zich uit. 'Heeft men reeds „kwaad" in de druiven, dan doet men dit een week lang eiken dag. De aangetaste trossen kan men flink onder de zwavel stuiven. Bij het oogsten worden deze trossen in een emmer water uitgespoeld en de ergst aan getaste korrels weggeknipt. Tegen dopluis kan men tijdens den winter spui ten met een 10 vruchtboomcarbolineumoplos- sing. Na het uitloopen der druif en vóór den bloei kan men aan de dan te verspuiten petroleujnemulsiö per honderd liter sproeistof 1 ons nicotine toevoe gen ter bestrijding der dopluis. BIJEN IN ONZE BOOMGAARDEN. Waar, naar ik aanneem, dit onderwerp vooral den laatsten tijd ruim voldoende in onze vakbladen is besproken, wil ik kort zijn. Het betreft hier dan ook meer een mededeeling en ik hoop, dat deze aanleiding zal wezen tot meerdere gedachtenwisse- ling. Verleden jaar liet ik een tweetal z.g. „Krainer"- volken komen. Deze bijen worden, zooals eenigen van U mogelijk reeds bekend is, direct geïmpor teerd uit Jugo-iSlavië. Deze bijen komen daar uit een geheel ander klimaat dan het onze. Harde klimaatsinvloeden werken daar onafgebroken voort om den aard der bijen te sterken, te harden en laten geen zwakheden voortbestaan. De natuur past daar dus een strenge selectie toe. Als eenige van de voornaamste eigenschappen van deze bijen noemt men, dat ze veel ijveriger zijn dan de bij ons be kende bijen, terwijl ze buitengewoon gemakkelijk te behandelen zijn, daar ze nagenoeg niet steken. Vooral de eerste eigenschap leek mij de moeite waard om aan een nader onderzoek te onderwer pen, daar dit naar mijn meening voor ons als fruitkweeker zeer zeker van belang zou kunnen wezen. De beide volken, welke ik in Mei van '38 ontving,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1939 | | pagina 12