Meekrap. slotte in strij*d met de rechtva&rdlghedxi, die «*en Van de hand van L. van Wallenburg troffen we in „De Wandelaar", geïllustreerd maandblad gewijd aan natuurstudie, 'n bijdrage aan over de meekrap. Daar deze cultuur eertijds voor Zeeland van groote beteekenis is geweest, vermelden wij er in het onderstaande het een en ander over. Reeds meer dan een halve eeuw geleden is de teelt van meekrap in Zeeland te niet gegaan en 't zijn nog slechts enkele zeer oude menschen, die uit eigen ervaring er iets van weten. De eigenschappen der plant, n.l. het leveren van roode kleurstof, moeten reeds eeuwen bekend zijn, want de Romeinsche gesehiedschrijver Plinius schrijft, dat de Romeinen ze al kenden. Van de landen der Middellandsche Zee is de plant overgebracht naar het Noorden o.a. naar Frankrijk, waar in het departement Vaucluse bij de Rhóne in de eerste helft der 19e eeuw een bloeiende meekrap teelt bestond met wel 50 flinke fabrieken. Spoedig heeft de plant zijn intocht gedaan in ons land en wel voornamelijk in Zeeland, waar de grond bijizonder geschikt is voor den verbouw ervan. De plant is overblijvend met lichtgele bloemen in de bladoksels. In ons land bloeit ze echter zelden en komen er in zeer heête zomers nog eens bloemen aan, dan wordt het zaad toch niet rijp, "wat wel het geval is in Zuid-Europa. Uit de groote massa wortels van de plant werd roode verfstof bereid. De schr. vertelt in het artikel hoe de bereiding in Zeeland gedurende een paar eeuwen plaats vond. Voor men de eigenlijke werkzaamheden begon, moest er voor gezorgd worden, dat het land in orde was. Het werd flink bemest (25 k 30 voer per gemetj. Een der andere vereischten is goede water afvoer en daarna werd het land geploegd op bedden van bijna een meter breed met diepe voren er tusschen. Ondertusschen was het Mei geworden, de bruin- zoeteling-appelboom begon te bloeien en dat was het teeken, dat het tijd was om het werk te beginnen. Van één- tweejarige planten werden spruiten geplukt, kiemen genoemd, om die in den grond te planten; dit werkje heette het kiemen zetten. Voor dat deze scheuten gepoot werden, dompelde men ze eerst in een ton met modderwater, om bij een even- tueele droogte het uitdrogen te voorkomen. Bij het kiemen zetten ging de kiem jongen voorop met de kiemmand, waarin wel IV2 hl van deze bemodderde kiemen gingen. Hij wierp ze toe aan de mannen, die.aan weerskanten van het geploegde bed meestal geknield zaten, aan den eenen kant op de rechterknie, aan den anderen kant op de linkerknie, de knieën beschermd door de kruiplap. In de hand hadden ze den zetstok of zetspade, een werktuig, dat we het best kunnen vergelijken met de troffel van een metselaar. Hiermee maakten ze een gat in den grond en staken de kiemen erin, vier op een rij, aan iederen kant dus twee. Zoo werd het heele bed volgeplant. Waar dit kiemen-zetten nogal inspannend was, vooral als men er per dag een flinke hoeveelheid planten wilde, werd het arbeidsloon verhoogd.: van 60 80 cent per dag werd het op een gulden gebrul wil koopen. praktisch vrijwel kan uit schakelen. .De a.s. boer moet immers afwachten of de paohtkamer goedkeurt, dat de pacht wordt beëindigd en hy zelf het bedrijf kan aanvaarden. Zoo dreigen er groote bressen te worden geschoten in de rijen onzer eigen boeren. Wy moeten dit gevaar duidelijk zien en onze openbare meening in de Overheid wakker schudden. Noorwegen heeft het eeuwenoude „Odalrecht" om het eigen bodemgeforuik te beschermen, Duitsch- land schiep een geheel nieuw boeren erfrecht voor dit doel en ook andere landen kennen oude en ver gaande wetgeving op dit gebied. Ons Nederlandsche boeren, ons volk is de nood opgelegd dit voetspoor te volgen; dat de materie moeilijk is, moet een spoorslag zijn er des te spoe diger mee te beginnen. Onze machtsvorming tegen het particuliere grootbedrijf. Ziehier een belangrijk front, waarop de toekom stige onafhankelijkheid van onzen boerenstand moet wordtn verdedigd. Ik kom hier op het terrein der coöperatie. Dit is vaak een eenigermate verdrietige bezigheid, want misverstanden en verwijten zijn hier regel. De coöperatie verdringt vaak het particuliere bedrijf en dit geeft aanleiding tot allerlei verdriet en strijd. Ik wil daarom 'beginnen met te zeggen, dat ik hoop, dat onze plattelandsmiddenstand door zelf bij aankoop te gaan coöpereeren zich zal kunnen handhaven; ik geloof dat stellig, als men maar door onderlinge samenwerking goede waar voor weinig geld gaat leveren, waarhij een redelijke verdienste mogelijk wordt. Maar coöperatie is een volkomen eerlijke, door de wet erkende, nuttige vorm van ondernemingsgeest en zaken doen, on misbaar in ons huidig economisch bestel en één der krachtigste wapenen in de handen van den boeren stand. Het gaat mij er dus allerminst om de platteland-middenstand uit zijn brood te stooten en ik wil hem gaarne de voorziening mits doelmatig en tegen redelijke prijzen in onze huishoudelijke behoeften laten en wanneer de smeden, zelve geleid door de idee der coöperatie, gezonde toestanden weten te scheppen op het gebied der werktuigen- gebracht (we zijn in het midden der vorige eeuw). De jonge meekrapplanten wachtten nu op regen, want ze hebben veel water noodig en bij langdurige droogte vlak na het planten, is het meermalen gebeurd, dat er heel wat dood gingen, en men soms opnieuw moest planten. Ook moest er steeds gewied worden: onkruid belemmerde den groei. In het najaar, October en November, als het loof was afgestorven of afgemaaid, werd dit over de plant gespreid tot deksel van de wortels. Dan kwam ook de boer met 'zijn dekploeg, waarmede hij tus schen de rijen door ploegde, om de planten met een laag aarde te overdekken, niet zoozeer om ze te beschermen tegen de vorst, maar vooral om door dit „aanaarden" de worteluitbreiding te bevorderen. De winter ging voorbij, het volgend jaar werd er- weer flink gewied en in de voren tusschen de akkers werden paard enboon en (of een ander gewas) geplant. Soms werd in het najaar van dit tweede jaar de meekrap gedolven, maar meestal wachtte men hier mee tot het volgend jaar driejarige was op de kleigronden van Zeeland winstgevender dan twee jarige. Dus in 't najaar nog eens de planten met aarde overdekt, niet altijd met den dekploeg, maar ook wel met de dekspade, om te voorkomen, dat door den ploeg de reeds talrijke wortels te veel zouden beschadigd worden. Dan brak het derde jaar aan, en als het Sep tember geworden was, werd het druk op het mee- krapveld: 't was den tijd om de mee te delven. De delver had een zware delfspa (4 kg) met een ijzer van 40 cm lang, wat wel noodig was, want de wor tels zaten ddep in den grond. De schr. deelt vervolgens enkele gebruiken mede, welke tijdens het delven plaats vonden. De wortels van de meekrap zijn erg broos, zoodat er bij het uit delven nogal eens stukken afbraken, die zorgvuldig verzameld werden. Nadat ze een paar dagen buiten gelegen hadden, werden ze taaier, men laadde ze op een boerenwagen, die ze naar de meestoot bracht, waar het product in groote vakken geborgen werd, voor iederen eigenaar een afzonderlijk vak. Wie 't eerst zijn meekrap bracht, kreeg een premie en zijn product werd het eerst bewerkt. 'Eerst kiwam de meekrap in de koude stoof, een afdeeling, die enkel diende als bergplaats. Daarna werd ze in den toren gebracht om te drogen. Deze ruimte bestond uit vier afdeelingen of zolders en onderaan was de oven. De rook van deze oven kon alleen boven in den toren een uitweg vinden door een hoogen schoor steen, na langs en door de opgestapelde mee te zijn gegaan. Omdat men dit minder verkieselijk vond voor de kwaliteit, ging men in sommige stoven later met warme lucht drogen, die door een netwerk van buizen zijn weg vond (voor 't eerst in 1852 in den Wilhelminapolder bij Goes). Nadat wortels van den ondersten zolder op den hoogeren en tenslotte op den bovensten waren terechtgekomen, waren ze droog genoeg om ge- dorscht te worden. Ze werdén in kleine stukjes geslagen, aarde en vellen gingen er af, en 't heele zaakje werd door zeef en windmolen verder gereinigd. De gezuiverde worteltjes (raeine) werden gebracht naar de voorziening, zou ik hun die taak niet gaarne ontnemen. Het front, waarop w\j onze coöperatieve instel lingen en ons eigen bestaan moeten verdedigen, is niet gericht tegen den plattelands-middenstand, maar tegen het moderne grootbedrijf. Dit moderne grootbedrijf gaat zich vestigen op het gebied van het geldwezen, de suikerindustrie, de zuivelindustrie, den vleeschafzet en -verwerking en op her terrein der veevoeder-voorziening. Vooral de laatste drie gebieden: zuivel, vleesdh en veevoeder verdienen onze aandacht. De eerste phase van de ontwikkeling onzer coöperaties heeft onze boeren- en tuindersstand schitterend doorstaan. Zijn boerenleenbanken, zijn veilingen, zuivel- en andere fabrieken en aankoop- wezen is grootsch van opzet en kracht; laten wij nu in cle tweede phase niet de nederlaag lijden. Tegenover den particulieren ondernemer hebben w(j ons schitterend gehandhaafd en het reëel zaken doen bevorderd, ook voor hen, die buiten onze instellingen staan. Nu allerlei dochterinstellingen van machtige wereldconcerns zich met onze coöpe ratieve uitrusting komen meten, moeten wy aller minst bij voorbaat op onze overwinning rekenen. Op hoeveel (boerderijen in ons land komen de auto's van Calvé onderdeel van de machtige Unilever hun gemengde veevoeders brengen en soms via den weg van crediet de boeren aan zich binden Welk een kwantum melk wordt reeds door de fabrieken van Nestlé, van de Lijempf en soortgeiyke bedrijven verwerkt? Hoe lang zal het nog duren, dat de vleeschvoor- ziening in handen zal komen van het Unilever- bedrijf, de Unox, en misschien enkele meer? Eens voorzag de boer door eigen slacht in eigen behoefte; nu doet velerwege de dorpsslager dit. !Hoe lang zal het nog duren, dat ook de dorpsslager depot houder wordt van de groote, moderne vleesch- fabrieken en dat de dorpsveehandelaar de commis- sionnair wordt van enkele dezer grootste, samen werkende bedrijven? Hij zal den 'boer een in onder linge afspraak vastgestelden prys bieden voor zijn vee, waarvoor hij het mag doen en ook mag laten tot hij, geen anderen kooper vindende, toch moet ast of eest, een oven, waarin 24 uur gestook', werd om ze nog verder te drogen. Vervolgens ging deze racine naar de laatste afaeeling van de meestoof, het stamphuis. Drie paarden brachten een groot rad in beweging, dat in verbinding stond met acht zware stampijzers, die met hun 300 pond-gewicht neerkwamen op de wor tels, die zoodoende tot poeder gestampt werden. Later had men geen paarden meer noodig, maar ging men malen met een stoommachine. Dit malen of stampen mocht alleen 's nachts gebeuren, daar het daglicht slechts was voor de kleur, „de meekrap doet beloopen", zei de hande laar. Er moest dus altijd licht branden, wat erg gevaar lijk was, temeer daar het fyne poeder overal indrong en dus gemakkelijk in brand vloog; boven dien wtc alles kurkdroog. De lampen stonden dan ook meestal afgezonderd in kleine houten hokjes. Het poeder werd in vaten gedaan, eigenlijk er in gestamptdit werkje deed de stamper, die in de ton stond en met een zwaar yzer (50 kg) van onder plat, de meekrap aanstampte. De inhoud" der vaten varieerde van 350700 kg; die van eikenhout waren de beste en ze werden meestal in een afzon- derlyke loods by de meestoof gemaakt. Na keuring was ze gereed verhandeld te worden, wat met de beroemde meekrap van Schouwen, dat 32 mcestoven had, op de beurs te Zierikzee geschiedde. In 1537 had Karei V aan deze stad het privilege gegeven, dat er geen meede mocht uitgevoerd wor den, vóór ze gekeurd was te Zierikzee, waardoor deze stad tot grooten bloei kwam. Honderden jaren lang is de meekrapteelt een winstgevend bedrijf geweest, al waren er ook wel eens .rechte jaren onder. De kosten per gemet (40 are) werden in het mid den der vorige eeuw berekend op 322. Waar een gemet normaal 1500 a 2000 pond kon opbrengen, kon men er voor 25 per 100 goed uit en als de prijs boven de 30 was, maakte men goede winst. Dit was het geval in de jaren 18601870, toen dan ook de bloei in de meekrapteelt groot was Door strenge keuren en bepalingen trachtte men dezen bloei te bevorderen en onzen goeden naam boog te houden. Een van de meest bekende en oud ste keuren is die van 19 Sept. 1480: Keur van Rommerswale Reimerswaal) uit 37 artikelen bestaand. Na het jaar 1870 ging de zaak achteruit: de prijzen waren veel te laag, in 1875 15 k 16 per 100 pond. Op chemische wijze kon men trouwens gemakke lijker de roode verfstof bereiden. Wel is de mee- krapverf zeer duurzaam. Een paar fabrieken gingen'failliet en langzamer hand werd de verbouw gestaakt. De stoven werden afgebroken of tot andere doeleinden gebruikt; zoo heeft men er op Noord-Beveland een ingericht als cichoreifabriek. Het meekrapland werd gebruikt voor de teelt van andere gewassen, vooral van suikerbieten, waarvan de opbrengst echter de laatste paar jaren in verband met de lage prijzen ook niet loonend meer is. De schr. deelt voorts mede een paar jaar geleden gelezen te hebben, dat er te Ouddorp op Flakkee nog meekrap verbouwd wordt. -voTk verhoogt. Het ordenmgsstreven gesteund en gesanctioneerd door de Overheid moet allen kunnen omvatten, moet in waarheid nationaal zyn of het moet het niet zijn. Door de leuze te stellen: niet de eene groep te ordenen ten koste van de andere, maar allen gelyk behandelen, bewyzen wy ons volk nog eén tweeden grooten dienst: er toe meewerken, dat het orde nmgsstreven zyn natuurlijke grenzen vindt. Bakkers en slagers, Overheidspersoneel en confectie-indus- trie kan men wel ordenen; men kent den omvang èn de productie. Maar in den landbouw ként men dë productie niet; deze wordt, behalve door den menschelyken arbeid, bepaald door van den mensch onafhankelijke factoren: het weer en de planten en veeziekten. Hier stelt Hooger Macht het men- sohelijk vermogen grenzen. Door het ordenings- streven, nationaal en internationaal, op den land en tuinbouw te betrekken, zal heel wat ordenings- fantastery. haar natuurlijk graf vinden en de ern stige economen en staatslieden de grenzen van hun kunnen leeren beseffen. Ordenen? Goed, maar dan ook over den land bouw <en met ons en bij ons. De instandhouding van den eigengeërfden boerenstand. Waar het om gaat is: een bodemgebruik, waarby er tusschen den grond en den boer een vaste band 'bestaat. Deze kan bij pacht worden verkregen, wanneer de pacht een familietraditie wordt, maar de zekerste vorm is het eigen bezit, niet ten koste van hooge en onov: rkomenlijke schulden, maar met een redelyke zekerheid door. goede en slechte tijden de boerderij te kunnen behouden. Door de langdurige crisis, door den overvloed van kapitaal en de lage rente, door het gevoel van onzekerheid en onrust en door de devaluatie van alle munteenheden is land op dit oogenblik een zeer gezocht object voor geldbelegging. Bijna alle land, dat nu verkocht wordt, gaat over in handen van geldbeleggers. Naast dit verschynsel hebben wij er rekening mee te houden, dat.art. 35 sub 3 der nieuwe pachtwet straks bij verkoop van een verpachte boerderij den liefhebber, die voor eigen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1938 | | pagina 7