als f abri aksaardap pel, maar ook als voeraardappel in de zandstreken. Hy kan daar beproefd worden naast Industrie, Triumf en Record. Van voeraardapipels gesproken, reeds lang is van uit het NaCoVo propaganda voor dezen verbouw gemaakt, en kort geleden is door den heer E. J. Lankwarden, Directeur der Rijkslandbouwwinter- sehool te Hengelo (O.) nog weer eens extra de aandacht gevraagd voor deze cultuur. Hij deed dit naar aanleiding van een door hem in samenwerking met Prof. Visser, uitgewerkte con- serveermethode, bestaande in het gaar stoom en in een daartoe gebouwd verplaatsbaar apparaat, gevolgd door inkuilen. Het toestel werkte prachtig en op deze wijze kunnen groote hoeveelheden vee- voedsel smakelijk worden verduurzaamd. Mogelijk het zou nog nader moeten worden onderzocht kan het product ook voor menschelyk verbruik wadden dienstbaar gemaakt. Ik wil niet in herhaling treden van de uitvoerige beschouwingen door den heer Lankwarden gehouden, noch van de analoge denkbeelden die in het NaCoVo Jaarboekje zijn ontwikkeld. Maar ik breng de zaak nog even te berde in verband met wat men tegenwoordig wel verneemt over voorraadvorming in verband met oorlogsgevaar. Ik hoorde zelfs reeds de opmerking, dat de maiseultuur uit dien hoofde zou moeten wor den gesteund, omdat Nederland een groot tekort aan mais heeft. Dit laatste lijkt mij echter een averecht- sche redeneering. Wij hebben tekort aan graan en veevoer in het algemeen, maar geen specifieke behoefte aan mais. Wanneer een blokkade alleen mais zou tegenhouden en alle andere producten toe laten, zouden wij ons best redden. Komt het op voorziening in eigen behoeften aan, dan kunnen wij ongetwijfeld veel beter aardappels produceeren dan mais. En wil men belangrijke hoeveelheden voedsel opleggen, dan is het inkuilen van groote quanti- teiten gestoomde aardappels, die niet aan verande ring onderhevig zijn en geen onderhoud behoeven, daartoe wellicht een der bruikbaarste middelen. Het is zeer gewenscht, dat met experimenteeren op dit gebied wordt doorgegaan. A propos van mais, over het geheel schijnt het enthousiasme wat te luwen. Reden om aan de mogelijkheid van maiseultuur te wanhopen, is er echter m.i. niet. Er is weer een ras aangekondigd, dat beter rijpen zou dan de tot dusverre bekende. De eerste proeven zullen het komende jaar plaats hebben. Misschien brengt dit weer wat licht. Ook de vroeg en betrekkelijk goed rijpenide suikermaizen, verdienen nogmaals de aandacht en zullen naar ik hoop op wat ruimer schaal, als producent van rijp zaad, worden geprobeerd. Intusschen begint het gebruik van (suiker)mais als groente ook iets terrein te winnen. Mocht dit toenemen, dan zou een voorziening met een goedkoop volksvoedsel in com binatie met voederbouw verzekerd zijn. Het woord is aan onze dames huishoudkundigen en verdere culinaire specialisten. Keeren we tot de aardappels terug, dan ontwaren we enkele nieuwe rassen, die de aandacht verdienen. Genoemd mogen worden Koopman's Blauwe, die zich op het eerste aankomen in verschillende opzich ten gunstig van Zeeuwsche Blauwe onderscheidt, o.a. door regelmatiger knollen en minder kriel. Ze moet uitvoerig worden beproefd naast de oude Zeeuwsche rassen. Gloria, een grootknollige, lichtgeelvleezige fabrieksaardappel met zeer goed zetmeelgehalte, gekweekt door den heer Sneeuw, is de aandacht waard, evenals Matador, een betrekkelijk nieuw ras van R. J. de Vroome, eenige gelgkenis bezittende met Record, doch hooger van zetmeelgehalte. Beide laatstgenoemden zijn echter rassen, die in de eerste plaats als fabrieksaardappels een kans maken, doch gehandicapt zijn door de vrijwel gelijk tijdige verschoning van Voran. Zeer ruim is dit jaar het sortiment van export aardappels; niet minder dan 12 rassen staan als zoo danig in de Rassenlijst in deze groep beschreven, en bovendien worden er nog 14 andere in genoemd, totaal dus 26. En dat in een tijd waarin alle expor ten onzeker zijn en men de verbouwers slechts met groote reserve tot exportverbouw mag opwekken. Doch aan den kop van de exportgroep staan nog steeds drie rassen Bintje, Eersteling en Industrie, die vatbaar zijn voor wratziekte en m.ojn. geel- vleezig. Of dit laatste op den duur een groot bezwaar is, is niet met zekerheid te zeggen; het eerste bezwaar geldt echter voor alle tijden en het zal zich waarschijnlijk steeds meer doen gevoelen. Soms hoort men de meening: Bintje is onze prachtige exportaardappel, zoolang we die hebben maken andere rassen weinig kans. Ik voor mij ben daar niet van overtuigd. Reeds heeft de Alpha zich naast Bintje een belangrijke plaats verworven en ook Furore, indertijd als Roode Star-concurrent gedacht, begint zich heel aardig als exportaard appel te ontpoppen. En zoo zal er drang blijven van de zijde der wratziektevrije rassen om Bintje, cle, hoe goed ook, toch ook wel zwakke kanten ver toont, van haar plaats te dringen. Hier komen enkele motieven b\j in het spel. De aardappelexport bestaat uit twee deelen: de poter- export en de export van consumptiewaar. Welke van beide mogelijkheden voor de toekomst de meeste belofte inhoudt weet ik niet. Mogelijk is het wel de poterexport, omdat wg, dank zij ons voortreffelijke selectie- en keuringswezen op dit gebied, a.h.w. aan den kop liggen, en men elders ons product niet kan missen, ook al tracht men het er zonder te doen. Maar de poter export moet iets hebben om tegen aan te leunen; er moet bestemming zgn voor het niet met voordeel exporteerbare gedeelte van het gewas. En wel eenerzyds omdat er meestal een overschot aan bovenmaatsch materiaal zal zjjn, anderzijds omdat door onberekenbare omstandigheden de export als geheel kan tegenvallen. Rassen als Bintje of Alpha, die geen gereede binnenlandsche markt vinden, zullen steeds m.om. labiel in prijs blijven, en eigen lijk is het type Industrie (Triumf, Record, Voran e.d.) in zooverre te prefereeren. Voor de overschotten moet heenkomen worden gezocht, hetzij naar de fabriek, hetzjj naar het vee of voor consumptie naar het buitenland, en hoe geschikter 't poterexportras voor deze doeleinden is, hoe gunstiger het vooruitzicht. Maar primair hangt het succes dezer rassen natuurlijk af van de waar deering die de poters, dus het ras, als zoodanig in het buitenland vinden. En hoe grooter ,,het buiten land" is, d.w.z. de kring van landen die ze geregeld betrekken, hoe gunstiger in dat opzicht onze positie wordt. Het komt me voor, dat wij thans nog te eenzijdig afhangen van de behoefte onzer naaste zuidelijke buren en dat er alles op gezet moet wor den om den kring van afnemers te verruimen, met name ook naar het westen. Wanneer ik van het westen spreek, bedoel ik niet enkel Engeland, hoewel het mij voorkomt, dat ook daar een markt te veroveren valt, althans voor poters. Maar bovendien de geheele door Engeland gekoloniseerde wereld, waar de Engelschen hun specifieke „smaak" voor aardappels hebben over geplant, en waar meer en meer de aardappel als voedsel veld gaat winnen op mais en rijst. Met het oog op een ruimen kring van afnemers zal een ruim „probeersortiment voorloopig wel wen- schelijk blijven en naast de van ouds reeds vrij groote reeks „Engelsche" exportsoorten (waarvan er thans enkele zijn geschrapt) heb ik een drietal witvleezige Engelsche aanwinsten: Gladstone, Arran Banner en Arran Cairn in het exportsortiment inge schoven, op hoop van zegen. Op zichzelf beschouwd zijn het prachtige productieve kweekproducten, maar hun kans van slagen is behalve van de moeite die gedaan zal worden elders debiet te vinden, voor namelijk afhankelijk van de plaatsbaarheid van het niet exporteerbare deel. Het is te hopen, dat de N.A.K., die zooveel moeite doet om onze poters overal in het buitenland bekendheid te geven, ook middelen zal te werk weten te stellen om onze exportmogelijkheden zijdelings te steunen. Wanneer we het geheele aardappelhoofdstuk van de Rassen- lijst, inclusief het statistisch gedeelte, overzien, is er een neerwaartsche beweging wat betreft de nieuwe rassen die enkele jaren geleden hoop deden koesteren. In de laatste 4 jaar zijn 18 rassen afgevoerd, waaronder Monocraat, Jubileum, Friso, Ooster- moersche, Atlas, Parnassia, Bonus en Gruno. Maar de nog gehandhaafde rassen hebben hunne positie, dooreengenomen, niet verbeterd; ook zij zijn niet meegevallen. Dit geldt in „het bijzonder voor Limosa, Iris, Westeinder Blauwe, Nationaal, Sou venir, Robyn, Westbrabander (thans ook onder de vroege aardappels genoemd), Komeet, Bato, voor Hellena en Ultimus, voor Alberta en Dunbar Yeo man. Hiertegenover staat een klein groepje dat zijn plaats heeft gehandhaafd of verbeterd. Dit geldt vooral voor de Bevelander en in zekere mate voor Noordeling en Populair. Geen enkel statistisch overzicht vertoont sedert 1931 zooveel stabiliteit als dat der aardappels, waarin de oude rassen van Veenhuizen: Eigenheimer en Roode Star steeds ongeveer de helft der totale oppervlakte beslaan, en Thorbecke, Industrie en thans ook Bintje, ieder omstreeks 10 de Eerste ling, Blauwen en Triumf ieder ongeveer 5 Van alle andere rassen vertoont alleen de Bevelander bevredigende cijfers, ze heeft zich een positie ver worven, opwegende tegen die van Industrie, maar alle andere rassen tezamen vallen, in groot verband beschouwd, in het niet. Het is jammer, maar het is niet anders en op deze manier schiet de vervanging van voor wratziekte onvatbare rassen veel te lang zaam op. Wil men dit proces bespoedigen, dan zullen krachtiger maatregelen dan tot nu toe geno men moeten worden, daarbij overwegende, dat ook de macht der gewoonte bij de verandering van sor timent remmend werkt. C. BROEKEMA. DE TEELT VAN VLAS. Voor de vlasteelit bestaat in onze provincie groote belangstelling en het is in dit verband, dat met den uitzaai in het verschiet, aan enkele onderdeelen van deze teelt eenige aandacht wordt geschonken. Achtereenvolgens zullen eenige punten worden besproken. 1. De voorvrucht. Het kiezen van de voorvrucht is reeds een zeer belangrijk punt voor het al of niet welslagen van de teelt van vlas. Haver als voorvrucht is uitstekend, vooral indien stoppelklaver was ingezaaid. Men dient evenwel voorzichtig te z$n met de stikstofbemesting. Bieten. Ook bietenland is uitstekend voor vlas geschikt, het geeft veelal een goede opbrengst van best wegend vlas. Is het land echter erg kapot gereden, dan kan dit aanleiding geven tot on geregeld vlas. Aardappelen. Dit gewas ia ook een beste voor- j vrucht voor vlas, Met de stikstof-bemesting dient I men weer voorzichtig te zjjn, ook kan opslag last veroorzaken. Uien. Vlas op uienland groeit gul, met als gevolg, dat het dikwijls te lang goen blijft en de kleur Hjdt. Het gewicht van het geoogste vlas is dikwijls uitstekend. Tarwe. Wordt veel als voorvrucht voor vlas gebruikt en is daarvoor ook wel geschikt. De stoppel is wat mager, terwijl onkruid, speciaal duist, last kan veroorzaken. Gerst. Geeft eveneens een magere stoppel, ech ter bij voldoende stikstof kan er wel een goed gewas vlas in groeien, van goede kwaliteit. Klaver. Een klaverstoppel is voor vlas niet bijzonder geschikt, dikwijls last van vreterij, verder zeer groen vlas me.t dikwijls veel zaad. Het vlas kan te zwaar, maar ook te grof worden. De hoogere kilo-opbrengst van dergelijk vlas moet meestal togen de mindere kwaliteit opwegen. Gele wortelen. Land waar gele wortelen hebben gestaan kan een best gewas vlas opleveren met een goede kleur. Gescheurd grasland. Als eerste vrucht op gescheurd grasland is vlas niet aan te raden; voor deze voorvrucht geldt overigens hetzelfde als voor klaver. Erwten. Ongeschikt als voorvrucht, erwtenland geeft zwak vlas met dikwijls last van kwade koppen. Paardenboonen. Over deze voorvrucht zijn de meeningen verdeeld. In de praktijk in Zeeland zijn meerdere voorbeelden bekend van best vlas in paardenboonen-land, echter soms geeft deze voor vrucht aanleiding tot bezwaren in verband met thrips-ibeschadiging. Stamboonen. Dit gewas moet tot de goede voor vruchten worden gerekend. Het vlas is dikwijls wat groen. Karwy. Op karwij-land kan best vlas groeien. Koolsoorten. Detze zijn wel geschikt als voor vrucht voor vlas, indien althans de overgebleven stronken goed verwijderd zijn, IGele mosterd als groenbemesting. Dit komt op Schouwen-Duiiveland wel voor en brengt als voor vrucht voor vlas geen 'bezwaren mede. Als al'gemeene r e ig e 1 kan men ten nog geven, dat men niet te spoedig met vlas op^^K^ zelfde perceel terug moet komen; normaal zeker een periode van 710 jaar worden geslagen. Wel zijn er voorbeelden bekend vai gelukken van vlas bij spoedig terugkomem^^P op sommige gronden kan men zelfs na 15 last van vlas/brand hebben. Nooit mag men vlas zaaien op een perceel, naast een perceel waarop het vorige jaar vlas heeft gestaan; dit in verband met het gevaar van kwade koppen. In 1937 is wel gebleken, dat zelfs met een straatweg er tusschen deze gevolgen in sterke mate kunnen optreden. Men zaaie ook geen vlas naast paardenboonen. 2. Voorjaarsbewerking. Het doel van de voorjaarsbewerking moet zijn een goed fijn en gelijkmatig zaaibed te krijgen. Ondiep bewerken is gewenscht. 3. Zaaien. Vlas moet zoo vroeg mogelijk gezaaid worden, uiteraard indien de grond geschikt is. Hoe vroeger uitgezaaid, hoe beter veelal de kwaliteit. „Vroeg uitgezaaid vlas is steeds zachter dan laat gezaaid", aldus het oordeel van den heer M. Kindt, den Bel gischen vlaskenner. Zaaien op nat land is echter foutief. Het vlaszaad moet gelijkmatig in den grond worden gebracht en niet dieper dan 2 om. Wordt dit niet bereikt, dan kan dit aanleiding zijn tot een ongelijkmatige opkomst, zoodat men veel ondervlas krijgt. Meestal zaait men 22 y2 hl zaaizaad per ha. Van blauwbloei-rassen kan met een geringere hoeveelheid worden volstaan, daar blauwbloei-ras- sen fijner zaad hebben dan witbloei. Te dik zaaien geeft gevaar voor legeren en te weinig zon in het gewas, echter een te dun gewas geeft een grove, houterige stengel. 4. Rassen. Tegenwoordig wordt in ons land bijna uitsluitend Concurrent geteeld, een ras, dat wat sterker is dan de blauwbloeiers en dus meer zekerheid van slagen biedt. De opbrengst is ook hooger, hoewel de vezel kwaliteit van de blauwbloeiers veelal wat beter is. De blauwbloeiers zijn ook vroeger. In den laatsten tijd- wordt echter, speciaal in Het Vlas, het orgaan van het Belgisch Vlasbazenver- bond, telkens de nadruk gelegd op de wenscheljjk- heid om blauwbloei te telen. Zelfs wordt daar de mogelijkheid geopperd, dat de Belgische Regeering den verbouw van vlas zou gaan steunen, met uit zondering dan van het witbloei-vlas. Het spreekt intusschen wel vanzelf, dat onze vlas-telers geen enkel bezwaar zouden maken blauwbloei te telen, indien de betere kwaliteit zoo danig zou worden betaald, dat de geringere op brengst en het meerdere risico ruimschoots zou worden gecompenseerd. Zoolang dit niet het geval is, zullen de thans op den voorgrond staande blauw- bloei-rassen, weinig kans maken de Concurrent te verdringen, ■4

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1938 | | pagina 4