PYRIDINE ASEPTAFABRIEK-DELFT VLOEIBARE ZEEP „ASEPTA" BOEKAANKONDIGING. DE TEELT VAN SPRUITKOOL. De spruit is ongetwijfeld een der meest gewilde wintergroenten. Het baart dan ook geen verwon dering dat zoowel in, als buiten onze provincie tiet vrijgekomen vroege aardappelenland voor een groot gedeelte wordt benut voor de spruitteelt. Ofschoon deze kool de laatste jaren ook geen hoog roe-geld opbrengt, en het plukken veel tijd in beslag neemt, heeft zij toch vele goede eigenschappen, die voor den tuinder een prikkel kunnen zijn, deze teelt nog geen vaarwel te zeggen. In de eerste plaats leent de spruit zich bijzonder om ook in den winter wat in 't laadje te brengen. Voorts laat zij zich al heel gemakkelijk oogsten. Wanneer de teler veel ander werk heeft, kan hij zonder eenig bezwaar zeggen: ,,die spruiten staan niet op mijn rug". Dit is ook inderdaad zoo. Een verschil in den pluk van 2 a 3 weken behoeft de kwaliteit vol strekt nog niet omlaag te drukken. Bovendien,'wan neer bij vriezend weer andere groenten niet of zeer moeilijk geoogst kunnen worden, kan men altijd nog wel een spruitje bemachtigen. In een lange vorst periode heeft men dan het voordeel, dat men dit werk kan doen, terwijl andere werkzaamheden niet of zeer bezwaarlijk zijn uit te voeren, en doordat andere groenten tijdens vriezend weer schaarsch worden aangevoerd, zal men als regel een vrij goeden prijs maken. De spruitplanten worden biiiten op een zaaibed opgekweekt. Heeft men veel last van vogels, dan zaaie men liever in een kouden bak, om dan, zoo dra de hartbaderen zichtbaar zijn, de ramen er af te nemen. Als regel laat men de planten op het zaaibed staan, tot ze plantbaar zijn. Om goed plantgoed te krijgen, is het geen overbodige luxe de plantjes een keer te verspenen. Dit lijkt eenige extra arbeid, doch dit wordt later geheel gecom penseerd door het vluggere opnemen der planten. Immers, door het verspenen, krijgt men niet alleen sterke planten, doch ze groeien ook vrij gelijk op, zoodat de planten voor den voet weg kunnen wor den opgetrokken. Een directe vereischte is het verspenen echter niet. Om met genoemde teelt behoorlijk succes te hebben, zal men in de eerste plaats zóó tijdig moe ten uitplanten, dat men in de maand; October een flink gewas heeft. Dit is niet altijd te bereiken door de planten pas uit te zetten op het vrijgekomen aardappelland. Plant men later dan half Juni, dan beloopt men veel kans, dat het gewas tegen den winter niet uitgegroeid is. Dit laatste heeft wel geen invloed op de spruitvorming, want zoodra de stam niet meer groeit, gaan de spruiten zich regelmatig ont wikkelen, doch men zal zich dan met een mindere kwantiteit moeten tevreden stellen. In verschillende streken van ons land wordt dan ook de spruitteelt beschouwd als hoofdteelt, en blijft dus een voorvrucht achterwege. In dit geval wordt ongeveer 1 Juni uitgeplant. De zaaitijd zal natuurlijk afhangen van den tijd, waarop men tot uitplanten kan overgaan. De spruit vraagt een flinke bemesting, doch in een juiste verhouding, en, doordat het een sterk produceerend bladgewas is, veel vocht. In het eerste kunnen we voorzien, doch met het laatste zijn we aan de natuur overgeleverd. Zoodra de planten aan den groei zijn, geve men nog een bij- of overbemesting van Kalk- of Chili- salpeter, doch niet in die hoeveelheid, als men wel eens doet bij de bloemkool of sluitkool. 2 ons per roede is voldoende, daar men bij een zwaardere gift het vormen van losse spruiten in de hand werkt. De plantafstanden, worden als regel, evenals bij vele andere producten, veel te gering genomen. Wanneer alles er op wijst, dat men een flink gewas zal krijgen, bijv. bij uitoefening der teelt op zware- en/of vochthoudende gronden, neme men de rijen 65 cm uit elkaar; op de rij kan men dan met 55 cm volstaan. Deze vrij ruime afstanden zullen ons ook welkom zijn bij het plukken. Wanneer we tot de spruitenteelt overgaan, bedenke men altijd, dat we zooveel mogelijk moeten trachten een vaste spruit te krijgen. Deze wegen veel zwaarder dan de losse, geven dus een hoogere kilo-opbrengst. Bovendien verlangt de consument een vast, niet al te groot spruitje, de losse zullen het in prijs dan ook moeten afleggen tegen de vaste. Om vaste spruiten te bereiken, zal men ze moeten telen op tamelijk zware gronden. De humusrijke zandgronden leveren ons vrijwel altijd, losse groote spruiten, die niet gewild zijn. Voorts spreekt men in den zaadhandel van vroege en latere spruiten. Wanneer we dus vroeg in den herfst reeds met het oogsten een aanvang wil nemen, zal het wenschelrjk zijn een der vroege soorten te nemen. Het verschil tusschen vroege en latere, iets wat hij andere gewassen soms zwaar weegt, speelt echter bij de spruit geen groote rol. Naast de „Roodnerf", welke wel de meest geteelde variëteit is in onze provincie, zijn er tegenwoordig nog andere variëteiten, die werkelijk een verbete ring schijnen te zijn. Zoo zijn er telers die met „Kolom" zeer gunstige resultaten hebben bereikt. B. te D. SN OEIHOUT. Om tot het opruimen van snoeihout, zoo'dra het snoeien is afgeloopen, direct over te gaan, is voor vele fruitkweekers nog een bezwaar. Na het snoeien wordt het snoeihout uit den boomgaard bij. elkaar geraapt en veelal in bossen gebonden. In een ver loren hoekje in den boomgaard, meestal uit hét gezicht, worden deze takköbossen of mustebds dan weggelegd om ze later, als ze droog zijn, van de hand te doen of te verbranden. Op dat moment zijn ze echter opgeruimd en men kijkt er niet meer naar om. De methode van werken mag velen misschien gewoon voorkomen, maar juist is ze niet. 'Heeft men er wel eens bij nagedacht, hoeveel schimmels en insecten er op dit snoeihout kunnen voorkomen, die zich in die bergplaats van takkebossen verder kun nen on'tiwikkelen, om vandaar uit een» groote bron van besmetting te vormen voor den geheelen boom gaard Hoeveel takken zullen zich tusschen het snoeisel bevinden, die aangetast zijn, b.v. door lood glans en waarop later de zwamkuSsentjes voor komen, die massa's sporen van deze schimmel vrij laten? Hoeveel hout zal door houtrupsen;, b.v. pere- rmgworm, bewoond zijn, waaruit straks het vol wassen insect komt, om haar eieren weer af te zetten aan de in de omgeving staande boomen Hoeveel sesia's kunnen er uit afgesnoeide besse- takken komen en weer naar de bessestruiken vlie gen? Slechts enkele voorbeelden heb ik U hier genoemd, om aan te toonen, dat van uit een ver zameling takkebossen, samengesteld uit snoeihout, zeer veel besmetting kan uitgaan, hetgeen voor komen had kunnen worden, door vrij: kort na het snoeien dit materiaal' direct te verbranden. Door vele fruitkweekers wordt na het snoeien al het snoeihout op een grooten hoop gebracht, hieronder wordt wat stroo gelegd' en het hout overgoten met wat petroleum of andere flink brandbare stof en de zaak wordt verbrand. Het vochtgehalte van het snoeihout speelt dan geen rol en alles is opgeruimd. Dit voorjaar werd door een fruibkweeker een zeer nuttig gebruik van het snoeisel gemaakt, n.l. ter voorkoming van schade door nachtvorst. Door hem werden op vele plaatsen in den boomgaard hoopjes snoeisel neergelegd' en 's nachts werden deze, wan neer de temperatuur te veel daalde, aangestoken, waardoor rook en warmte werd ontwikkeld. Dit kost natuurlijk wel eenige moeite, maar de kans om de nachtvorstschade op een vrij goedkoope wijze tot geringeren omvang terug te brengen, is natuurlijk groot. Bovendien kan dit hout ook niet meer als besmettingshaard dienst doen. p. DE AARDRUPS. Vorig jaar zagen wij: een ernstige beschadiging van pas uitgeplante kool door bovengenoemde rupsen. Deze hadden de hartjes der planten uit gevreten. De aardrups leeft in den grond. Zij zijn onbehaard, rolrond, vleezig en grauw gekleurd. Als zij. volwas sen zijn dan verpoppen zij zich in den grond. De pop is rood-bruin gekleurd. Uit deze poppen komen grauw gekleurde uilen, welke weer eieren leggen. Deze eitjes worden bij voorkeur gelegd op plaatsen waar veel onkruid groeit. Daar de rupsen, die in den grond zijn overwin terd, nu weer actief worden en aan de jonge plant jes veel schade kunnen aanrichten, meenden wij op dit insect te moeten wijzen, daar velen de schade niet kennen, die deze rups aanricht. Het beste bestrijdingsmiddel is een maaggif. Wij adviseeren U echter om U direct ibdj het waarnemen der beschadiging 'tot den ambtenaar van den Plan- tenziektenJkundigen Dienst te wenden. Deze zal U plaatselijk adviseeren of een bespuiting met een maaggif, met het oog op andere cultuurgewassen, uitvoerbaar is. Red. WAAR KOMEN DE BLADLUIZEN VANDAAN. De bladluis is een van de ergste vijanden van een groenten- en fruitkweeker. De eerstgenoemde bekommert zich doorgaans weinig om de bestrijding. Dit is wel eenigszins verklaarbaar, daar bij een flinke aantasting een bestrijding toch geen baat meer kan brengen. De fruitkweeker daarentegen getroost zich ten eerste de dture carbolineum-bespuiting om een aan tasting te voorkomen en tijdens den zomer spuit hij meerdere malen met nicotine voor een directe bestrijding. Waar komen die bladluizen vandaan; dit is een vraag die menigeen zich gesteld heeft. Dikwijls brengt men een luizenplaag in verband met het weer, een droge zomer geeft veel luizen. Onge twijfeld bestaat tusschen een luizenplaag en het weer een zeer nauw verband, doch daarmede is onze eerste vraag niet beantwoord. Luizen komen op vele planten voor. Bladluizen gelijken veel op elkaar, doch zijn onderling ook weer verschillend. Men onderscheidt, om nu eens geen vakterm te gebruiken, bij de luizen meerdere varië teiten. De eene luis leeft uitsluitend op die plant, weer een andere groep op andere planten. Zoo komt het ook veel voor, dat de luizen eerst een tijd op een bepaald'gewas leven en later tijdelijk verhuizen naar andere gewassen. De groentekweeker kan aan de wortels van andijvie en witlof witachtige luizen aantreffen. Deze zijn afkomstig van de populier waar zij op overwin terden. Zoo is het ook bekend, dat vele luizen, zoo- TEGEN DRAA1HART TE GEBRUIKEN MET: ZÉÉR CONCURREEREND EN PROMPT UIT VOORRAAD LEVERBAAR TELEF. 532 - 2 LIJNEN J. A. SPEELMAN - GOES - TEL. 502 'S HEER H.K.STRAAT 16 (Ingez. Med.) wel op de fruitfboomen als op riet en granen leven, dus eerst een tijd1 op het eene gewas en later op het andere. Om zich te kunnen verplaatsen, hebben de luizen vleugels noodig. Hoe dichter wij den zomer naderen, hoe vlugger ook het tijdstip 'daar zal ztfn, dat in de luizenkolonie's, die nu op andere gewassen leven, gevleugelde exemplaren zullen ontstaan. De luizen die uit de wintereieren zijn gekomen, zijn n.l. onge vleugeld, latere generatie's hebben vleugels. Het geldt dus voor de fruikweekers „let op Uw saeck". Zoodra de gevleugelde luizen kleine kolonie's hebben gesticht, zoodat zij waargenomen worden, dient er gespoten te worden, hetzij met nicotine of met Derris. Omtrent de bladluizen is er nog zeer veel wat wij niet weten. Ook komen er meer luizen voor dan menige teler weet. Bij onderzoek bleek, dat dit voorjaar op de jonge hartblaadjes der aardbeien veel bladluizen voorkwamen. Waar komen die van daan en op welke gewassen leven zij nog meer? Zoo kan men dezer dagen opmerken, dat vele zwarte bessen ernstig door luizen zijn aangetast. Waarschijnlijk zal men bij de winterbespuiting te weinig aandacht aan dit gewas geschonken hebben. W. te G. MAG IK U ER EVEN AAN HERINNEREN: Ie. Dat bladluis het best bestreden kan worden door een bespuating van 1 ons nicotine met een uit- vloeier of 1 kg zeep, per 100 liter water. Dit mid del kan gebruikt worden op gewassen, die niet direct geoogst moeten worden. Men moet met nico tine zeer voorzichtig omgaan en vooral niet morsen op kleedingstukken of lichaamsdeelen. Groentegewassen, die vrij, spoedig geoogst moeten worden en door luis zijn aangetast, kunnen bespo ten worden met 2 ons Derris per 100 liter water, wiaarin een uitivloeier of 1 kg zeep. 2e. Dat aardvlooien bestreden kunnen worden door de planten te bestuiven met Derrisstu if poeder of de planten te spuiten met 1 ons Parijsch groen met 1 kg kalk en een uitvloeier per 100 liter water. 3e. Dat begin Juli vangbanden om de vrucht- boomen moeten worden aangelegd. Hieronder krui pen de appeibloeseansnuitkevers' en* later ook de rupsen van wormstekige vruchten (Carpocapsa). Door deze banden later af te nemen en te reinigen, kunnen vele van deze schadelijke insecten gedood worden. Bij het ter perse gaan van ons blad, ontvingen wij ter kennisname No. 7 van de serie Mededeelin- gen van den Tuinbouw-Voorlichtingsdienst. Dit boekje draagt als titel: „Handleiding voor het herkennen van eenige niet parasitaire ziekten en beschadiging van appels". Schrijver is Dr. Ir. O. Banga. Mede door de vele afbeeldingen is het een zeer leerzame verhandeling. Het verschijnen daarvan zal vooral door hen, die voorlichting moeten geven, met instemming worden begroet. Reeds enkele weken terug verscheen als No. 6 in dezelfde serie een mededeeling van Ir. A. W. v. d. Plassche, waarin de beteekenis van het kost prijs-onderzoek voor de ontwikkeling van de Neder- landsche Fruitteelt werd uiteengezet. Wij adviseeren onze lezers deze goedkoope boekjes geregeld aan te schaffen. Hierdoor vormt men een zeer leerzame bibliotheek. Indien er onder onze lezers zijn, die tegen de moeite opzien om telkens bij het verschijnen van een nieuwe mededeeling deze te bestellen, dan zullen wij ons gaarne daarmede belasten. Men is dan echter verplicht om alle mededeelingen te koopen, daar wij dan voor elk, die zich bij ons opgeeft, een volledige serie bestellen. Red.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1938 | | pagina 11