AKKERBOUW. BEVORDERING VAN DEN VERBOUW VAN KORRELMAIS. FEUILLETON. Mededeelingen landbouwproefbedrijf Zeeland. den moet een verklaring worden overgelegd van de „Fédération nationales des producteurs de plants de pommes de terre" te Canchomprez-Templeuze (Nord). Uit deze verklaring moet de koop van het betreffende pootgoed blijken, onder opgave van soort en hoeveelheid. Degenen, die dergelijke ver klaringen bezitten, doch deze niet voor den invoer van pootgoed wenschen te gebruiken, zijn gerech tigd bedoelde verklaringen over te dragen aan land bouwers, landbouworganisaties en handelaren die patentbelasting betalen. „Economische Voorlichting". DE V ERGELINGSZIEKTE BIJ SUIKERBIETEN. Ir. de Haan geeft in de Mededeelingen van het Instituut voor Suikerbietenteelt een overzicht van de proeven betreffende de vergelingsziekte bij sui kerbieten, welke gedurende de laatste jaren door genoemd instituut zijn genomen. iHet ziektebeeld is als volgt: Omstreeks eind Juli ziet men verspreid over een perceel hier en daar een biet met een of meer bla deren, waarvan een gedeelte, meestal de top, een citroengele kleur vertoont. Bij nadere beschouwing blijken de gedeelten van het blad langs de hoofd nerf en de groote zijnerven nog groen te zijn. Deze gedeelten kunnen dan ook nog doorgroeien, waar door de gele partijen tusschen deze nerven naar boven welven. Het blad krijgt dus een gebobbeld aanzien. Verder valt het op, dat deze gedeelten dik ker zijn dan normaal, terwijl het geheele blad, vaak ook reeds op de plekken, die nog niet geel zijn, stijf aanvoelt en bij ombuigen hoorbaar knapt. In 't al gemeen begint de vergeling bij de oudste bladeren. Soms zijn alleen de middelste bladeren vergeeld. Het hart behoudt de normale groene kleur. De aanvankelijk alleenstaande zieke planten wor den later omringd door meerdere zieke exemplaren. Dit ontstaat, doordat deze laatste mogelijk later zijn geïnfecteerd, of beter tegen deze ziekte be stand zijn. In de zieke bladeren blijkt zetmeel opge hoopt te zijn. In de zeefvaten zijn vergommingen gevormd, welke de oorzaak zijn van de zetmeel- ophoopingen. Aanvankelijk werd op grond van Zweedsche er varingen gemeend, dat de vergelingsziekte een gebrekziekte is en met keukenzout zou zijn te be strijden. Speciale proeven die hierover genomen werden, hadden evenwel niet het minste effect. Evenmin mocht het gelukken met eenig ander element resultaten te bereiken. De droge jaren 193*2, '33 en '34 versterkten de meening, dat droogte bevorderlijk was voor het optreden van deze ziekte. Door een Belgischen onderzoeker en in Nederland door Van Schreven, is in 1936 voldoende aan getoond, dat deze ziekte wordt veroorzaakt door een virus, dat door bladluizen wordt overgebracht op gezonde bieten. Ten einde met groote zekerheid te kunnen vast stellen hoe groot de schade is, welke door deze ziekte wordt veroorzaakt, heeft het I. v. S. hier over nadere proefnemingen verricht. In 1935 werden een twintigtal duidelijk ver- gelingszieke bieten verzameld en in 1936 uitgepoot, naast paardeboonen, teneinde er ontwikkeling van luizen op te krijgen. Dit gelukte uitstekend en met stukjes van deze zaadbieten, waarop minstens 10 luizen voorkwamen, werden in een goed perceel een aantal, op eenigen afstand van elkander gelegen, rijen geïnfecteerd. Deze infectie gelukte goed, zoo dat na vier weken zeer duidelijk gele rijen in het bietenveld waren te zien. In September werden de naburige rijen ook meer of minder ziek, zoodat er zieke banen kwamen van 1 1% meter breed. Zeer hevig ziek zijn de bieten niet geworden. De opbrengstvergelijking met volkomen gezond gebleven bieten gaf het volgende resultaat: De wortelopbrengst van de zieke bieten was 25 lager dan die van de gezonde bieten. De loof- opbrengst daalde ongeveer in gelijke mate, n.l. 24 Het suikergehalte van de biet en het droge stof- gehalte van de biet en het loof werden practisch niet door de vergelingsziekte beïnvloed. De suiker- opbrengst was dus ook 25 lager dan normaal, door de geringer opbrengst. In 1937 is deze proef op ruimer schaal herhaald, waarbij ook de grootere of minder groote vatbaar heid van de suikerbietenrassen voor deze ziekte werd vergeleken. De verschillen welke bij de diverse rassen werden gevonden, waren echter zoo klein, dat geen betrouwbare conclusie uit de verkregen ge gevens kon worden opgebouwd. /Bij deze proef was de wortelopbrengst bij de ver- gelingszieke bieten 27 minder dan bij de gezonde. Ook het suikergehalte daalde iets, n.l. ca. 3 De loofopbrengst daalde belangrijk minder dan in het vorige jaar en bedroeg 15 Doordat zoo wel wortelopbrengst als suikergehalte door de ver gelingsziekte zijn gedaald, daalde de suikeropbrengst nog iets sterker, n.l. met 29 De verdere waarnemingen in 1937 omtrent de vergelingsziekte, hebben aangetoond, dat de ziekte voornamelijk wordt overgebracht door de zwarte boonenluis. Vooral in streken, waar zeer veel zaad- bieten (ook van voederbieten of kroten) worden verbouwd, treedt de ziekte het sterkst op. Hierom moet worden getracht, middelen te vin den om deze infectiebronnen te bestrijden. Als zoo danig kunnen worden genoemd: 1. Zaadbietenvelden mogen zoo weinig mogelijk vergelingszieke planten bevatten. Daarom is het goed, de stekbieten te verbouwen in een andere streek, waar de ziekte niet voorkomt. 2. Voor een perceel, waarop stekbieten worden gepoot, kiest men een veld, dat zoo ver mogelijk van gewone bietenperceelen is verwijderd. 3. Een bestrijding van luis op de zaaddragers. De ervaringen, de laatste jaren in ons land ten aanzien van de cultuur van korrelmais verkregen, hebber^ nog niet tot een eenstemmig oordeel over dit gewas geleid. Wel staat vast, dat aan de teelt van mais voor zaadwinning groote voordeelen zijn verbonden. Niet alleen levert mais een aanmerkelijk hoogere op brengst dan alle andere hier te lande inheemsche graangewassen, ook voor de vruchtwisseling en de VII. DE GRIEKEN. Als we spreken over de Grieken dan doen we goed daarbij te bedenken, dat we daarmee een tijdperk van eeuwen noemen. Vooral bij dit rijkbegaafde volk waar alles zich inspande om de volste volko menheid van het menschelijk kennen en kunnen te bereiken, is het een aanzienlijk verschil of men spreekt over de Grieken van b.v. 1000 voor Chr. of van 300 voor Chr. Dit volk, dat geheel opging in de cultöur en voor hetwelk geen hooger waarden dan cultureele goederen bestonden, heeft in de eeuwen van zijn voornaamste beteekenis wonderen verricht, die „nimmer overtroffen, misschien zelfs niet geëvenaard zijn". Vooral op het gebied van Wijsbegeerte, Wetenschap en Kunst. Bij andere volken bleef het levenspeil vrijwel gelijk. En dan heb ik daarbij niet alleen het oog op Israël, maar ook van andere Oostersche volkan is het bekend, dat gewoonten en leefregelen, beseha- vings- en ontwikkelingspeil zich, gedurende vele eeuwen, niet noemenswaard wijzigden. Ook Israël was geen cultuurvolk. David heeft de cultuur bevordert en in Salomo's dagen heeft ze gebloeid, maar weldra is ze weer teruggevallen. Of men nu Samuël neemt of Jeremia, die bijna vijf eeuwen van elkaar staan, cultureel staan ze naast elkaar. Israëls roeping was dan ook niet om leiding te geven aan het leven der wereld, maar om het heil der wereld, door lijden tot heerlijkheid, tot openbaring te brengen, eerst door het geschreven woord en eindelijk door het vleeschgeworden Woord Gods, waarin God de Heere, Zijn door de zonde uit eengeslagen wereld, weer vereend en redt. Maar voor hetgeen 'hier aan de orde komt, name lijk Griekenland als kustland van de Middellandsche Zee, moet men vanzelf de geschiedenis van dat volk, zij het in vogelvlucht, doorloopen. Heb ik in 'n vorig stukje eens gezegd, dat Tyrus en Sidon reeds in de dagen van den patriarch Jacob met schepen op de zee waren, ook de Grieken zijn reeds vroeg zeevaarders geweest, en dat ze met de zee al vroeg vertrouwd waren, blijkt uit de nederzettin gen van Grieksche kolonisten op de tegenover liggende kunst van Azië. De inval der Heracliden in het schiereiland Poloponneus (Morea) omstreeks 1100 vóór Chr. bevorderde dat zeer sterk, zoodat weldra de geheele westkust van Klein-Azië met Grieksche volksplantingen was bezet. Veel wijsheid en doorzicht toonden de Grieken in het koloniseeren. Waar en wanneer (het getal inwoners van een stad of streek te groot scheen, aarzelden ze niet om elders een poging te doen om in hun onderhoud te voorzien. Aan zulke verhuizingen van gedeelten der bevolking hebben de meeste steden op Sicilië en Zuid-Italië hun oorsprong te danken. Terwijl het ook niet zelden gebeurde, dat groepen uit een over wonnen stad of staat, en de Grieksche staten bestre den elkaar vaak en vinnig, liever zich in het avon tuurlijk koloniseeren begaven, dan zich te krammen onder het juk van een overweldige. Aan zulk een vrijheidsmin was Tarente in iSpanje en Marseille in Frankrijk hun oorsprong verschuldigd, 750 vóór Chr. Door deze drukke kolonisatie was de handel van Griekenland zeer gebaat en zal dan ook van niet veel minder beteekenis geweest zijn dan de handel van Tyrus. Maar behalve de handelsbeweging der Grieken ter zee, hebben zij al spoedig oorlogsvloten uitgerust. Reeds ongeveer 1200 vóór Chr. scheepte Jason de kroonprins van den Griekschën staat Thessalië zich met de bloem van Griekenlands helden in, om Aetis, koning van Colchis, een staat aan de Oostkust der Zwarte Zee, te tuchtigen. Deze Aetis had zich op misdadige wijze meester gemaakt van goudwasscherijen, die koloniseerende Grieken daar hadden gevestigd. Zij voeren van Thessalië de Egeïsche Zee, de zee van Marmara door en de Zwarte Zee op. Zij voerden hun tuchtiging uit en keerden weer.' Deze tocht, die de Argonautentocht genoemd is, werd door vele dichters bezongen en de mannen uitbundig gehuldigd. Den bouw en uit rusting dezer oorlogsvloot had echter zooveel gekost, dat Griekenland jaren noodig had om er finantieel weer „bovenop" te komen. Maar om streeks een eeuw later hebben de gezamenlijke Grieksche Staten een vloot van 1100 schepen, elk schip bemand met gemiddeld 85 man, gereed voor den strijd tegen Troje. Onder de vele eilanden, die langs de kusten van onkruidbestrijding is 'de teelt van dit gewas aan bevelenswaardig. Vooral in het intensief beheerde gemengde bedrijf is mais voor zaadwinning een gewas, hetwelk verdient nader beproefd te worden. Het is algemeen bekend, dat voor het drogen van korrelmais een speciale droogschuur onmisbaar is. Teneinde te bevorderen, dat zij, die in 1938 een proef met dit gewas wenschen te nemen, idit onder gun stige omstandigheden zullen kunnen doen, is beslo ten, evenals in 1937, bijdragen voor het bouwen van droogschuren te verleenen. De bijdrage kan ten hoogste ƒ40,bedragen en wordt slechts toegekend aan hen, die ten minste 25 are mais verbouwen en onder verdere bij den be- treffenden Rijkslandbouwconsulent aan te vragen V oorwaarden" Verzoeken om een subsidie voor dit doel moeten vóór 15 Augustus 1938 worden gericht tot de be treffende Rijkslandbouwconsulenten. Na genoemden datum ontvangen aanvragen zul len niet meer in behandeling worden genomen. Interprovinciaal uintergerst.proefveld op het Landbouwproefbedrijf [Zeeland (Z. 297). Gezaaid: 16 October tegen 100 kg per ha. Rijen- afstand 22% cm. Bemesting: 400 kg sup 18 200 kg k 40 en 250 kg kas, per ha. De volgende rassen werden verbouwd: Fletumer, Escourgeon 456, Escourgeon 185/79, Grenade, Has- sink, Mahndorfer Victoria, Vindicat, Hylkema sel. 11 en Peragis midden vroege. Hassink en Grenade zijn zesrijïge- de andere vierrijïge rassen. De gemiddelde opbrengsten bedroegen per are in kg: Ras Korrel Stroo hl- gewicht Stroo- lengte in cm Fletumer 44.3 60.5 60.8 125 Escourgeon 456 43.7 58.- 62.- 115 Escourgeon 185/79 55.1 52.9 60.- 110 Hassink 41.8 69.3 58.2 125 Vindicat 37.8 61.3 59.- 125 38. 59.- 60.2 130 Hylkema sel. 11 41.8 67.2 59.2 135 Van Mahndorfer Victoria en Peragis midden- vroege, was bij den storm op 29 Juni veel uitge waaid, van het laatste ras wel 75 Opbrengst bepalingen van deze rassen hebben niet plaats ge had. Bij de overige rassen kwam weinig korrel- verlies door den wind voor. In verschillende rassen trad in meerdere of min dere mate stuifbrand op, het meest in Escourgeon 456. Roest kwam bij alle rassen voor. Zooals uit de opbrengstcijfers blijkt, gaf Escour geon 185/79 de hoogste korrelopbrengst en Hassink het meeste stroo. De Rijkslandbouwconsulent, C. J. DROOGENDIJK. Griekenland als gezaaid liggen, is Creta het groot ste, en in de vroegste geschiedenis der Grieken, ook wel het belangrijkste eiland. De Philistijnen, die we zoo goed kennen uit den Bijbel, uit Israëls geschiedenis, waren van Creta herkomstig. Zij moesten 'dus al vroeg met kolonisatieplannen bezield geweest zijn, want reeds in de dagen van Abraham en Izak, wordt vermeld, dat de Philistijnen in het Zuidwesten van Kanaan woohden Genesis 21 en 26. In de 13de eeuw vóór Chr. regeerde over Creta een wijs en dapper koning, Minos genaamd. Was het voorheen gewoonte, dat alles wat onder het bereik kwam buitgemaakt werd, koning Minos maakte aan die zeescbuimerij een einde; hij vaardigde wetten uit, waardoor de scheepvaart beveiligt werd tegen roof en alzoo den zeehandel ongemeen voorthielp. En niet alleen dat koning Minos den zeehandel uit breidde en beschermde, hij wist ook partij te trek ken van de gaven zijner menschen, zelfs zijner gevangenen. Eens had koning Minos een knap man in de gevangenis, hij sloot dien man in een doolhof in, maar hij liet de mogelijkheid open voor bevrij ding, indien hij een uitvinding zou doen, die voor de eene of andere tak van handel of bedrijf van beteekenis zou zijn. Daedalus, zoo was zijn naam, vond uit, dat de schepen, die tot nu toe alleen voort bewogen worden door roeiers, voor een groot gedeelte door den wind zouden kunnen worden voortbewogen, wanneer masten en zeilen aange bracht en aangewend werden. Koning Minos liet de theorie van Daedalus in de practijk beproeven en het bleek inderdaad een uit nemende verbetering te zijn, en bijna drie duizend jaren zal deze uitvinding het middel zijn waardoor de schepen alle zeeën en oceanen doorploegen zullen. Dan zal de stoommachine en straks de motor de uitvinding van Daedalus den Cretenzer overnemen om met grooter spoed en regelmaat de vaart te doen geschieden. Hoe ver de techniek ook voortgeschreden is, het is steeds: aanwending van natuurkracht ten dienste van den mensch, bij Daedalus de luchtstroom tegen het zeil, thans de stoom in den ketel, die rad en schroef omwenteld. Daedalus werd door koning Minos in vrijheid gesteld. VELDMAN.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1938 | | pagina 4