tegenwoordige gedaante, met den poterexport. We
zijn du® voor 90 met onzen poterexport aan
gewezen op slechts twee landen.
In het jaar 1936/37 ging hijna 66.000 ton goed
gekeurd pootgoed naar Frankrijk, zijnde 46.2
van den totalen exiport.
(Hoe kwetsbaar men onder dergelijke omstandig
heden is, is verleden herfst gebleken, toen plotse
ling het besluit bekend werd, dat het Fransche
gouvernement den invoer had1 beperkt tot 75
van hetgeen het vorige jaar was binnengekomen.
Ben catastrophe is alleen voorkomen, doordat
Argentinië de „bonken" van Bintje tegen prijzen af
nam, die heel wat goedjgekeurde aardappels ver
anderden in consumptie en doordat bovendien
België een onverwacht groot kwantum bleek te
kunnen gebruiken. Nu staan we voor een nieuw
jaar. Schr. vreest, dat de uitpïant van Bintje nog
grooter zal zijn dan verledlen jaar. Er loopen ern
stige geruchten over nieuwe inkrimping van het
Fransche contingent. Qp Argentinië is zeker niet
te rekenen.
'Wlat een geruststelling zou het in deze omstan
digheden zijn, als ons afzetgebied wat minder een
zijdig was! Daartegen verzet zich in hoofdzaak ons
rassensortiment. Waar geelvleezige rassen gevraagd
zijn, daar kunnen we met Bintje voor den dag
komen. Maar in al die landen, die witVleezage soor
ten vragen, Gladstone, Majestic, Up to date, King
Edward, daar komen we tweedens. Daar gaat men
oan pootgoed naar Engeland, Canada, en de laatste
paar jaar naar Denemarken. Dit laatste land, dat
voor consumptie witvleezige aardappelrassen ge
bruikt, heeft zijn aardappelexport in enkele jaren
weten te vertienvoudigen.
iln 1934 was die uitvoer nog slechts 3.33 millioen
kg, in 1937 ruim 37.5 millioen kg.
lW]ij hebben de zwakke hoop gekoesterd, de Zuid-
AJmerikaansehe republieken voor ons pootgoed te
kunnen veroveren. Schr. meent, dat er heel wat
moet veranderen,, eer dat gebeurt.
De N. A. K heeft thans met rijkssteun Dr. Dorst
daarheen gezonden, maar schr. vreest, dat ook hij
alleen maatregelen aan de hand zal kunnen doen,
die helpen qp den langen duur.
iln de beide laatste seizoenen heeft Argentinië
groote hoeveelheden plantaardappels aangekocht
uit allerlei lauden. In de opgave van die landen
komt Nederland slechts voor met een nietig kwan
tum. Denemarken, dat vóór 1936 in 't geheel geen
aardappels naar Argentinië exporteerde, verkocht
in dat jaar 4.85 millioen kg. In September en
October van het vorige jaar alleen ging er ruim 10
imililioen kg goedgekeurde pootaardappelen uit
Denemarken naar Argentinië.
Zal onze poterexport op den duur gehandhaafd
worden, dan zullen we de aardappels dienen te ver
bouwen, die de wereldmarkt vraagt.
En nu zegge men niet, dat we er mee blijven
K/itten als de (wereldmarkt ze niet wil. Dat was met
Bintje immers ook steeds het geval. Nu gaat men
er „friet" van maken, maar waar bleven de bonken
en de afgekeurde tot voor drie, vier jaren?
Schr. eindigt zijn belangwekkend artikel met de
opmerking, dat Bintje en Denemarken ons hier iets
hebben te leeren.
DE STIKSTOF-BEMESTING OP SUIKERBIETEN.
Bij de bemesting van suikerbieten speelt de stik
stof een zeer belangrijke rol en het is vooral in
verband met de zeer uiteenloopende meeningen
welke men op dit gebied aantreft, dat hieronder
eenige aandacht aan de stikstof-bemesting wordt
besteed.
Alvorens evenwel op verschillende Zeeuwsche
cijfèrs nader in te gaan, zij hier medegedeeld, dat
een oogst van 40.000 kg wortels en 20.000 kg loof
per ha een hoeveelheid zuivere stikstof uit den
grond haalt van ±170 kg. De biet is echter, door
een zeer uitgebreid wortelstelsel, in staat veel uit
den bodem op te nemen.
De meeningsverschillen betreffen in hoodzaak de
vraag, hoeveel stikstof aan suikerbieten dient te
worden gegeven. Het mag als algemeen bekend
worden verondersteld, dat het Instituut voor Suiker
bietenteelt te Bergen op Zoom op grond van vele
proeven tot de conclusie is gekomen, dat dé goede
stikstof-gift zoo ongeveer ligt bij de 100 kg
zuivere stikstof per ha, welke gift wellicht op som
mige gronden met succes kan worden opgevoerd tot
120 kg. Hooger zou men echter in geen geval
moeten gaan.
Een dergelijke bemesting zou dus overeen komen
met een gift van 500 a 600 kg kalkammonsalpeter,
of 700 kg Chili- of kalksalpeter per ha.
In hoeverre wijken nu de in de praktijk gegeven
hoeveelheden hiervan af?
Door de besprekingen in verschillende studie
groepen was het mij mogelijk van 80 bedrijven in
mijn ambtsgebied een overzicht samen te stellen
van de gegeven stikstof-bemesting op suikerbieten.
De resultaten van deze bewerking waren als volgt:
Aantal
Stikstof-gift
be
in
kg per ha
drijven
Amm.
Nitr.
Totaal
Schouwen-Duiveland
29
54
56
110
Tholen St. Philipsl.
24
77
64
141
W. Z.-Vlaanderen
27
89
79
168
Totaal
80
72
65
137
Cijfers van overeenkomstigen aard konden worden
verkregen, door een uitgebreid onderzoek van kleine
bedrijven, waarvan de resultaten als volgt luiden:
Aantal
Stikstof-gift
be
in
kg per
ha
drijven
Amm.
Nitr.
Totaal
Schouwen-Duiveland
24
54
52
106
Tholen
32
82
41
123
Walcheren
78
64
52
116
W. Z.-Vlaanderen
58
84
69
153
O. Z.-Vlaanderen
72
69
105
174
Totaal
264
71
69
140
Deze cijfers toonen duidelijk aan, dat de stikstof
bemesting op suikerbieten in de verschillende
streken van Zeeland belangrijk uiteenloopt. De
hoogste stikstof-giften worden veelal toegepast in
Zeeuwsch-Vlaanderen, waar voor de grootere
bedrijven (in het W. deel) een gemiddelde werd
gevonden van 168 kg, welke hoeveelheid voor de
kleine bedrijven in O. en W. deel resp. werd vast
gesteld op 153 en 174 kg.
Tholen en St. Philipsland zijn blijkbaar wat lager
met de stikstof-gif ten; op de groote bedrijven
gemiddeld 141 kg, op de kleine bedrijven op Tholen
gemiddeld 123 kg, alles per ha.
Nog lager is Schouwen-Duiveland, waar voor de
grootere bedrijven een gemiddelde gift van 110 kg
werd vastgesteld. Het voor de kleine bedrijven
gevopden cijfer (106 kg) is daarmede in overeen
stemming.
v Gemiddeld genomen zijn de gronden op de onder
zochte bedrijven in Zeeuwsch-Vlaanderen zwaarder
dan in de andere gebieden.
Het algemeen gemiddelde, resp. 140 en 137 kg
per ha voor de groote en kleine bedrijven stemt
goed met elkaar overeen.
Wanneer we nu de verdere gegevens van de
grootere bedrijven nader bezien dan dienen we wel
de opmerking te maken, dat op Schouwen-Duiveland
en op Tholen en St. Philipsland belangrijk meer
stalmest aan bieten wordt gegeven dan in W.
Zeeuwsch-Vlaanderen. Zoo werd op Schouwen-
Duiveland in 19 van de 29 gevallen stalmest
gegeven; op Tholen en St. Philipsland in 17 van de
24 gevallen en in W. Zeeuwsch-Vlaanderen slechts
op 7 bedrijven van de 27 welke aldaar werden
onderzocht.
Uiteraard zal men hieraan de vraag verbinden,
of door deze grootere stalmestbemesting op
Schouwen-Duiveland en op TholenSt. Philipsland,
de lagere cijfers voor deze gebieden zouden kunnen
worden verklaard. Dit laatste is echter zeer
onwaarschijnlijk. Over het algemeen houdt men bij
het bepalen van de stikstofgift op bieten in deze
streken weinig rekening met het feit of reeds stal
mest is gegeven. Veelal wordt stalmest beschouwd
als bodem-verbeteraar, zonder dat de stikstofgift
hierdoor veel wordt beïnvloed.
Hoewel dus vanzelfsprekend' met den stalmest
voedingsstoffen in den grond worden gebracht, kan
het feit, dat dit niet overal in dezelfde mate
gebeurt, m.i. toch geen voldoende verklaring vormen
voor de boven geconstateerde verschillen in stik
stof-bemesting.
Het zal intusschen voor iedereen duidelijk zijn,
dat, zoo het Instituut voor Suikerbieten-teelt het bij
het rechte eind heeft, op deze stikstof-bemesting in
belangrijke mate bezuinigd zal kunnen worden.
Z-ou men bijv. op grond van bovenstaande cijfers
voor deze gebieden een gemiddelde stikstof-gift aan
nemen vap 140 kg per ha en neemt men verder aan
dat daarop 30 kg zou kunnen worden bezuinigd, dan
zou dit per ha een bedrag beteekenen van 9,
ongeacht nog de voordeelen van minder kosten van
uitstrooien, enz. Het vraagstuk is dus zonder
twijfel de aandacht waard.
Dat echter door de landbouwers aan bieten
dikwijls een zware stikstof-bemesting wordt
gegeven, kan wel op verschillende wijzen worden
verklaard.
In de eerste plaats is het moeilijk, in verband met
de tf verwachten weersomstandigheden, te voren de
juiste hoeveelheid stikstof te bepalen. Het jaar 1937
was daarvan een uitstekend voorbeeld en het is
logisch, dat men bij een gewas waar niet direct
nadeelige gevolgen zijn te duchten (zooals legeren
bij granen, bijv.) men de stikstof-bemesting ietwat
aan den ruimen kant neemt. Daar komt nog bij,
dat men geneigd is, gedurende de groeiperiode de
bieten te beoordeelen naar de bovengrondsche ont
wikkeling van het gewas. Nu heeft een flinke
stikstof-bemesting ongetwijfeld tot gevolg, dat de
bladontwikkeling wordt bevorderd, dat de bladeren
een donkerder tint krijgen, kortom het geheele
gewas maakt een florissanter indruk. Dat deze
meerdere bladontwikkeling niet gepaard behoeft te
gaan met een grootere wortelopbrengst hopen wij
hieronder nog nader aan te duiden. Uiteraard kan
deze grootere hoeveelheid blad in sommige bedrijven
van beteekenis zijn, hetgeen ook ietwat van invloed
kan zijn op het afmeten der stikstof-gift.
Het kernpunt van de zaak is evenwel, dat men
van meening is door deze hoogere stikstof-giften
voordeel te behalen.
Reeds verschillende keeren is op vergaderingen
deze kwestie besproken en de Bedrijfsstudiegroepen
op Schouwen-Duiveland en op Tholen en St. Philips
land hebben hierin aanleiding gevonden verschil
lende proeven met opklimmende hoeveelheden stik
stof-meststoffen op suikerbieten aan te leggen.
Gekozen werden hiervoor gewone praktijkvelden,
waar in duplo veldjes van 1 are werden uitgezet.
De objecten waren 100, 120, 140 en 160 kg zuivere
stikstof per ha, zoodat kon worden nagegaan of met
giften, grooter dan 100 kg zuivere stikstof per ha,
nog een meer-opbrengst werd verkregen. De proeven
lagen op lichte klei tot middelzware klei bij de
heeren B. van Wingen te Noordwelle, C. Romeijn te
Nieuwerkerk, C. v. d. Linde te Dreischor en J. F.
Brooymans te Tholen.
De resultaten waren als volgt:
Wortelopbr.: (Opbr. bij 100 kg
zuivere stikstof
100
gesteld.)
Kg stikstof per ha
1
2
3 4
100
100
100
100 100
120
100
99
100 101
140
100
98
102 114
160
99
95
100 113
Duidelijk springt
dus in
het oog,
dat op deze
proefvelden in 3 van de 4 gevallen met een hoogere
stikstof-gift geen meer-opbrengst aan bieten werd
verkregen. Bij het laatste proefveld was dit wel
het geval, echter dit proefveld was wat in de war
gestuurd door pleksgewijs optreden van vergelings-
ziekte.
Ook proefveld 3 was niet zoo betrouwbaar, echter
de eerste twee proeven kunnen uitstekend geslaagd
worden genoemd.
De loof- en koppenopbrengsten waren als volgt:
(opbrengst bij 100 kg zuivere stikstof wederom op
100 gesteld).
Kg stikstof per ha
1
2
3
100
100
100
100
120
106
115
88
140
115
121
118
160
123
128
116
De opbrengst aan
loof en koppen
stijgt
dus bij
toenemende stikstof-gift belangrijk. In proefveld 3
zit een afwijking tengevolge van het optreden van
vergelingsziekte.
Vergelijkt men deze cijfers dan springt zeer dui
delijk in het oog, dat de toenemende loof- en koppen
opbrengsten geenszins gepaard zijn gegaan met toe
nemende wortelopbrengst. Beoordeeling van het
gewas naar de loofontwikkeling bleek dus onjuist
te zijn.
Van 3 proefvelden zijn ook de suikergehalten
bepaald. De uitkomsten hiervan waren nogal ver
schillend. Het is evenwel bekend, dat bij toe
nemende stikstof-gift het gehalte een dalende
tendenz vertoont.
Uiteraard kunnen we uit deze proefvelden, die
over één jaar zijn genomen en hoofdzakelijk op
lichte klei lagen, nog niet te veel conclusies trekken.
De resultaten van deze proeven wijzen intusschen
wel in dezelfde richting als .de resultaten van het
Suikerbieten Instituut.
Naar we vernamen, wijzen de proefvelden op de
Zuid-'Hollandsche eilanden in de richting, dat op
zware klei, bij een voldoend aantal planten per ha,
wel wat hooger kan worden gegaan.
Het ligt in de bedoeling, dat in 1938 de proeven
zullen worden voortgezet, ook op zware klei.
Ook pp andere wijze kan men het vraagstuk nog
eenigszins benaderen, n.l. door vergelijking van de
toegediende hoeveelheid stikstof en de werkelijk
verkregen opbrengsten. Soms hoort men n.l. ook
de opmerking maken, dat in vele gevallen hooge
opbrengsten en hooge stikstof-giften met elkaar
correspondeeren.
De resultaten van een bewerking van 77 bedrijven
waren als volgt: (1936)
Aantal
be
drijven
N.-gift in
Var.
kg
Gem.
Gem.
opbrengst per
kg. stikstof
Gem.
opbrengst
per ha
13
60-100
65
556 kg
47260 kg
9
100-120
105
453
47560
14
120-140
128
371
47490
18
140-160
147
327
48070
23
boven 160
182
262
47680
Uit deze cijfers komt in de eerste plaats naar
voren, dat in deze onderzochte bedrijven de gemid
delde opbrengsten per ha bij de 5 categoriën vrijwel
gelijk waren. Dat dus hooge opbrengsten en veel
stikstof samengaan, is, gemiddeld althans, niet"
juist. Veeleer geven deze cijfers den indruk, dat
gemiddeld met een hooge stikstofgift in 1936 geen
meer-opbrengst werd verkregen.
In de gemiddelde opbrengst per kg stikstof weer
spiegelt zich de wet der afnemende meer-opbreng-
sten.
Uiteraard kunnen deze cijfers niet als doorslaand
bewijs gelden, daarvoor loopt de grondsoort o.a. te
veel uiteen. Meer dan een aanwijzing moet men
hierin niet zien.
Intusschen moet bij de meeningsverschillen op dit
gebied toch ook worden opgemerkt, dat verschillende
landbouwers door practische ondervinding de con
clusie, dat 100 a 120 kg zuivere stikstof per ba niet
moet worden overschreden, onderschrijven.
Ten slotte nog iets over den vorm, waarin de
stikstof wordt gegeven. Gemiddeld genomen wordt
de stikstof voor ongeveer de helft in ammoniak-
vorm en voor de helft in nitraat-vorm gegeven. Bjj
het bekijken van de cijfers individueel ziet men
evenwel belangrijke verschillen. Een fout, die nogal
eens voorkomt is, dat aan suikerbieten alle of bijna
alle stikstof in den vorm van zwavelzure ammoniak
wordt gegeven. Dat dit geen aanbeveling verdient,
blijkt, behalve uit de ervaringen van het Suiker-