een voortdurend vechten tegen het aanvaar den van de wijzigingen, die zich in ons economisch leven in meerdere of mindere mate hebben voltrokken. Al moge onze Minister-President nog zoo dikwijls erover spreken, dat er zich structureele wijzigingen in de Maatschappij voltrek- kon, men spreekt hem dit woord na, maar durft eigenlijk niet na te gaan, wat die structureele wijzi gingen wel beteekenen. Wij zullen ons eigen hebben te maken, dat structueele wijzigingen voor onze deur niet halt houden en dat een land, dat mee wil komen, zijn economie heeft aan te passen bij deze structureele wijzigingen. Wij zullen ervaren, dat men niet structureele wijzigingen volgt door angst vallig instandhouden van datgene, wat onder totaal andere omstandigheden is opgebloeid en gegroeid. Ook de landbouw ontkomt niet aan deze struc tureele wijzigingen. De positie van onzen landbouw zou gedurende de crisis, indien van Regeeringszijde niet was ingegre pen, hopeloos geworden zijn. De normale interna tionale markt voor landbouwproducten bestond eigenlijk niet meer, wijl de geheele wereldmarkt tot één groote dumpingmarkt geworden was. Toen de crisisverschijnselen zich in ernst open baarden, wist eigenlijk niemand precies, wat er gebeurde en het beste wat men kon doen, was op een gegeven oogenblik te versterken, daar waar de weerstand dreigde te verzwakken. Altijd en altijd was er de hoop, dat het vandaag of mongen even tueel zou verbeteren, zoodat de bijzondere maat regelen zouden kunnen verdwijnen. Op het oogen blik lijkt het, dat we daar verder af zijn dan ooit. Als we rond zien, dan zien we, dat de graanmarkt weer teekenen vertoont van ernstige bloedarmoede. Dan zien we, dat de hoogconjunctuur op het gebied van de graanprijzen, die trouwens nog nooit bereikt heeft het peil dat voor de Nederlandsche boeren als het minimumpeil moet worden beschouwd, sedertdien weer ernstig is ingezonken. Prijsdalingen b.v. van de tarwe en rogge van ongeveer 40 zijn weer voorgekomen. Wij herinneren ons het gesukkel, dat er dit jaar plaats gehad heeft met de roggeprijzen; het voort durend vechten tegen afbraak en het steeds onder mijnen van iedere opnieuw ingenomen positie. De suikerprijzen zijn na kortstondigen opbloei weer bijna tot het diepste, wat we gehad hebben, gedaald en de Internationale Suikerconventie is niet in staat geweest daartegen een dam op te werpen. De veepr ijzen, internationaal, zijn misschien aan den Nederlandschen landbouw de laatste weken beter bekend geworden dan in vroegere maanden. Prima bevroren vleesch kan men koopen in Neder land, geleverd voor prijzen tusschen 0,25 en 0,30 per kg. Versch vleesch van verschillende origine wordt aangeboden tegen prijzen, die minder dan de helft zijn van de prijzen, die het hier opbrengt. Onze boteriprijizen zijn beter dan ze geweest zijn. Ze zijn zelfs bijzonder goed geweest. Maar de prijzen, die wij nu gehad hebben, blijven in gedevalueerd geld rond 0,85 per kg en iedereen is het er toch wel over eens, dat onze boeren voor een loonende pro ductie minstens ƒ1,30 noodig hebben; de boterprijs zal dus minstens met meer dan 50 moeten stijgen voor en aleer de veehouder zonder verdere hulp een loonend bestaan krijgt. Maar dan vergeten wij nog, dat andere vetten, die boter kunnen vervangen, tot een prijs zijn gedaald, die zoo fantastisch laag is, dat we het ons haast niet kunnen realiseeren. Vet prijzen van 0,20, ƒ0,25 per kg voor zuiver vet, tegenover 84 in boter, wijzen er op, dat de boter zonder bescherming weinig kans heeft zijn plaats van vroeger te behouden. Nederlandsche groente is misschien de beste groente ter wereld. We kunnen ze volop verbouwen, net zooveel als men wil, maar de wereld wil ze niet en dan helpen zelfs de beste productie-methoden niet. De varkensprijzen wisselen evenals vroeger, altijd nog in de wereld. Maar het moment, dat de inter nationale varkensprijzen zoo zijn, dat de Neder landsche boer er van kan leven, komt niet vaak voor en dan komt er nog bij, dat de export vol komen belemmerd is, omdat ieder land ter wereld tegen import regelend optreedt. Is het dus met de prijzen nog heelemaal mis, met de afzetmogelijkheden nog meer. Iedere week haast komt er een nieuw bewijs van de verminde ring van de afzetmogelijkheden. De geweldige militaire spanning, die de geheele wereld op het oogenblik van week tot week tot sterkere bewapening aanspoort, is een van de oor zaken, die de verbetering tegenhoudt. Er zijn meerdere oorzaken, maar een van de oor zaken is ook, en misschien is deze zelfs de belang rijkste, dat het evenwicht tusschen productie en verbruik is verbroken en dat daardoor de over productie, die er niet behoefde te bestaan, een veel dreigender spook geworden is, dan ooit in het verleden. Volkomen internationale samenwerking zou de overproductie" zeker doen verdwijnen. iDe geweldige technische ontwikkeling heeft gemaakt, dat de techniek zonder leiding eerder een ramp dan een zegen wordt en waar vroeger de over- groote meerderheid van meening was, dat de wal het schip keerde en dat men de maatschappij het best leidde door ze niet te leiden, daar is nu na 1928/29 gebleken, dat deze niet-leiding ons brengt tot een chaos en dat men op de een of andere wijze de leiding van het economisch gebeuren ook in het binnenland ter hand zal moeten nemen, wil men er niet toe komen, dat de vooruitgaande techniek een steeds grootere vloek in plaats van een zegen wordt. Ieder land probeert dit probleem op eigen wjjee op te lossen. In de autoritaire staten heeft men er het centrale punt van gemaakt. Daar heeft men een vorm van socialisme ingevoerd en buiten staanders of oppervlakkige 'beschouwers vergeten wel eens, dat b.v. Dudtschland niet alleen is een nationalistisch georiënteerde staat, maar een natio- naal-socialistische, waarbij misschien op het socia listische nog meer de klemtoon valt. Andere landen zoeken nog steeds door verder af te sluiten, door hoogere invoerrechten, door de meest ruwe wijze, waarop men deze zaak kan behandelen, het gevaar der overproductie te keeren en zij kunnen dat doen zoolang op hun eigen markt verruiming van afzet gebied is te krijgen en alleen zoolang. Zoo dra dit niet meer mogelijk is, geeft een hooge bescherming alleen maar rampen. Dan dient er een veel fijnere organisatie te komen. Waar geen land alleen im porteert, zal overal op een of andere wijze zij het dan niet op landbouw- dan op industrieel gebied deze organisatie er dienen te komen. Tegen woordige problemen lost men met hooge invoer rechten alleen niet op. Nederland behoort wel heel duidelijk tot die lan den, die het tijdperk, waarin brute bescherming aan de grenzen nog een voldoende mogelijk voor den landbouw zou kunnen scheppen, zijn gepasseerd. Het is een ieder 'zonder meer duidelijk, dat een ongebreidelde productie van exportproducten als aardappelmeel en varkensvleesch, om er maar twee te noemen, ons direct voor onoplosbare problemen zou stellen. Deze twee voorbeelden, die gemakkelijk met vele aangevuld konden wordefi, wijzen in de richting van productieregelingen. Men noemt deze regelingen vaak productie-beperkingen en men gaat dan gezien de armoede, die er in de wereld heerscht en het teiveel aan werkkrachten deze productie beperkingen critiseeren. Men maakt eerst ^een caricatuur van de zaak en dan gaat men deze caricatuur becritiseeren. Dit is geen serieus werk. Met de beperking van de veehouderij is het precies zoo. Wij weten allen dat, als de rundvee houderij onbeperkt doorgegaan was, we vermoede lijk nog niet uit de crisis van het jaar 1932/33, wat de prijzen betreft, waren en als we er uit gekomen waren, dan waren we er alleen uitgekomen, omdat de prijzen gedaald waren tot een peil, dat de boer er persé mee op moest houden, m.a.w. dan hadden we de natuurlijke productiebeperking gekregen, met veel ellende, vooral voor de niet-kapitaalkrachtigen. Dat de prijs van het rundvee alleen maar in orde komt als vraag en aanbod daartoe aanleiding geven, wordt in de theorie van velen tegenwoordig ver geten. Welke bedrijven zouden bij deze prijzen het langst in staat zijn om rundvee te houden"? Dat zijn niet de bedrijven, die wij in de eerste plaats veehouderij-bedrijven noemen, maar dat zijn de bedreven met de goedkoope afvalproducten, de grootere-, gemengde-, en bouw-bedrijven. Men kan de Regeeringspolitiek eventueel verwijten van de" zijde van deze bedrijven, dat zij hun het vee, dat economisch in vele opzichten misschien het goed koopste bij hen wordt, tot op zekere hoogte heeft onthouden, het tenminste moeilijker gemaakt heeft het te houden, maar van de zijde van de bedrijven, in wier belang dit vee is gebleven waar het is, moet deze critiek in ieder geval achterwege blijven. Op dit moment trekt de teeltregeling in verband met den invoer van vleesch weer sterk de aandacht. Onder verwijzing naar hetgeen Minister Steenberghe bij de interpellatie in de Kamer heeft gezegd, zou ik er toch wel nadrukkelijk de aandacht op willen vestigen, dat degene, die zich voorstelt, dat een teeltregeling zoo kan worden uitgevoerd, dat precies het evenwichtspeil bereikt wordt bij het gewenschte prijspeil, van de praktijk geen verstand heeft. Er zal hier een reserve moeten blijven en niet een al te geringe. Als die er niet is, krijgen we bij alle goede bedoelingen bij tusschenpoozen afzakken naar een te laag prijspeil. Het is nu een keer een onaangename geschiedenis, maar de landbouw moet kiezen tusschen een onge breidelde productie en de prijzen, die daaruit zouden resulteeren, en een* gebreidelde, geregelde, geregle menteerde, geordende productie, maar mag dan den eisch stellen, dat de prijs voor hem acceptabel is of tenminste, dat het mogelijke gedaan wordt den prijs te bereiken. Tusschen deze twee dingen is er geen keuze en degenen, die de landbouw voorstelt met ongebreidelde productie een behoorlijken prijs voor alle artikelen te bereiken, pleegt bewust volks misleiding en als dat niet het geval is, dan is hij iemand, die praat over dingen, waaromtrent hij zelfs niet het geringste begrip heeft. Wij allen hopen, dat de tijd zal terugkeeren, dat de landbouw zal kunnen produceeren alle producten, die hij maar wenscht tegen een prijs, die niet meer dan het normale risico met zich mede brengt. Er moge nog wel eens uitdrukkelijk op worden gewezen, dat er geen algemeene productie-beperking is en dat beperking van de productie, die het gevolg is van de leiding die aan de productie wordt gegeven, opgevangen wordt door productie-uitbreiding elders. Gelukkig bestaat in Nederland voor den landbouw volop gelegenheid tot werken. Wij hebben nog aan verschillende artikelen een zeer groote import behoefte. Wij hebben een tekort aan vetten, aan eiwitproducten voor veevoeder en aan granen, het geen niet wil zeggen, dat een stimuleering van de productie van al deze artikelen, op welke wijze dan goed is. De drie vetproductie-bronnen b.v. zijn: le. melk; 2e. de dierlijke vetten; 3e. de plant aardige vetten. In geen van de drie gevallen wordt alleen vet geproduceerd. Vet is of heeft in al deze drie gevallen een bijproduct. In het geval yan de melk worden de melkeiwitten, in het geval van de dierlijke vetten wordt vleesch, in geval van de plantaardige vetten worden tegelijk plantaardige eiwitten medegeproduceerd. Behalve hoeveelheidsproblemen zijn er ook nog finantieele problemen bij deze vraagstukken. Zonder eenigen twijfel produceert Nederland in totaal aan voedingsmiddelen voor de bevolking onvoldoende en men zou dus zoo kunnen redeneeren, dat het Neder landsche volk alles wat de Nederlandsche landbouw kan produceeren wel zal kunnen opnemen. Dan ver geten degenen, die zoo redeneeren, dat men zeer zeker rekening heeft te houden met 'den druk die het geheel legt op de bevolking. Zonder nu al te teerhartig te zijn tegenover die andere groepen, moeten we toch, onder volledige erkenning, dat die groepen -van hun kant den plicht hebben te zorgen, dat de landbouwproductie-mogelijkheid in stand kan blijven en dat 'de landbouw daarbij een behoorlijk leven kan leiden, constateeren dat deze groepen het recht hebben te eischen, dat op hen niet meer lasten worden gelegd dan absoluut noodzakelijk is. Als men ook deze stelling in het oog houdt bij de mogelijkheden der vetproductie, dan zien we het volgende. De productie van vetten uit melk zal in boter uitgedrukt, rond ruim 125 millioen kg bedra gen. De vetconsumptie van het Nederlandsche volk bedraagt 140 millioen voorzoover boter, margarine, spijsvetten en olie betreft. We zouden dus gemak kelijk alle boter, die in Nederland geproduceerd kan worden, zelve opeten, als we meteen de consequen tie aanvaardden, dat de export van boter en kaas zal worden stopgezet. Men mag nu aannemen, dat de kg vet, die het Nederlandsche volk opeet, gemiddeld ongeveer een groothandelsprijs van 0,90 zal kosten. Zou men deze in den vorm van boter moeten nemen, dan zou de prijs nog zeker 50 hooger moeten zijn, om denzelfden melkprijs als nu te kunnen uitkeeren. Een regeling dus in deze richting bij uitbreiding van melkproductie en bij het eten van alleen boter zou 50 verhooging van de kosten van de vetvoeding met zich mede brengen. Ik geef direct toe, dat de veronderstelling, die hier is aangegeven, zuiver theoretisch is, wijl het vermoedelijk nog niet in iemands hersenen opge komen is, behalve dan misschien in die van een heel extra-ordinaire fantast, om werkelijk zoo iets voor te stellen. Iets anders is, dat uit dit uitgewerkte voorbeeld wel enkele conclusies kunnen worden ge trokken. In de eerste plaats blijkt dan, dat ons tegenwoordig stelsel van vetvoeding betrekkelijk goedkoop is en dat het toch met deze wtfze van vet voeding mogelijk is, om den boeren den prijs zooals bovenaangegeven voor de boter, d.w.z. voor de melk, uit te betalen. Al kunnen we de meerdere boter, die we bij uitbreiding van de productie van melk zouden krijgen wel opeten, we hebben er toch reke ning mede te houden, dat vergrooting van de pro ductie gepaard zal moeten gaan met vermindering van den uitbetalingsprijs voor de melk, tenzij men de kosten der vetvoeding voor het Nederlandsche volk steeds duurder wil maken. Voorzichtigheid met de melkproductie in het belanig van den land bouw is, naar mijn meening, geboden. Maar het staat ook niet zoo, dat we nu verschrikkelijk bang behoeven te zijn voor iedere uitbreiding die de melk productie als zoodanig ondergaat. Alleen als de export van zuivelproducten, met name van boter en kaas, quantitatief belemmerd zou worden, zou het wel eens ernstiger kunnen worden. 2e. De vetproductie als varkensvet en rundvet. Deze productie is vergeleken bij de plantaardige duur en er geldt dus ook voor, dat hoe meer we van dit vet moeten eten, hoe minder vermoedelijk de consumptie zal worden. Waar alle vetheffingen met elkaar dienen om een behoorlijken prijs voor de boter te bereiken, zal, wijl het totaal geld, dat beschikbaar komt voor den landbouw geringer zal zijn, de melkprijs moeten dalen. Evenwel de vet productie langs dezen weg heeft een ander groot bezwaar en dat is, dat zij altijd gepaard 'gaat met een nog sterker stijgende vleeschproductie. Al zou den we dus meer vet kunnen gebruiken, vleesch kunnen we niet gebruiken en nu kan men zich van alles voorstellen, men kan allerlei fantastische plan nen opwerpen om het toch voor elkaar te brengen, de ervaring heeft ons wel geleerd, dat als de Nederlandsche vleeschmarkt overvoerd is, het niet mogelijk is de vleeschmarkt ten bate van de produ centen op een eenigszins behoorlijk peil te houden. Vergrooting van de vetproductie langs dezen weg, is dus naar mijn meening, in het belang van den land bouw te eenenmale af te raden. In de derde plaats: de vetproductie langs plant- aardigen weg. Hiervoor komen vooral in aanmer king: koolzaad, in het algemeen olieplanten. In de eerste plaats koolzaad en misschien de mogelijk heid van soja, misschien enkele andere, lijnzaad e.d. Het eendge gewas, dat vroeger van groote 'beteeke- nis was en dat naar mijn meening voor groote uit breiding vatbaar is, is de koolzaad-cultuur. Helaas leggen andere omstandigheden aan de uitbreiding van de koolzaadcultuur groote bezwaren in den weg, n.l. ziekten. Mochten deze op de een of andere wijze overwonnen kunnen worden, dan ligt hier de cultuur, waar de Nederlandsche akkerbouw zich naar mijn meening zeer goed, voorloopig zelfs onbeperkt, szou kunnen uitbreiden. De tweede groep, waaraan wij behoefte hebben zijn de plantaardige eiwitten. Plantaardige eiwitten kunnen wij op verschillende wijze voortbrengen. Men kan ze voortbrengen in den vorm van speciale eiwitgewassen, men kan ze ook voortbrengen door betere bewaring van de artikelen, die we op onzen bodem teelen. Op het oogenblik worden proeven genomen met het drogen van verschillende artike len, speciaal het drogen van gras. Indien dit

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1938 | | pagina 6