AKKERBOUW.
IIET KLEIN-BOERENBEDRIJF IN NEDERLAND.
De Commissie van Advies voor den Dienst van de
kleine boerenbedrijven in Nederland, heeft een rap
port samengesteld over den sociaal-economischen
toestand der kleine boerenbedrijven in Nederland.
IHet lijvig rapport is verdeeld in 4 hoofdstukken
t. w.:
1. De sociaal-ecenomische toestand der kleine
boerenbedrijven in Nederland.
2. Voorstellen ter verbetering van den bestaanden
toestand der kleine boerenbedrijven.
3. Maatregelen ter verbetering van den bestaan-
den toestand.
4. Bijlagen bij het rapport.
Met betrekking tot den sociaal-economischen toe-
stajid, waarin de kleine boerenbedrijven in ons land
verkeeren, mehkt de commissie in bedoeld rapport
op, dat men voor de kleine landbouwbedrijven met
een bedrijfsoppervlakte van ca. 5 ha, de bedrijfs-
"grootte niet als oorzaak van den noodtoestand mag
beschouwen, doch de oorzaak veeleer in andere fac
toren, welke mede het agrarisch inkomen van den
kleinen landman bepalen, moet worden gezocht.
De voornaamste, het agrarisch bedrijfsinkomen
mede bepalende factoren zijn:
a. de prijzen der landbouwvoortbrengselen;
b. de pachtprijzen en/of eigendomslasten
c. de hoeveelheid en de prijs van de aangekochte
grondstoffen;
d. de hoeveelheid „andere uitgaven";
,e. de landbouwopbrengst.
De prijzen der landbouwvoortbrengselen.
Het agrarisch bedrijfs-inkomen van den kleinen
boer hangt ten nauwste samen met de prijzen der
landbouwproducten en gaat daarmede direct op en
neer.
Immers, uit het feit dat de kleine landbouwer
steeds genoodzaakt is een gedeelte van de opbrengst
van zijn bedrijf te verkoopen, niet alleen om aan
de financieele verplichtingen van zijn bedrijf te kun
nen voldoen, maar ook om zich die gebruiksmiddelen
te kunnen verschaffen, die hij zelf niet kan voort
brengen, volgt onmiddellijk, dat hij bij lage prijzen
een grooter gedeelte van de opbrengst ten gelde zal
moeten maken om aan zijn gelijkblijvende finan
cieele verplichtingen te kunnen voldoen, dan bij
hooge prijzen. Juist voor de kleine bedrijven zullen
lage prijzen zwaarder drukken, naarmate er ook bij
normale verhoudingen en prijzen minder speling
bestaat tusschen gezinsbehoeften en agrarisch
bedrijfsinkomen.
Nu is het een bekend feit, dat de prijzen der land
bouwproductenniet in evenwicht zijn met de prij
zen der beschutte industrieproducten In verhouding
tot de landbouwproducten, zijn ide prijzen der
industrieproducten nog onevenredig hoog, zoodat een
stijging der eerstgenoemde producten volkomen
gerechtvaardigd genoemd kan worden, waardoor
meer normale verhoudingen zullen worden ver
kregen.
De pachtprijzen en/of eigeiidomslasten
De commissie vestigt o.m. de aandacht op het
feit, dat de pachtprijzen en/of eigendomslasten voor
de kleine bedrijven aanmerkelijk hooger liggen dan
voor de grootere bedrijven. Als gevolg van de door
de groote toename der plattelandsbevolking sterk
toenemende vraag naar kleine landbouwbedrijven
gedurende de laatste decennia, biedt het in kleine
perceelen verhuren of verkoopen van land, finan
cieele voordeelen boven het verhuren of verkoopen
van uitgestrekte landerijen.
Eensluidend zijn dan ook de rapporten in hun
oordeel, dat de koop- of pachtprijzen van het kleine
bedrijf 20 a 25 boven die van de groote bedrijven
liggen. Neemt men nu aan, dat de intrinsieke
grondwaarde van de kleine bedrijven, zeker niet
hooger behoort te zijn dan die der groote bedrijven,
dan mag men bij normale verhoudingen een pacht
waarde veronderstellen, welke 25 lager ligt dan
de in een ander gedeelte van het rapport berekende
feitelijk betaalde pachtprijs.
Toegevoegde grondstoffen.
Op het kleine boerenbedrijf worden veel grond
stoffen bijgekocht, welke zeker voordeeliger zelf
zouden kunnen worden geproduceerd. Aan de hand
van de technische rapporten meent de commissie,
dat de som, welke op deze wijze zou kunnen wor
den bespaard, niet gering moet worden geacht.
Hetzelfde neemt de commissie aan voor de overige
uitgaven.
De landbouwproductie.
De rationaliteit der bedrijfsvoering, laat in de
kleine bedrijven, veel te wenschen over.
Alle daarover ingekomen rapporten bepleiten met
klem intensieve, individueele voorlichting.
Niet alleen door de onvoldoende ontwikkeling van
den kleinen boer blijft de landbouwproductie der
kleine bedrijven, technisch beneden die van den
Nederlandschen landbouw in het algemeen, doch
ook tengevolge van sommige beperkende regeerings-
crisismaatregelen.
Het kleine bedrijf is uiteraard op de voortbren
ging van zooveel mogelijk aangewezen. Ieder stukje
grond moet worden benut en ieder voortbrengings-
apparaat dient zooveel mogelijk in werking te zijn.
Wanneer een kleine boer een zeker aantal biggen
krijgt toegewezen, teveel voor één zeug, maar niet
voldoende voor twee zeugen, dan is zijn bedrijfs
voering in beide gevallen economisch irrationeel.
De regeeringsmaatregelen hebben met de klein
bedrijven weliswaar in bijzondere mate rekening ge
houden, maar nog niet in die mate, dat een vol
komen rationeele bedrijfsvoering voor het kleine
bedrijf onder alle omstandigheden mogelijk is.
De commissie gelooft evenwel niet te overdrijven,
wanneer wordt aangenomen, dat de opbrengst bij
meer rationeele bedrijfsvoering, aanmerkelijk zou
stijgen.
'A- 4s
Te lage prijzen der landbouwproducten, te hooge
pachtprijzen en onrationeele zijn derhalve de oor
zaken, welke ieder op eigen wijze invloed oefenen
op de scheeve verhouding, welke in de kleine bedrij
ven tusschen de landbouwproductie eenerzijds en de
pachtprijzen, de bedrijfsuitgaven en het inkomen
anderzijds wordt aangetroffen.
Bij meer normale verhoudingen, zouden de kleine
bedrijven een behoorlijk zij het bescheiden
zelfstandig bestaan kunnen opleveren, terwijl boven
alen de verhouding van de verschillende dealen der
landbouwproductie tot de landbouwproducten meer
redelijk zou zijn.
Bij de beoordeeling der financieele uitkomsten der
kleine bedrijven, moet men steeds voor oogen
houden, dat de kleine boeren al hun benoodigdheden
zooveel mogelijk voor eigen gebruik voortbrengen,
zoodat zij, althans voor dat gedeelte, gevrijwaard
zijn van heel 'het economisch distributie-apparaat.
Op deze wijze betalen zij b.v. maar vier of vijf
cent, voor een liter melk, waarvoor de stedeling
gemiddeld 10 cent betalen moet.
Bovendien moet boven dit financieele bedrag,
waarvoor hij dus bij wijze van spreken meer kan
koopen dan de stedeling altijd nog zijn tuinbouw
producten worden berekend, terwijl hij daarenboven
„vrij wonen" heeft.
De commissie merkt tenslotte op, dat niet verder
kan worden ingegaan op de besteding van het
inkomen der kleine boeren, waarover t. z. t. een
afzonderlijk rapport zal worden samengesteld.
Opgemerkt wordt, dat ook ten aanzien van de
besteding van het agrarisch inkomen in de kleine
boerengezinnen, nog veel te verbeteren valt.
BESTRIJDING VAN SLAKKEN.
In het Nederlandsch Landbouwweekblad deelt Ir.
H!us het een en ander mede over slakken en hare
bestrijding.
Wat de bestrijding betreft, heeft langen tijd als
de beiste bestrijdingsmethode gegolden, het uit
strooien van fijne kalk. Als het 's morgens vroeg
gebeurde en eenige keeren met tusschenruimte van
ca 15 minuten geschiedde, waren de resultaten wel
bevredigend.
Langs slootkanten en rondom zaadbedden wer
den wel strooken met 'kalk bestrooid, ook werd
daarvoor wel zout gebruikt. Alleen staande plaatsen
werden wel beschermd, door er dennennaalden rond
te strooien. Deze middelen worden thans nagenoeg
niet meer toegepast, omdat men betere heeft, die
ook zeer eenvoudig in het gebruik zijn.
Ze'melen met Parijsch groen. Dit mengsel, dat
tegen emelten verrassende resultaten heeft op
geleverd, kan ook met succes tegen slakken worden
aangewend. 25 kg zemelen en 1 kg Parijschgroen
worden droog gemengd. Men moet dit buiten doen,
liefst met een doek voor den mond, zoodat men de
fijne vergiftige poeder niet kan inademen. Na een
goede vermenging worden de zemelen een weinig
bevochtigd en nog eens flink omgeroerd, dan kan
het breeidwerpig worden uitgestrooid of als de ge
wassen dit niet toelaten, tusschen de rijen worden
verdeeld. De opgegeven hoeveelheid is voldoende
voor 1 ha. Wie een kleiner oppervlak moet be
strooien, make naar verhouding minder. Het uit
strooien moet in den vooravond plaats vinden.
Zaagsel met kopervitriool. Tegen het gebruik
van zwaar vergiftige middelen oppert men en
soms, maar lang niet altijjd terecht bezwaren.
Inplaats van het giftige Parijschgroen kan men
het vrijwel ongevaarlijk kopervitriool gebruiken.
Het eerste werkt als maaggif, moet dus met de
zemelen, waarvan de slakken houden, worden op
gegeten, het tweede is een contactgif en werkt
doodelijk op de slakken als deze er mede in aan
raking kernen. Om dit te bereiken, moet het koper
vitriool worden opgelost; voor een spoedig oplossen
verdient het aanbeveling warm water te gebruiken
en zeer fijn gekristalliseerd kopervitriool. Men
neemt op 1 kg kopervitriool ongeveer 7 pond zaag
sel en roert flink om.
Gebruikt men deze hoeveelheden, dan krijgt men
een product, dat gemakkelijk uitgestrooid kan
worden. Het uitstrooien moet weer 's avonds ge
schieden en wel zoo, dat het niet op de planten
blijft liggen. Over jonge droge graanpianten kan
het nog breedwerpig worden uitgestrooid, overigens
dient men tusschen de planten of rondom bedjes uit
t: strooien. Ook het leggen van een band langs
slootkanten levert succes op.
Zoodra een slak met een korreltje zaagsel, waarin
kopervitriool is opgezogen, in aanraking komt,
begint het dier zich heftig te bewegen en komt
daardoor met steeds meer kopervitriool in aan
raking. Vrij spoedig volgt dan de dood.
Kopervitriool met fijn gemalen kainiet of patent
kali. In plaats van zaagsel met kopervitriool wordt
in den landbouw wel een droog mengsel van 20 kg
kopervitriool en 400 kg kainiet of patentkali per
ha uitgestrooid. Dit mengsel moet 's morgens vroeg
worden uitgestrooid.
Zemelen met meta. Het nieuwste middel, dat
waarschijnlijk uit Afrika afkomstig is en via Enge
land bekend is geworden, wordt ais bijzonder werk
zaam aanbevolen. Meta (metaldehyde), dat wel
droge spiritus wondt genoemd en voor verwanmings-
doeleinden wondt gebruikt, blijkt voor slakken een
buitengewone lekkernij, maar tevens een snel doo-
dend vergif te zijn.
100 meta-tabletten (bij drogisten venkrijgbaar)
moeten tot poeder worden fijngestampt en dan met
25 kg zemelen droog worden vermengd. Na ver
menging moeten de zemelen, om een gemakkelijk
uitstrooibaar product te krijgen, een weinig worden
bevochtigd.
(Deze hoeveelheid, voldoende voor 1 ha, wordt in
den vooravond uitgestrooid.
Ervaringen met dit middel bezitten wij in ons
land niet, zoodat nog niet gebleken is, dat het de
voorkeur verdient boven zaagsel met kopervitriool.
Als voordeel wordt opgegeven, dat het niet in water
oplosbare meta niet zoo spoedig wordt uitgespoeld
als het wel oplosbare kopervitriool, zoodat vooral
tijdens vochtig weer, als de slakken juist zeer actief
zijn, het nieuwe middel langer werkt.
Ir Hus vraagt den lezers, die veel door slakken
geplaagd worden, meta te willen beproeven en
hunne ervaringen te willen mededeelen.
KWADE. KOPPEN VAN HET VLAS.
In het Tijdschrift voor Plantenziekten heeft Ir.
J. Doeksen een verhandeling geschreven over kwade
koppen van het vlas. Daar onze lezers ongetwijfeld
belang zullen stellen in de resultaten van dit onder
zoek, laten wij in het onderstaande een verkort
resumié volgen, welke aan de verhandeling is toe
gevoegd.
Om de resultaten van dit onderzoek samen te
vatten, kunnen wij het best uitgaan van de prak
tijkervaringen, de oorzaken hiervan beschouwen,
om naar aanleiding hiervan te komen tot de moge
lijkheden ter bestrijding van deze ziekte.
Het verschijnsel, dat eerst hoop gaf op een moge
lijke oplossing, n.i. het ontbreken van de kwade
koppen in Groningen, bleek te berusten op het niet
voorkomen van Thrips lini Lad. De oorzaak hier
van moeten wij zoeken in het tot nu toe ontbreken
van een infectie met de schadelijke thripssoort.
Deze soort is uit het Zuiden afkomstig en heeft
vermoedelijk vanuit het Zuiden ons land geïnfec
teerd. Daar sinds de eerste infectie (vermoedelijk
omstreeks 1800), steeds een breede strook van ons
land zonder vlasverbouw is gewsest, is deze infec
tie niet naar het Noordelijke vlasgebied doorgedron
gen. Het klimaat zal een verbreiding van Thrips
lini Lad in Groningen niet verhinderen.
In een streek met geringen vlasverbouw zal, bij
eventueele infectie, de schade meevallen, daar de
vlasperceelen er ver uit elkaar liggen en dus een
overloopeh van het eene perceel naar het andere
voor de dieren zeer moeilijk wordt.
Verzwakte planten lijden steeds sterker van een
beschadiging dan die, welke een krachtige ont
wikkeling vertoonen. Vooral dit jaar kwam in Zee
land het nadeel van een slechte structuur sterk tot
uiting. De zware regens hebben zeer zware eischen
aan den grond gesteld. Overal ziet men in Zeeland,
dat de randen van het vlas slechter zijn dan de
rest. Deze strooken zijn het ook, die de ergste
thripsschade ondervinden. In Groningen ziet men
weinig, dat de randen van het vlas opvallend slech
ter zijn dan de rest.
Dat geen vlas naast een vlasperceel van het
vorige jaar kan worden verbouwd, komt, doordat de
imagines dan gemakkelijker van hun overwinte
ringsplaats uit, een vlasperceel kunnen bereiken.
De ervaring leert, dat een graanstrook deze schade
kan verminderen. Deze strook moet liefst zoo breed
mogelijk zijn (25 m). Deze bescherming kan lig
gen in:
le. Het bemoeilijken van de beweging naar het
vlas toe. Indien de graanstrook vrij breed is, zullen
vele dieren onderweg door uitputting te gronde
gaan. Zij klimmen n.l. steeds naar boven en leggen
dan een langen weg af, zonder zich veel te ver
spreiden.
2e. Zullen de thripsen meer diffuus over het
land verspreid raken, omdat zij onder de gegeven
omstandigheden meer van den wind gebruik maken
voor de verspreiding.
3e. De kantstrook, die altijd slechter is en dus
bijzonder gevoelig voor de aantasting, wordt niet
met vilas bezaaid, maar met een ander gewas, dat
meestal minder gevoelig is voor een slechte bodem
structuur.
Dat vlas naast erwten extra veel last van kwade
koppen zou hebben, ligt in geeii geval aan de
thrips. Misschien werkt hier de sterke zonnebestra-
ling schadelijk.
Erwten zullen geen last ondervinden van vlas,
dat er naast wordt verbouwd. De thripsen, die op
het vlas voorkomen, prefereeren dit verre boven
erwten, zoodat het eerder beschermend op erwten
werkt. T. angusticeps, die eventueel van de erwten
op het vlas overgaat, veroorzaakt geen kwade
koppen.
De schade, die erwten ondervinden, indien zij na
vlas worden verbouwd, is volgens de beschrijvingen
die van thrips. De oorzaak hiervan zal waarschijn
lijk T. angusticeps zijn, daar T. lini in Groningen
niet voorkomt. Misschien, dat T. lini zich nog iets
op erwten voedt, maar daarna verdwijnen zij toch
zeer spoedig en zullen niet tot eind Mei de erwten
schaden, wat van T. angusticeps zeer goed moge
lijk is.
Het nadeel, verbanden aan den verbouw van vlas
na erwten, kan geen kwestie zijn van kwade kop
pen. Wij hebben hier waarschijnlijk te maken met
een voedingsvraagstuk.