m
Redactioneel Gedeelte
ECONOMIE.
PAARDENFOKKERIJ.
alsof er geen verkeer was. Een zeer groote koe
bespeurt aan den kant van den weg een grassprietje,
dat door een reet in een muur kwam. Dat moest zij
hebben en zette zich vlak voor een nog rijdende auto
rustig neer en verstopte daardoor het geheele ver
keer. Een andere koe had blijkbaar dorst en deed
hetzelfde om te likken aan een vochtigen muur,
zonder iets te bevroeden van een heusche Alpen
weide waarheen de leider haar wilde voeren. Zoo
geheel vervuld van zichzelf, zoo onbewogen voor
alles wat om hen heen geschied, zoo geheel zich
zelf zijn en uitsluitend denken aan zich zelf moge
de overigens zoo nuttige koe eigen zijn, de land
bouwer gelijke op zijn nuttig dier in dit opzicht niet.
Een gevoel van al te groote zelfbewustheid en onmis
baarheid heeft soms plaats gemaakt voor een zeer
groot minderwaardigheidsgevoel, vooral in Zeeland.
Ook dat is verkeerd en moet met alle kracht
bestreden worden, waartoe meerdere algemeene
en technische kennis kan helpen, evenals een goed
bewustzijn van zijn beteekenis voor de maatschappij.
Velen hebben de gedachte, dat een boer iets minder
waardigs is, dat de burger van het dorp zelf al
meer is; dat zeker de man of vrouw van de stad
veel meer kennis heeft en veel meer beteekent. Het
„wij zijn maar boeren" ligt diep in het hart ver
borgen en is volstrekt niet altijd een uiting van
verholen trots. Vooral in Zeeland ziet men nog op
tegen wat van buiten komt, wat van verre, komt,
wat anders praat of bijzondere zegswijzen gebruikt.
Onder de bevolking leeft voort, wat b.v. een van
elders gekomen boer wel eens zeide, maar meer nog
wat de van elders gekomen burger zeide of deed.
Hij moet, nog nauwelijks de omgeving en de men-
schen kennend, in de kerk ouderling worden, of in
het bestuur, der kiesvereenfging. Hij moet candidaat
zijn voor den Raad. Hij heeft al spoedig het grootste
woord in de vereenigingen. Slechts in de vrij
gesloten poldergemeenschap laat men hem niet
gauw toe, tenzij zijn rijkdom en zijn grondbezit
vooral, hem de grootste bewondering en achting doen
genieten.
Dat minderwaardigheidsgevoel moet weg. Wij
moeten Zeeuwen zijn, die zelf zich bewust zijn en
die heel best in staat zijn hun eigen aangelegenheden
op de hun eigen gemoedelijke wijze te regelen en die
zich niet laten drijven door fanatieke partij
mensehen in een richting, die zoo dikwijls van elders
gekomen persmenschen of andere z.g. volksleiders
ons willen opdringen, tegen onze natuur en ons
wezen in.
Maar daartoe moet ook ons geheele volk er van
doordrongen zijn, .dat het zijp boeren niet kan mis
sen, moet het er op gesteld zijn de vruchten van
zijn eigen bodem in de eerste plaats te genieten. De
beste aardappelen, het beste fruit, de beste boter,
het beste vleesch, de beste groenten, het beste brood
komt van den eigen bodem. En zelfs al ware het
van elders even goed of beter, het eigene smaakt
het beste, omdat het op Nederlandschen bodem in
Nederlandsche lucht gegroeid is en door den Neder
landschen, arbeidzamen landman is verzorgd. En
deze heeft tot taak zijn beste kunnen en weten en
werken daaraan te geven. Dat zal het gevoel van
minderwaardigheid opheffen, tot zegen van het land.
Want Nederland kan zijn boerenstand niet missen.
Nederland gaat ten onder als zelfstandig volk, als
het niet heeft en behoudt een krachtigen, zich zelf
bewusten landbouwersstand; de stand die arbeidt
op en in den Nederlandschen bodem, in de Neder
landsche lucht.
Onder de middelen, die tot een behoorlijk zelf
bewustzijn kunnen leiden, behoort ongetwijfeld de
kennis der historie. Veel, oneindig veel meer dan
tot heden moet op school of cursus onderwijs
gegeven worden in de geschiedenis des Vaderlands
en in 't bijzonder de maatschappelijke geschiedenis en
die van den boerenstand en van de ontwikkeling
van het platteland. Ook onze Zeeuwsche geschie
denis is zoo oneindig rijk en leert het van welk een
ontzaggelijke waarde de landbouw en de landbou
wer alle eeuwen door is geweest. Onze jongeren
moeten de geschiedenis van den bodem, waarop zij
geboren zijn en waarin en waarop zij moeten arbei
den, kennen. Zij moeten de ontwikkeling van dien
bodem vanaf zijn wording kunnen nagaan, evenals zij.
de lotgevallen behooren te weten van hun voorge
slacht in verband met dien bodem en hun veelvuldig
leven en bedrijf. Daartoe zal het lesprogram van de
landbouwwscholen moeten herzien worden. Daar
toe zullen de landbouwleerarén aan de studie moe
ten. Daartoe zal voor wat Zeeland betreft, de
Z. L. M. zich moeten bezinnen of zij niet een
behoorlijke geschiedenis van den Zeeuwschen bodem
en het Zeeuwsche platteland zal laten schrijven.
Het komend gedenkboek ter gelegenheid van het
100-jarig bestaan der Maatschappij kan daartoe
aanleiding geven. Het proefschrift van Boeren-
donck over de geschiedenis van den Zeeuwschen
Landbouw geeft reeds zeer veel. Wij moeten deze
zaak in eerstvolgende tijden ernstig onder het oog
zien en desnoods door privaatlessen en cursussen
het bevorderen, dat deze zoo noodige kennis onze
jeugd worde bijgebracht. Onze wordende jeugd
organisatie der Z. L. M. zal hier een gewichtige
taak te vervullen hebben.
Behalve onze geschiedkundigen hebben ook de
letterkundigen een taak. Men moet uit de geschie
denis zoowel als uit het heden, de meest typische
persoonlijkheden, die een geheelen stand in eenig
opzicht vertegenwoordigen, bestudeeren en in ver-
halenden, wil men romantischen vorm, zoo ons land-
bouwleven beschrijven in zijn streven, zijn gevoelen,
zijn vreugde en blijheid, zijn smart en weedom, zijn
worstelen en zjjn overwinnen. Ook op dit gebied
zijn de tijden ons gunstig. Nu meerdere schrijvers
in deze richting hun stof zoeken. Mochten zij ook
uit ons Zeeuwsche volk opstaan. Sommigen zijn al
in die richting bezig. Wij moeten als landbouw-
orgasinatie dat zooveel mogelijk bevorderen. Moge-
dijk, dat ook het 100-jarig eeuwfeest ons iets
verrassends zal brengen, terwijl wij dankbaar
waardeeren wat een enkele litterator ons reeds
bracht. Wij denken aan Jan Eckhout, aan Drs.
P. J. Meertens, aan Emiel Ruysse e.a. Zij leggen
behalve onze deugden, ook onze ondeugden bloot.
Zij wijzen ook op de fouten, die ons nederig moeten
houden en ons doen bedenken, dat ook bij den boer
zonde in het hart is; dat ook hij zich stellig niet
beter mag wanen dan anderen.
Men zorge dan verder, dat de klippen van minder
waardigheids- en meerderwaardigheidsgevoel om
zeilend, dat een krachtig cultuurleven worde nage
streefd.
Een der instituten, welke daartoe zouden moeten
medewerken, is de volkshoogeschool. Ik geloof, dat
de ontwikkeling daarvan zeer nuttig kan zijn. Maar
men zij op zijn hoede. Men brenge geen onnutte
kennis bij.
Christen Nikkelsen Kold schreef een boek over de
Deensche volkshoogeschool en noemde Gruntvig,
den vader daarvan, „Ein Socrates in danischen
Kleidung". Deze werd gevraagd naar het onder
scheid tusschen zijn volkshoogeschool en de andere
en zijn antwoord was: die andere vertellen van de
Perzische oorlogen, maar ik van de rheumatische
vrouw van mijn buurman.
Men moet leeren hoe de menschen met elkander
moeten leven: man en vrouw, ouders en kinderen,
meester en dienstboden, werkgever en werknemer,
hoe de positie is en moet zijn van den landbouwen
den stand tot de andere sociale standen en derge
lijke. Dat is de taak van het heden: hoe wij moeten
vernieuwen al onze verhoudingen in het leven met
en tot anderen.
Meer dan vroeger treedt daarbij de vrouw op den
voorgrond.
Het nut van boerinnenbonden en boerinnendagen
behoef ik thans hier niet te betoogen. Wij hebben
deze te steunen en te bevorderen. Onze jaarlijksche
ontwikkelingsdagen zijn nog slechts een zwakke
poging. Een taak is hier weder weggelegd
voor de Z. J. L., waarvan ook de vereenigingen van
oud-leerlingen van huishoudcursussen lid behooren
te zijn, evenals de boerinnenbond zelf.
Het landbouwhuishoudonderwijs moet nog veel
meer bevorderd worden dan tot heden, ook al doet
de iZ. L. M. wat zij vermag en mogen wij ons geluk
kig prijzen, dat wij dat constant hebben in centrale
plaatsen als Zierikzee, Terneuzen, Oostburg, Tholen,
Cortgene.
Ook Middelburg en Goes moeten aan de beurt
komen, mogelijk in vereeniging met de bestaande
huishoudscholen. En dan zijn er nog zooveel dorpen
waar cursussen gegeven kunnen worden. Wij
beschikken over een uitgelezen corps leeraressen,
maar zij hebben nog tijd over. Energiek moet
opnieuw dit onderwijs bevorderd. Helaas dat de
zoo hoogst gewenschte samenwerking op dit gebied
met andere organisaties wederom spaak liep. Juist
die ellendige verdeeldheid brengt ook hier remming.
Als wij allen in Zeeland één waren en inplaats van
elkaar af te breken, steunden, dan zouden wij meer
bloeiende landbouw- en landbouwhuishoudscholen
hebben en tal van cursussen.
Nu is het soms zoo, dat als de Z. L. M. alleen al
jaren lang soms heeft voorbereid en gereed staat
een school op te richten, door tegenwerking van
zekere zijde de regeering weer wijkt en niet goed
keurt of zwijgt, uit politieke vrees voor een der
regeeringspartijen. Wie heeft de schade? Zeeland.
O! Mocht men toch eenmaal en spoedig ook
inzien hoé door die verdeeldheid de provincie en zijn
bevolking achter blijft.
Van buitengewonen invloed is de vrouw en dus
ook haar vorming voor het leven van het gezin van
den boer en dies voor het geheele platteland.
Ook de verhoudingen in het gezin worden daar
door beheerscht.
Op de verhouding tusschen ouden en jongen dient
de aandacht gevestigd. Een oud spreekwoord zegt:
de ouden behooren aan den dissel, en de jongen aan
het wiel, m.a.w. de wagen moet voort door de
kracht der jongen, maar geleid door de wijze erva
ring der ouden.
Toch komt er een oogenblik, dat de dissel over
gegeven moet worden. Op tijd moet dat geschie
den. Oud en jong behooren samen te werken en
ook in onze besturen. Het gevaar van te vervallen
in sleur en conservatisme wordt dan vermeden en
tevens het evengroote gevaar van overmoed en
oppervlakkigheid. Op tijd zijn besturen aanvullen
met jonge kracht, terwijl de jonge kracht in de
Z. J. L., vooral ook zijn eigen ontwikkeling vinde
en zoeke ter voorbereiding van de bestuurstaak die
hen wacht.
De verhouding tusschen werkgever en werknemer
moet zeer zeker andermaal overwogen worden. Men
kan het betreuren of niet, maar de oude patriar
chale verhoudingen zijn verdwenen. En waar nu
dikwerf werkgever en werknemer als strijdende
partijen tegenover elkander staan, moet naar een
bevredigende verandering van dezen buitengewoon
ongewenschten toestand gestreefd worden. Anders
zal het landbouwbedrijf op den duur ernstig worden
geschaad. Een goede, onpartijdige bedrijfsorgani
satie kan hier uitnemende diensten bewijzen, maar
dan moet de bedrijfsraad zeker niet bestaan uit
vertegenwoordigers van partijen.
(Wordt vervolgd.)
VERPACHTING VAN BOERDERIJEN IN HET
LAND VAN VOLLENHOVE.
In aansluiting op de in vorige jaren gehouden
verpachtingen, zal binnenkort weer worden over
gegaan tot de verpachting van Staatswege van een
aantal nieuw te stichten boerderijen, ressorteerende
onder het beheer van den Rentmeester der Staats
domeinen te Zwolle.
In dit seizoen zullen worden verpacht 12 boerde
rijen met een gezamenlijke oppervlakte van ca.
300 ha en wel 4 in het Land van Vollenhove, nabij
Giethoorn, en de overige 8 op ontgonnen gronden
in de provincie Friesland, afkomstig van de aldaar
werkzaam zijnde N.V. Ontginnings-Maatschappij
„De Drie Provinciën", n.l. 4 stuks in het complex
„het Jongenshuis", bij Appelscha, 2 in het complex
„de Punt", nabij Haulerwijk, 1 te Hoornsterzwaag
en 1 nabij Rohel.
Met den bouw der betreffende boerderijen zal zoo
spoedig mogelijk worden aangevangen, terwijl bij
het uitzoeken der pachters ook thans weer een
soortgelijke selectie zal worden toegepast als
geschiedt bij de eveneens van Staatswege gehouden
verpachtingen in den Wieringermeer.
De te verpachten gronden zijn alle van Overheids
wege in werkverschaffing ontgonnen en daarna
gedurende enkele jaren geëxploiteerd, zoodat ze
thans rijp kunnen worden geacht om in pacht te
worden uitgegeven.
Het betreffende prospectus is op aanvrage gratis
verkrijgbaar bij den Rentmeester der Staats
domeinen, Emmawijk 8 te Zwolle. De termijn van
inschrijving voor deze verpachting sluit 1 Aug. a.s.
ARBITRALE UITSPRAKEN OVER
LANDARBEID ERSLOONEN.
Door den heer J. Schouten, arbiter in het geschil
tusschen niet georganiseerde werkgevers en hun
werknemers in O. Z.-Vlaanderen, is o.a. bepaald,
dat het minimumloon voor volwaardige arbeiders
zal bedragen van 13 Juni tot en met 30 November
1038 2,25 per dag en van 1 December tot en met
31 MaaVt ƒ2,per dag. Voorts dat het minimum
loon voor oogstwerk, zwaar werk, waaronder is te
verstaan mennen, gangen snijden, de eerste maal
stuiken, schelven, mestladen, dorschen met de
groote machine tot 15 October, gras maaien in de
maanden Juni, Juli en Augustus en kunstmest-
strooien, en voorts voor overwerk 25 cent per uur
zal bedragen.
Door den heer Prof. Gerbrandi is uitspraak
gedaan in de vrijwillig aangegane arbitrage inzake
het loongeschil in Oostelijk Zuid-Beveland, als volgt:
Voor de betrokken gemeenten is het minimum
loon voor volwaardige arbeiders bepaald voor
gewoon werk van 1 Juni tot 31 Augustus 1938 op
24 cent per uur met een minimum van 2,25 per dag;
van 1 Sept. tot 30 November 1938 op 24 cent
per uur met een minimum van 2,15 per dag;
van 1 Dec. 1938 tot 28 Februari 1939 op 24 cent
per uur met een minimum van 2,-r-> per dag.
Voor zwaar werk en oogstwerk 27 cent per uur
met een minimum van ƒ2,— per dag.
Voor overwerk 30 cent per uur.
Kunstmeststrooien 5 tot 10 cent per baal boven
het gewone loon.
Voor paardenknechts een gelijk bedrag boven het
thans vastgestelde loon als gold boven het oude loon.
VEULENKEURING TE ZIERIKZEE.
iOp 21 Juni werid op het 'Havenplein de jaarlijk
sche veulenkeiuring gehouden, welke ditmaal een
groot succes is geworden, doordat de veulens beter
zijn dan in vorige jaren, de jaarlingen een bevredi
genden indruk maken, terwijl èn de tweejarige
hengsten èn dito merriën niet teleurstelden, ja, het
kopnummer der tweejarige merriën is van een for
maat en kwaliteit, dat wij er in Zeeland niet zoo
vlug een betere kunnen aanwijzen.
Op een twaalftal plaatsen worden zoogenaamde
voorkeuringen gehouden, waar de jury de veulens
aanwijst, die naar Zierikzee mogen komen om te
worden geklasseerd. De régeling was niet alleen op
papier cp de minuut af perfect, doch de jury, be
staande uit de heeren Hartog Jager en A. Temmer
man, met onderge teekende als arbiter, kon het werk
ook in den toegemeten tijd afmaken. Dat de Voor
zitter, die een knap chauffeur en snel rijder is, hier
toe ook het zijne bijdraagt, zullen de leden wel aan
nemen.
Er werden 22 merrieveulens uitgetrokken, welk
aantal waarschijnlijk iets minder groot zou zijn
geweest, inldien men alle veulens bij elkaar hftö
kunnen zien. Toch is deze klasse, dooreengenora^i
van goede kwaliteit. Aan den kop kwam een Jjést
gelijnd veulen door Avenir van Willy, van T&- J-
Klompe te Bruinisse, gevolgd door drie goede /och-
ters van Audeux van Eikelenbosch. Het z» deze
twee hengsten waarvan de meeste veulens barden
bekroond, terwijl Otto van Buitenzorg, die^hatuur-
lijk niet de beste merries te dekken krijgt niet drie
bekroonde merrieveulens geen slecht figuur maakt.