Voor de Vrouw.
VERKOOPINGEN, VERPACHTINGEN,
AANBESTEDINGEN, ENZ.
dat nadeeligv daar het-beide vlinderbloemige gewas
sen zijn?
De J. tQ, 's G.
Antwoord. Tegen de teelt van erwten na bruine
boonen toestaan geen bezwaren van beteekenis. Dr.
Vraag 137. AFSTAND BOOMEN VAN GRENS
SCHEIDING.
Mag ik naar aanleiding van vraag 106 uit de
Vragenrubriek in het nummer van 5 Februari j.l.
een vraag stellen?
Daar wordt gesproken over den afstand, op welken
boomen en heggen van een grensscheiding dienen
te staan.
Hier doet zich nu de volgende kwestie voor: Een
perceel grond is uitgegeven in opstal met con-
tractueele bepaling, dat het perceel moet worden
afgescheiden met een levende haag. Aan deze
bepaling is voldaan, doch nu heeft de opstalhouder
vlak tegen die heg een schutting geplaatst van
ongeveer 2 meter hoogte, waardoor zijn buurman
schade in zijn tuin ondervindt, aangezien hij daar
over een heele strook de zon moet missen. Is nu de
buurman gerechtigd die schutting te doen opruimen
en zoo ja, welke weg dient hiertoe te worden
gevolgd? K. te K.
Antwoord. Het algemeene beginsel is, dat een
eigenaar op zijn grond mag bouwen en planten, wat
hij wil; dit recht kan alleen beperkt worden door
wettelijke voorschriften, dus door wetten en ver
ordeningen.
De wet spreekt nu van hoog opschietende boomen
en heggen; hier is altijd de vraag, of een heg, die
b.v. 3 meter hoog is, valt onder het begrip hoog
opschietende boomen of niet.
Ik zou die vraag ontkennend willen beantwoorden,
daar toch een heg nooit gevormd wordt door een rij
hoog opschietende boomen.
Van een schutting spreekt de wet ganschelijk niet
en als de opstalier de perceelen door een haag heeft
afgescheiden, dan kan ik geen bepaling vinden, die
hem belet om achter die haag, dus op eigen grond
een schutting te bouwen.
Er is echter wel een artikel, nl. 1401 van het
Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt, dat iedere onrecht
matige daad, waardoor aan een ander schade wordt
toegebracht, dengene, door wiens schuld de schade
is ontstaan, verplicht tot vergoeding van schade.
Onder het begrip onrechtmatige daad valt het
handelen in strijd met de zorgvuldigheid, die men
ten aanzien van de goederen en den persoon van
anderen in 't maatschappelijk verkeer heeft in acht
te nemen.
Een voorbeeld moge dit verduidelijken.
A plaatst op eigen grond vlak bij aangrenzend
hifis, verhuurd aan zijn buurman, een 3 meter hooge
schutting om een einde te maken aan ruzies tusschen
zijn vrouw en die van buurman. Dit was volgens
den rechter geen onrechtmatige handeling en nu de
huurder vertrokken was, had de eigenaar geen recht
om opruiming van de schutting te vorderen.
Een ander geval. Iemand bouwt op zijn eigen
terrein een watertoren en wel met opzet om zijn
buurman een mooi uitzicht te belemmeren. De rech
ter besliste, dat dit wel een onrechtmatige daad was.
Of we nu in 't geval van vrager met een onrecht
matige handeling te doen hebben, moet uit de feite
lijke omstandigheden worden afgeleid.
Is die schutting daargezet om den buurman schade
of hinder toe te brengen en waren er geen andere
omstandigheden, dan zou ik willen aannemen, dat
we met een onrechtmatige handeling te doen hebben.
Dan zou ook opruiming gevorderd kunnen worden
en daarvoor moet vrager zich wenden tot een
advocaat. Mr. Z.
Vraag 138. KOOPVERNIETIGEND GEBREK.
Ik kocht omstreeks begin September 1937 een
vare koe van A. Deze had de koe doen koopen door
B. op de markt van C. Ik heb deze koe vetgemest
en geleverd op 17 Jan. 1938 aan handelaar D. Dit
beest wordt op de markt verkocht en blijkt bij
slachting een kalf te bevatten van ongeveer 5V2
maand. Handelaar D. krijgt hiervan bericht met
deugdelijke bewijzen en wordt verzocht 15 schade
vergoeding te betalen. Deze komt naar mij toe en
vraagt op zjjn beurt 15 terug. Ik laat hem het
oormerknummer van de Onderlinge Slachtveever
zekering opvragen. Dit klopte met onzen oörmerker,
zoodat ik wel verplicht ben op mijn beurt schade
vergoeding te betalen. Kan ik dit nu weer verhalen
op verkooper A., of is dat te lang geleden? De
marktverkooper C. zegt er zich niets meer van aan
te trekken, daar ze de koe dan maar vroeger hadden
moeten teruggeven. Hoewel A niet kon zeggen of
de koe drachtig was, kocht ik toch een vare koe
om te mesten. N. te K.
Antwoord. Vrager koopt van A. een vare koe;
deze A. had de koe door tusschenkomst van B. en C.
gekocht; A. mest deze koe en op 17 Januari 1938
verkoopt hjj die aan D. Het beest wordt geslacht
en blijkt bij slachting een kalf in te hebben. D. moet
aan slager 15 schadevergoeding betalen en D.
vraagt die ƒ15 van vrager terug; vrager moet die
15 betalen, doch kan deze weer terugvorderen van
A. en A. kan 't weer vorderen van C.
Nu kan C. wel zeggen, dat hij er zich niets van
aantrekt, doch dat gaat zoo maar niet. De koe is
na 17 Januari 1938 geslacht en toen is het gebrek
gebleken en dan moet binnen 6 weken de vordering
ingesteld worden, dus te laat is het niet.
Ook de bewering van C., dat de koe dan maar
eerder teruggegeven had moeten worden, gaat niet
op, want de kooper heeft de keus om de koe of terug
te geven en den koopprijs terug te vorderen of de
koe te behouden en een deel van den koopprijs terug
te vorderen.
A. heeft de koe gekocht als vare koe en hft wilde
die als mestkoe gebruiken; nu bltykt het een kalf koe
te zjjn.
Was het zichtbaar, dat de koe een kalf inhad?
Waarschijnlijk niet, dus is het een verborgen gebrek
en zal C. dus aan A. hebben te betalen. Mr. Z.
Vraag 139. CAN AD AROOMEN ALS GRENS
SCHEIDING.
Langs mjjn gebouwen staan Canadaboomen van
mijn buurman. Wanneer die nu stuk waaiden en
de gebouwen daardoor beschadigd werden, heb ik
dan recht op schadevergoeding of kan ik hem ver
plichten de koppen er uit te doen. De boomen ston
den er eerder dan de gebouwen. J.
Antwoord. Volgens art. 713 Burgerlijk Wetboek
mogen hoog opschietende boomen, zoo geen plaatse
lijke verordeningen, reglementen of gebruiken een
anderen afstand aanwijzen, staan op een afstand
van 20 palmen of 2 meter van de grensscheiding.
Staan die Canadaboomen, die ik als hoog opschie
tende boomen beschouw, dus op een afstand van 2
Meter van de grens, dan mogen die boomen daar
staan en kan niemand den eigenaar daarover lastig
vallen en hem dus ook niet dwingen de koppen er
uit te hakken. Maar dit wil ook weer niet zeggen,
dat de eigenaar van die boomen altijd vrij uit gaat,
indien door het breken van die boomen aan een
ander schade wordt toegebracht.
Immers art. 1403 van het Burgerlijk Wetboek
bepaalt, dat 'ieder aansprakelijk is voor de schade,
veroorzaakt door zaken, die men onder zijn opzicht
heeft.
Van deze aansprakelijkheid kan de eigenaar alleen
bevrijd worden, indien hij> bewijst, dat de schade,
door zijn zaak aan een derde toegebracht, hem niet
toegerekend kan worden. Zoo zal deze eigenaar der
boomen naar mijne meening vrij uitgaan, indien door
een geweldigen storm die boomen omwaaien. Het kan
echter ook zijn, dat een eigenaar door het omwaaien
veroorzaakte schade wel zal moeten vergoeden, b.v.
wanneer de boom zoo oud was, dat hij slecht was
en bij den meest lichten storm de kans bestond', dat
die boom omging, terwijl een gezonde boom niet om
gewaaid zou zijn, m.a.w., dat de eigenaar van den
boom niet kan aantoonen, dat hem geenerlei schuld
te wijten is. Is het b.v. bekend en staat 't vast, dat
Canadaboomen b.v. gemakkelijk afbreken bij een
stevige bries, wat nog niet eens een storm behoeft
te zijn, dan zou ik meenen, dat de eigenaar in dit
geval wel aansprakelijk zou zijn voor de door die
boomen aangerichte schade. Mr. Z.
Vraag 140. VERHUUR BOUWLAND.
Ik wil voor den tijd van twee jaren een perceel
bouwland verhuren, waarvan de huur 1 Maart 1938
ingaat en eindigt 1 Jan. 1940. Wanneer ik nu 1 Jan.
1940 nog voor 3 jaar wil verhuren, valt dan de huur
of pacht nog onder het oude pacht- of huurrecht?
(z.g. oude pachtwet). W. te A.
Antwoord. Destijds werd in het Landbouwblad
van 30 October 1937 opgenomen een stuk „De
nieuwe Pachtwet en hare overgangsbepalingen".
Vrager schijnt dit niet gelezen te hebben; dat is
jammer, omdat dergelijke stukken juist geplaatst
worden om de lezers voor te lichten en vragen als
de onderhavige te voorkomen.
In dit stuk sub m kan vrager het antwoord
vinden. Het contract wordt aangegaan 1 Maart
1938, dus zijn toepasselijk de bepalingen op con
tracten na 1 Januari 1936 aangegaan. Op deze
contracten blijkt het oude recht nog 2 jaren van
kracht, na het inwerking treden der Wet.
Nu verpacht vrager van 1 Maart 1938 tot 1
Januari 1940. Dan is het contract afgeloopen en
wordt een nieuw contract gesloten; op dat moment
werkt de nieuwe pachtwet en valt dus het contract
dat vrager op 1 Januari 1940 wil sluiten onder de
nieuwe pachtwet, die alleen contracten kent,
behoudens een kleine uitzondering, voor onbepaal-
den tijd. Mr. Z.
„EENDRACHT MAAKT MACHT".
(Slot.)
Beginnen bjj het begin.
Ik wilde, dat iedere Zeeuwsohe vrouw goed be
greep, hóéveel werk er overal is en hoe hard noodig
óók hhhr al is het slechts klein offer noodig is.
Tekorten zijn er nog zoo heel veel.
Veel werkkracht vele offers zijn nog noodig.
Zoo juist loopt hier een kennisje voorbij een
meisje van 13 jaar met uit elkaar gegroeiden
krommen rug, maarmet zeer hooge hakjes.. Is
het niet heel erg, dat wij vrouwen niet eens meer
weten, wanneer bet past wandelschoenen of avond
schoenen aan te trekken? En dat we daarvan zeifis
kinderen de dupe laten worden? Is dat niet be
spottelijk achterlijk? Zooiets spot met alle moderne
waanwijsheid. Laten we toch eens probeeren schijn
1 van wezen te onderscheiden en vooral ook trachten,
de werkelijk goede harmonie te vinden, inplaats
van dat klakkelooze, miserabele na&pen. „Hangt
buurvrouw de gordijnen dicht, dan doe ik het ook;
koopt A een nieuw vloerkleed, dan heeft B 't toe
vallig ook noodig." Zoo-kan men voortgaan. Dit
durft men „leven" noemen. Z&t er maar wat wérke
lijk léven in.
Een ander voorval. Laatst moest ik een losse
gootsteen met aanrecht hebben. In een magazijn,
waar massa's van die nuttige artikelen stonden,
was er geen enkele te vinden met de gootsteen in
't midden en aan beide kanten een stuk aanrecht.
Toen ik den man, die deze artikelen verkoopt,
vroeg: „Wat doen jullie met deze antiekelingen?",
antwoordde hij lakoniek: „Ze worden niet anders
gevraagd". Alsof hij zeggen wilde: „Als jullie wat
wijzer waren, zouden wij wel andere waar kunnen
leveren". En beschaamd moest ik hem gelijk geven
en toegeven, dat de fout bfl ons schuilt. Na verloop
van tijd kreeg ik de gevraagde gootsteen aan
gevoerd uit...... Brussel.
En in de meest moderne huizen durft men nu
nog een stukje aanrecht houwen, met de gootsteen
in een hoek van de keuken gedrukt en liefst bij
voorkeur in een donkeren hoek. Enfin, daar is de
P.Z.EM. dan goed mee.
En de vrouw sukkelt voort
iAl deze dingen toonen slechts aan, hoeveel wij
vrouwen te kort schieten in de meest eenvoudige
zaken en dus tegelijk, dat wij aan 't werk moeten,
ieder op eigen terrein, maar ook te saanen èn offers
brengen. Het is hoog tijd.
En dan U zult het ervaren is er geen tijd
meer om elkaar te troeven met dingen, waardoor
we niet vooruit komen en niet booger klimmen. Als
't besef er is, wè.t we te kort schieten, zijn we al
een stap verder.
Dan leeren we éérst goed vergaderen. We zorgen
geschikte personen daarvoor te krijgen èn we gaan
ook trouw ter vergadering. We nemen tot lijf
spreuk: „We zijn nooit te oud om te leeren".
Op de techniek van het vereenigingsleven volgt
direct: „de techniek van de huishouding voeding,
kleeding, woning -in den juisten zin.
Alles goed en wel, hoor ik al zeggen, „maar hoe
moet dat? Hoe kan dit alles tot stand komen? En
vooral wie zal ons daarbij helpen?"
Ja dat is wel steeds een groote moeilijkheid.
Wie kan op de goede wijze voorlichting geven?
Maar als ik me niet vergis, is er in de verte aan
de horizon licht te bespeuren. De stichting: Huis
houdelijke voorlichting ten Plattelande, heeft het
plan opgevat, om eein bepaald soort nieuwe leer
krachten aan te stellen. Dit kan uitstekende resul
taten afwerpen, mits de juiste mensch op de juiste
plaats komt. Deze leerkrachten zullen belast wor
den met het geven van huishoudelijke voorlichting
aan de boerinnen, door middel van huisbezoek en
cursussen. Zij zullen dus tjjd voor ons hebben, echter
niet zonder offers onzerzijds. Want ook die leer
krachten zullen moeten eten, gekleed gaan en
wonen. Bovendien zullen zij reiskosten moeten ont
vangen. Een moeilijk te bereizen provincie als
Zeeland, vraagt veel reisgeld.
Tot slot zou ik iedere Zeeuwsche vrouw nog op
't hart willen binden: „vergeet toch nooit, dat ieder
lid werken moet en niet alléén het Bestuur. Hoe
kan ooit een vereeniging bloeien, als niet ieder
meewerkt?"
En 'zoo moet ook in onze provincie de noodige
voorlichting gegeven kunnen worden, als iedere
vrouw door de nieuw aan te stellen leerkrachten in
Zeeland iets wil doen om door anderen zichzelf en
haar streek vooruit te brengen.
Zet alle kleine bijkomstigheden opzij, voor het
ééne groote doel. Vooruit! Omhoog! door eendrach
tig samenwerken van de vrouwen.
Weg alle loomheid! Wil blij en koen,
Trachten veel en goed werk te doen.
Een lid van den Ned. Bond van Boerinnen
en andere Plattelandsvrouwen in de
Provincie Zeeland.
28 Februari.
Publieke verkooping van een Boereninspan,
ten verzoeke van den heer P. Tazelaar, op diens
hofstede „Noodt Gedacht" te Wolphaartsdijk.
Notaris H. Jonkers.
2 Maant:
Publieke verkooping van een kajpitalen bóeren-
inspan ten verzoeke van den heer W. van Over-
ibeeke te Kattendijke, op de hofstede „Veldzicht"
aldaar. Notaris J. C. Kram.
3 Maart.
Openbare verkooping van een hofstede en twee
perceelen bouwland, gelegen onder Hontenisse,
ten verzoeke van den heer P. J. de Maat, In hotel
„Het Bonte Hert" te Hulst. Notaris Verbist.
Publieke verkooping van paarden, rundvee en
een landbouwersinspan, ten verzoeke van den heer
Jac. de Bruijne te Sluis, op de hofstede „Zorg
vliet" aldaar. Notaris H. van Mazijk.
Publieke Verkooping van een Kapitalen Bóeren-
Inspan ten verzoeke van den heer A. J. Brugge-
man op het „Hof Dijkzicht" te Oude lande, Notaris
E. C. van Dissel.