WAAROM DEN GROND LATEN ONDERZOEKEN
EN WAAROP.
Het onderzoek van den bodem kan op verschil
lende wijzen plaats vinden en elke methode biedt
haar voordeelen.
Ten eerste is er het onderzoek 'ter piaatse. Dit
onderzoek kan verschillende dingen aan het licht
brengen: een oppervlakkige beschouwing licht ons
in over den aard van den bodem, licht of zwaar,
arm of rijk aan humus en soms zien we of de grond
„loopend" is of niet.
(Deze beschouwing is echter oppervlakkig en ze
verschaft ons geen nauwkeurig inzicht omtrent het
gehalte aan zand, klei en humus.
Het oppervlakkige onderzoek kan ons ook aan
wijzingen geven over den grondwaterstand en over
het vermogen om water in de bovenste lagen vast
te houden (watercapaciteit).
.Een iets meer diepgaand onderzoek, in de letterlijke
en figuurlijke beteekenis van het woord, verschaft
ons inzicht over de samenstelling en de structuur
der diepere grondlagen. Ook dit is van groote be
teekenis, zoowel voor den groenteteler als voor den
fruitkweeker. Ongunstige toestanden in den onder
grond, zooals een vaste laag (bank), „spier", grof
zand, veen enz. zijn vaak oorzaken van volledige
mislukking der teelt. Elke kweeker dient volledig op
de hoogte te zijn van den toestand van zijn grond
tot op minstens 50 cm diepte, liefst tot 75 cm.
Dit zijn alle belangrijke eigenschappen en niemand
mag verzuimen zich van dit alles op de hoogte te
stellen. Maar steeds zal ons inzicht dan nog ge
brekkig zijn.
Daarom is in vele gevallen een onderzoek ooor
het Bedrijfslaboratorium te Groningen noodig
(Prof. v. Hallstraat). Dit laboratorium onderzoekt
den grond op allerlei factoren, welke in de loop der
jaren gebleken zijn van beteekenis te zijn. Een
jarenlange ervaring maakt het mogelijk op grond
van de uitkomsten van het Bedrijfslaboratorium
voor grondonderzoek, advies uit te brengen.
'Dit onderzoek is in twee gedeelten te splitsen'
a. het volledig onderzoek van den bodem, voor
kleigrond bestaande in het onderzoek op het go-
halte aan zand, klei en humus en verder de kalk-
toestand. Wlanneer men een monster ter onderzoek
opzendt, dan worden al deze factoren onderzoent;
dat behoort bij elkaar.
b. Bovendien kan men zijn grond' laten onder
zoeken op plantenvoedende bestanddeelen, vnl. fos-
forzuur en kali. Een onderzoek naar het stikstof-
gehalte wordt slechts zelden verricht. Dit onderzoek
op voorraad aan plantenvoedende bestanddeelen
fosforzuur en kali is geheel afgescheiden van het
onderzoek onder a genoemd. Men kan het ééne
laten doen en het andere achterwege laten. Maar...
het verschil in kosten is betrekkelijk gering en dan
geeft dit laatste onderzoek toch waardevolle aan
wijzingen. Wel kan men voor zandgronden aan de
gevonden cijfers reeds meer beteekenis hechten dan
aan de cijfers voor kleigrond gevonden, maar ook
voor kleigrond kunnen ze een waardevol inzicht
geven omtrent een tekort of een teveel of althans
een overmaat. Men zie hieromtrent het artikel over
„Voorloopige uitkomsten van het regionale grond
onderzoek". Wanneer in vele gevallen het humus
gehalte nog te laag is, wanneer de kalkvoorziening
van den bodem in bijna 50 der gevallen onbevre
digend is, terwijl in 87 der gevallen een te laag
P-getal wordt gevonden en in ruim 50 der geval
len het gehalte aan kali te laag is, dan geeft dit
toch te denken.
Daartegenover staat, dat in enkele gevallen het
humusgehalte bevredigend tot hoog was, dat soms
het kalkgehalte flink hoog was, terwijl in 13
der gevallen het P-getal hooger dan 10 was en dat
soms het kali-gehalte hoog tot zeer hoog was. Ook
dit te weten is van veel belang. Men spaart voor
zijn bedrijf door één of enkele grondmonsters een
kali- of een fosforbemesting voor één of enkele
jaren uit.
Het is overbodig in zoo'n geval een berekening te
maken van de .geldelijke voordeelen van het onder
zoek.
Een hoog kalk-gehalte beteekent, dat men vele
tientallen jaren een kalkbemesting kan uitsparen.
Wlanneer men mag aannemen, dat in 50 jaren 1
van de .kalk uitspoelt naar beneden, dan zou dit be-
teekenen, dat men met een kalkgehalte van 4
eerst na 3 X 50 150 jaren tot 1 gedaald is.
Wianneer blijkt, dat het P.citr-getal ruim hoog is
of soms zelfs buitensporig hoog, dan kan men gerust
één of eenige jaren op zijn fosforbemesting be
sparen.
Het lijdt geen twijfel, dat elke kweeker met be
langstelling de uitkomsten van het onderzoek van
zijn bodem tegemoet ziet en we mogen verwachten,
dat velen zich nog zullen opgeven voor dit onder
zoek.
DE UITSLAG VAN HET REGIONAAL
GRONDONDERZOEK.
Wat beteekenen de cijfers op het formulier.
Wanneer het Bedrijfslaboratorium voor Grond
onderzoek te Groningen, een uitslag van een grond
monster aan den betrokken kweeker zendt, dan is
dit formulier rood wanneer het den uitslag van een
kleimonster betreft en wit wanneer het gaat over
een zandmonster. We bepalen ons tot de klei-
monsters. Het is noddig deze twee, zand en klei,
uit elkaar te houden, omdat het onderzoek ten deele
verschillend is. Het roode formulier dus; hierop
vinden we 13 kolommen aangegeven.
Kolom 1: hierin staat het nummer aangegeven,
dat het Bedrijfslaboratorium aan het toegezonden
monster gegeven heeft. Heeft men meerdere mons
ters ingezonden, dan zullen deze in het algemeen
opeenvolgende nummers hebben. Dit nummer is
ook voor U van beteekenis, omdat idit bij later
onderzoek van den bodem vermeld dient te worden.
Kolom 2: hierin vindt men in het kort de om
schrijving van het monster, hetwelk men bij het
opzenden bijgevoegd heeft, hetzij dat men het
monster zelf een nummer gegeven heeft, hetzij dat
men het perceel en/of de diepte aangegeven heeft.
Een nauwkeurige aanduiding is gewenscht om de
monsters uit elkaar te houden.
Kolomj 3, 4 en 5: deze kolommen omvatten het
„zand"gehalte. Onder „zand" verstaat men grond-
deeltjes van een bepaalde korrelgrootte. Wat
grooter is dan 0.02 mm heet zand. In kolom 3 staat
het totaal gehalte aan zand weergegeven, terwijl
in kolom 4 en 5 dit zand weer gesplitst is in grof
en fijn zand. Grof zand heeft een korrelgrootte van
20.2 mm en fijn zanjd van 0.20.02 mm.
Het is duidelijk, dat deze bepaling van beteekenis
is, ook de onderscheiding in fijn en grof zand. In
de eerste plaats beteekent een hoog gehalte aan
zand, bv. 75 dat de grond licht is, iets wat
veelal den gebruiker bekend is; maar er zijn ook
gevallen, dat de gronld minder gemakkelijk in het
gebruik is en toch veel zand bevat. Vaak is dit het
gevolg van te laag gehalte aan fijn zand. Een
grond zal meestal gunstige eigenschappen bezitten
als de 3 deelen: grof zand, fijn zand en klei in even
redige deelen aanwezig zijn, te meer wanneer dan
tevens het humusgehalte hoog is. Tekort aan fijn
zand kan door stalmest verholpen worden.
Ook kan het voorkomen, dat het gehalte aan fijn
zanld zeer hoog is en aan grof zand laag of zeer
laag. In zoo'n geval maakt de grond den indruk van
een tamelijk zwaren grond, zonder dat het klei
gehalte zeer hoog behoeft te zijn, b.v. 3 grof
zand, 76 fijn zand, 19 klei.
Kolom 6: klei heeten alle deeltjes fijner dan 0.02
mm. Dit gedeelte is van beteekenis voor de voeding
en de watervoorziening van de plant. In de eerste
plaats bevatten ide kleideeltjes inwendig planten-
voedsel dat langzaam vrij komt, vooral kali; maar
bovendien houden juist deze fijne deeltjes kali en
kalk en ook magnesium en andere metalen, aan
hun oppervlak vast en beschermen ze tegen uit
spoeling. Ook ammoniak wordt zoo vastgelegd, om
later in salpeter te worden omgezet.
Verder houdt de klei, door zijn fijnheid het water
in den bodem vast, evenals de humus. Voor onze
boomgaarden is dat van groote beteekenis. De
vruchtboomen kunnen door de hooge ligging der
perceelen meestal niet over het grondwater beschik
ken, maar ze leven van het bodemvocht, dat in de
bovenlaag vastgehouden wordt. Hoe meer de bodem
nu kan vasthouden, hoe gunstiger dit voor de
boomen is, mits er in tijden van overmaat voldoende
wil wegvloeien. Aan den eenen kant sluit bij de klei
nu het fijne zand aan en aan den anderen kant de
humus.
Kolom 7. De humus werd reeds genoemd in ver
band met zijn watercapaciteit. Maar ook de humus
houdt plantenvoedende bestanddeelen vast. En dan
heeft de stalmest, dus de toekomstige humus, nog
een gunstige eigenschap, n.l., dat hij sommige voe
dingsstoffen in den bodem, zooals kali en fosforzuur
vrijmaakt en voor de plant ter beschikking doet
komen. Humus heeft dan ook zeer gunstigen invloed
op de ontwikkeling der boomen. Opvoering van het
humusgehalte zou dan ook zeer gewenscht zijn, als
er maar voldoende stalmest verkrijgbaar was. Elke
kweeker kent de groote waarde van stalmest; vooral
ook bij klein fruit is zijn werking buitengewoon
gunstig.
Kolom 8: In sommige gevallen is deze kolom niet
ingevuld. Dat beteekent niet, dat men aan het
Bedrijfslaboratorium de bepaling niet uitgevoerd
heeft, maar het beteekent, dat de koolzure kalk
ontbreekt. Voor kleigronden is dat niet in orde.
Daar moet liefst minstens 1 koolzure kalk aan
getoond kunnen worden.
Soms is het gehalte ook hoog, 5 In zoo'n
geval behoef t men in lange jaren nog niet te kalken.
Aannemende, dat het gehalte elke 50 jaar 1
daalt, dan duurt het in zoo'n geval 200 jaar voordat
het gehalte tot 1 gedaald is.
Kolom 9: De verzadigingsgraad V) houdt nauw
verband met het gehalte aan koolzure kalk. De
kalk wordt n.l. aan het oppervlak der klei- en
humusldeeltjes vastgelegd. Maar aan dit vastleggen
komt een einde. De klei- en humusdeeltjes zijn dan
verzadigd met kalk. De verzadigingsgraad is dan
100. Het kan echter ook zijn, dat deze onder de 100
daalt; dan moet kalk toegevoegd worden. Zoolang
echter het gehalte aan koolzure kalk nog minstens
1 bedraagt mogen we aannemen, 'dat de verzadi
gingsgraad 100 is. Men vindt in dat geval kolom 9
niet meer ingevuld, d.w.z., men heeft aangenomen
dat V 100 is.
Kolom 10: Dit is de laatste kolom der drie,
samengevat onder het hoofd „kalktoestand". In
deze kolom vinden we de letter pH. Onder deze
letters is aangeduid het zuurgraadsgetal. De betee
kenis hiervan is de volgende:
Een pH van 7 beteekent neutrale grond, d.w.z.
noch zuur, nóch basisch.
Daalt de pH, dan wil dat zeggen, dat den grond
zhiurdeb wordt. Een pH 4.5 b.v., is een flink
zuren grond, pH r= 6 is zwak zuur.
Stijgt de pH boven 7 dan wordt de grond basisch.
Dit mag niet te ver gaan, de gewassen zouden aan
basische ziekte gaan lijden.
Vruchtboomen en vooral steenvruchten, kunnen
vermoedelijk geen lage pH verdragen en ook peren
op kwee niet.
Kolom 11 en 12: Deze twee behoonen samen
vermeld te worden, omdat ze het onderzoek op fos
forzuur omvatten.
Onder P.-getal staat de hoeveelheid fosforzuur,
welke in water oplosbaar is. Dit is dus het opneem
bare fosforzuur, dat voor de planten gemakkelijk
ter beschikking komt.
Onder P.-citr. verstaan we de hoeveelheid fosfor
zuur, die in een 1 oplossing van citroenzuur op
lost. Dit is dus een maat voor het iets minder
gemakkelijke fosforzuur, dat echter toch voor de
voeding van de plant nog beteekenis heeft. Wanneer
de voorraad in water oplosbaar uitgeput is, dan
wordt uit deze voorraad aangevuld. De grond
bevat nóg meer fosforzuur, maar dat is zeer moeilijk
oplosbaar.
Wanneer een monster nu een hoog P.-getal heeft
b.v. 8 a 10 of hooger en tevens een hoog P.-citr.^
getal bv. 40, dan kan men zonder gevaar probeeren'
eens de fosforzuurbemesting weg te laten, misschien
wel meerdere jaren.
Is het P.-getal laag b.v. 48, maar het P.-citr.
getal hoog, dan zal men vaak ook wel een jaar over
kunnen slaan.
Bij lager waarden is fosforzuur-bemesting nood
zakelijk.
P.-getal en P.-citr. zijn twee waarden die bij
elkaar hooren en beiden onderzocht moeten worden
om een indruk van den P.-voorraad te krijgen.
Kolom 13: Het kalipercentage is een maat voor
Öe hoeveelheid beschikbare kali. Deze percentages
lijken zeer laag, maar per ha omgerekend is het
toch een vrij groote voorraad.
Voor vruchtboomen zullen we 0.030 als onderste
grens aan moeten houden. Voor landbouwgewassen
is over het algemeen 0.020 voldoende.
De laatste waarden, P.-getal, P.-citr. en Kali
hebben voor kleigrond slechts betrekkelijke waarde,
maar de thans verkregen cijfers geven reeds een
indruk omtrent den voorraad der Zeeuwsche
gronden. Ir. BOSMA.
DEELNAME REGIONAAL GRONDONDERZOEK.
1. Geef U op bij den Secretaris eener Tuinbouw-
vereeniging ter plaatse, of bij de Afdeeling Tuin
bouw der Z. Li. M. te Goes.
2. U wordt dan een lijst ter hand gesteld met
vragen en een circulaire met toelichting. Hoe nauw
keuriger U deze invult, hoe beter advies U kunt
verwachten.
3. Zendt deze vragenlijst terug aan het adres,
waarvan U deze ter hand gesteld of toe,gezonden is.
4. Daarna komt men een monster steken. Geef
ter plaatse aanwijzingen omtrent goede en slechte
gedeelten. Da at van de slechte gedeelten een apart
monster steken.
Voor elk monster, dat onderzocht wordt, moet
echter betaald worden.
5. Na eenigen tijd krijgt U vanuit Groningen
per brief den uitslag toegezonden van het onder
zoek van Uw grond.
Vraagt desnoods nadere inlichtingen aan den
Rijkstuinbouwconsulent of een land- of tuinbouw-
onderwijzer ter plaatse.
6. Zorg, dat de persoon welke U een kwitantie
presenteert voor de kosten van onderzoek, deze
direct kan innen. Geef Uw vrouw daarover instruc
ties, zoodat men U niet meerdere malen moet
komen bezoeken.
7. Bedenk, dat de arbeid welke verricht wordt
om Uw grondmonsters op het laboratorium te krij
gen, geheel gratis verricht wordt. Kei.
VOORLOOPIGE UITKOMSTEN VAN HET
REGIONALE GRONDONDERZOEK.
Hoewel het aantal onderzochte monsters tot dus
ver nog betrekkelijk gering is, krijgen we toch reeds
een indruk omtrent den toestand van den bodem
in ons gewest.
De verkregen uitkomsten zijn in 4 groepen te
verdeel en
1. het onderzoek op zand- en kleigehalte;
2. het onderzoek naar het humusgehalte;
3. het onderzoek naar de kalkbehoefte van den
bodem;
4. het onderzoek naar den voorraad aan plan
tenvoedende bestanddeelen, ni. fosforzuur en kalk.
1. Het onderzoek op zand- en kleigehalte. Op
den uitslag door het Bedrijfslaboratorium wordt
aangegeven het gehalte aan grof zand, fijn zafid en
klei. Klei is het allerfijnste gedeelte, het zijn de
deeltjes kleiner dan 0.02 mm doorsnede. Een hoog
gehalte aan klei beteekent, dat de grond „zwaar" is,
dus moeilijk te bewerken, stijf. Een moeilijk te be
werken grond kan echter ook ontstaan bij een hoog
gehalte aan fijn zand. Het spreekt vanzelf, dat het
fijne zand en de klei geleidelijk in elkaar overgaan.
Ligt het fijne.zand nu voornamelijk naar den kant
van de klei, dus naar den kant van 0.02 mm door
snede, dan kan de grond ook den indruk maken
„zwaar" te zijn. Toch zal men meer waarde moe
ten hechten aan grond met een hoog kleigehalte
dan aan grond met een hoog gehalte aan fijn zand.
Dit houdt verband met den voedselvoorraad in klei
en met het vermogen van klei om plantenvoedende
bestanddeelen, zooals kali en ammonium, vast te
houden.
2. Het humusgehalte. Dit is voor den tuinbouw
een zeer belangrijke factor. Voor de thans onder-