nemen proeven niet te groot op te zetten. Nieuwe variëteiten, die op een fiasco zijn uitgeloopen, zjjn er te over. W(j denken bv. aan The Queen.en Cox Pomona. Ails mien tot onienten wil overgaan, dan moeten de te behandelen boomen aan zekere voorwaarden voldoen. Ten eerste moeten stam en dikke takken gezond zijn en bjv. niet overmatig door kanker aan getast zijn. Verder moet de boom in zyn geheel geen afgeleefden of zieke lijken indruk maken. Dit kan wijzen op te hoogen ouderdotm of een wortel ziekte. Naast enkele nieuwigheden op het gebied van om enten, is wat genoemd zou kunnen worden ,,de gewone methode" nog altijd de algemeen toe gepaste. Hierbij plaatst men de enten op de uitein den der afgezette takken. Ons eerste werk hierbij is dus, het afzetten van de kroon, waarbij gezorgd wordt, den natuurlijken vorm te bewaren; bij appel dus den bolvorm; bij peer de meer piramidale. Bij voorkeur zal men de enten plaatsen op takken, ter dikte van 2 k 6 cm doorsnede. Vooral bij oudere exemplaren zal men echter vaak zijn keuze moeten laten' vallen op dikkere, daar hout van de gewenschte dikte te ver van huis zit. Bij gebrek aan betere kan men ook wel gebruik maken van 10 cm dikke takken. Kleinere takjes, die zich op het blijvende gedeelte der dikke takken bevinden, laat men zitten. Wat de manier van enten betreft, hierbij kan men kiezen tusschen spieetenten, driehoeksenten en kroonenten. Welke van deze drie de beste is, hier over zijn de=' meeningen verschillend. De gewoonte speelt hierbij ook een rol. Zoo wordt in Zeeland algemeen het spieetenten toegepast, terwijl b.v. in de Betuiwe het kroonenten veel voorkomt. Beide hebben vóór- en nadeelen. Als een groot bezwaar van spieetenten is aan te merken de groote wonden, die men hierbij moet maken. Toch valt dit in de practyk wel mee; brj oordeelkundige behandeling worden daarvan geen of weinig nadeelige gevolgen ondervonden. Enkel voor de steenvruchten moet, wat dit betreft, een uitzondering gemaakt worden Deze verdragen de diepe spleet minder goed; ver gommen op die plaats is niet uitgesloten. Dit geldt in hoofdzaak de kersen; bij pruimen zijn als regel de resultaten bevredigend. Tegenover kroonenten heeft de spieetent het groote voordeel, dat zij vanaf het begin stevig in geplant zit; daardoor is de kans op uitwaaien veel geringer. Dit laatste komt bij kroonenten, waarbij, zooals bekend is, de ent onder de bast geschoven wordt, veelvuldig- voor. Het aangroeiingsweefsel is dten eersten zomer te zwak, om de meestal hard gegroeide scheuten te houden en bij een krach tigen wind in den zomer, knappen vele enten bij de ent plaats af. Ditzelfde geldt in hoofdzaak ook voor driehoeksenten. Hierbij komt ook nog, dat het maken der inkepingen en het snijden der enten, speciale routine vereisoht, wat echter wel geleerd kan worden. Daar hier in Zeeland het spieetenten overwegend is, zal hierop nader worden ingegaan. Zooeven is gesproken over oordeelkundig werken. Hiehbij is niet in de eerste plaats gedacht aan het sneden en zetten der enten. Het is natuurlijk van niet minder belang, dat door het goed snijden der enten en het goed plaatsen gezorgd wordt, dat het cambium van ent en tak goed met elkaar in aan raking komt. Ook het nauwkeurig afsluiten der wonden is een eerste vereischte. Maar naast deze hoofdzaken moet de aandacht gevestigd worden op enkele bijkomstigheden. In de eerste plaats maakt men bij vlakke of schuin omhoog staande takken de spleet steeds vertikaal, en dan wordt de ent geplaatst aan den bovenkant der spleet. Dit maakt de kans op later uitscheuren kleiner en ook het in wateren van de spleet wordt er door voorkomen. De bovenzijde, waar kans op inwateren bestaat, is, indien de ent daar geplaatst wordt, gevuld met callus voordat het entwas verweerd is. Dan vragen de zeer dikke takken bijzondere aandacht. Daarbij verdient het aanbeveling, twee enten te plaatsen, één aan den bovenkant en één aan den onderkant der spleet. Behalve dat men dan twee kansen heeft (dit is bij een vakman overbodig), heeft dit andere voordeslen. Ten eerste wordt de groote spanning, die bij zulke takken aanwezig is, beter verdragen door twee, dan door één ent. De spanning kan zoo groot zijn, dat de ent als het ware doodgeknepen wordt. Het plaatsen van. een houten wig in de spleet voorkomt dit ook. Een tweede voordeel is, dat bij het plaatsen van een ent aan beide zijden, het weefsel averal in leven blijft. Zet men slechts één ent, dan is de kans groot, dat de tak aan de andere zijde gedeeltelijk afsterft, wat zeer hinderlijk is voor een goede overgroeiing. Plaatst men ook aan den onderkant een ent, dan blijft ook daar de sapstroom doorgaan en ibljjft het weefsel in functie. Die tweede ent neemt men na een jaar weer wel weg, doch men heeft bereikt, dat geen dood gedeelte aan den tak ontstaat. Auls enthout gebruikt men flink ontwikkelde, één jarige scheuten. Voor een goeden aanslag is het noodzakelijk, dat dit 'bij het zetten in rust is. Daar om wordt het gesneden, als de boomen nog weinig ontwikkeling vertoonen, dus vanaf half Januari tot half Februari. Men kuilt het op, uit scherpen wind en zon, totdat men het noodig heeft. Men gaat omenten, teneinde het sortiment te ver beteren, en nu is het logisch, dat men de -vraag stelt, welke variëteiten dan gekozen moeten worden en of de oude variëteit hierbij ook nog een rol speelt. De vraag wordt o.a. wel eens gedaan, of men op een „zoeten boom" ook een zuren kan enten. Evenals de onderstam bij jonge boomen, zal bfl om- enten de oude variëteit invloed uitoefenen op de enten, speciaal wat groeikracht betreft. De oene combinatie voldoet dan ook beter dan de andere. Betrouwbare gegevens zijn hiervan echter niet bekend, doch de practicus zal bij zijn keuze meestal geen groote fouten maken. Hij zal er b.v. niet aan denken, om een boom, die hij oment terwille van hevige kankeraantasting, weer te voorzien van een voor kanker vatbare soort. In een dergelijk geval is b.v. de Zoete Ermigaard bijzonder op zijn plaats. Voor een zwak groeienden boom zal hij by voorKeur öe keuze niet laten vallen op een zwak groeienden, zooals de Manks Oodlin; in zoo'n geval zal ib.v. de Goudreinette meer voldoening geven. Evenals men bij het planten rekening houdt met onderstam en variëteit, maakt men by het omenten van den om te enten boom en de nieuwe variëteit een passende combinatie. De scheuten, die op de takken uit slapende oogen ontstaan, worden het eerste jaar niet weggenomen. Ze zorgen met hun bladeren, dat het evenwicht tusschen wortelgestel en takgestel, dat door het afzetten der kroon totaal verbroken is, of, waar het eigenlijk op neer komt, het evenwicht tusschen „grondvoedsel" en „luchtvoedsel", weer eenigszins hersteld wordt. *Ditzelfide kan gezegd worden van de takjes, die men bij het afzetten gespaard heeft. Iniplaats van de enten te benadeelen, houden ze den boom gezond. Enkel die, welke het licht voor de entetn benemen, worden verwijderd. Ze zijn ook nuttig, doordat ze zgn, brandplekken op de takken voorkomen. Hierbij sterft de bast over groote opper vlakten af. Dit komt, doordat dit weefsel door het afzetten, vanuit de schaduw, thans direct door de zon beschenen wordt. Die overgang is te groot. Den winter daairop neemt men „het wilde schot" weg, doch ook het tweede jaar "behoudt men een gedeelte van het dian weer gevormde. Na het zetten der enten en het zorgvuldig afslui ten der wonden, vereischen de boomen geen andere zorg, dan het controleeren van het entwas, of mogelijk gaatjes of scheurtjes ontstaan zijn, en het nagaan, of de enten niet door insectenvretery, speciaal van enkele keversoorten, worden bescha digd. Voor de Phylobius, dit is een kevertje, dat dag en nacht in de omgeving der enten zit, is het af sluiten der enten met doorschijnende papieren zak ken een goed middel. Tegen de lapsnuittor, die enkel 's nachts de enten opzoekt, en overdag ver scholen zit aan den voet der stammen, onder klui ten enz., zal een lijmiband goede resultaten geven, terwijl het bespuiten der boomen met een maaggif ook succes geeft. Het komt ook wel voor, dat men zeer groote boomen nog van een ander soort wil voorzien. Zijn zulke boomen gezond, dan bestaat daartegen geen bezwaar, Wel is hierbij de moeilijkheid, dat op den gewenschten afstand van den stam geen geschikte takken zitten, waarop men' de enten plaatsen kan. Ze zijn cp die plaats veel te dik. Zet men de kroon zoo af, dat men op hout van de gewenschte dikte de enten zetten kan, dus zeer ver van huis, dan wordt die tak in zijn volle lengte, van stam tot ent, voor de vruchtgevtng uitgesloten; het draagopper- vlak wordt dus verkleind. In zulke gevallen kan op twee manieren een oplossing gevonden worden. Ten eerste kan men die takken op den gewenschten af stand afzetten, doch men plaiatst er geen enten op. Er ontstaan natuurlijk een massa forsche scheuten, en op de best geplaatste daarvan ent men het vol gend jaar. Een groot bezwaar bij die methode is, de zeer groote wonden, die haast niet volledig over groeien. Daarom lijkt het beter, de boomen lang af te zetten: op de uiteinden, dus op geschikt hout, de enten te zetten en dan volgend voorjaar den tak te Ibeikleeden, door op bepaalde afstanden jonge scheu ten, die op de volle lengte van den tak ontstaan zijn, van enten te voorzien. Dan voorkomt men de groote wonden en hét draagvlak is ook aanmerke lijk grooter. Dit jonge hout is zeer geschikt, om hierop de zgn, stekelvarkenmethode toe te passen. Dit is een zeer eenvoudige methode, waarhij de scheut van een schuine, benedenwaartsche snede wordt voorzien,, vlak bij den dikken tak. De scheut wordt uitgebogen, zoodat een spleetje ontstaat, en hierin wordt een wigvormig bijgesneden ent ge plaatst. Daarna snijdt men den scheut even boven de entplaats af. De spankracht is voldoende, om zon der raffia de ent te houden en aan te drukken, zocdat met het dichtsmeren met entwas kan wor den volstaan. Ook schijnt het enten onder de schors op de dikke takken zelf meestal goede resultaten op te leveren. De laatste methodes worden hier te lande nog wei nig toegepast, doch het verdient aangeveling, in voorkomende gevallen hieraan' aandacht te schenken. Zoo hébben wij in het omenten een zeer doeltref fend middel om minder gewenschte variëteiten op te ruimen, daardoor te komen tot een meer uniform sortiment, en de rentabiliteit van de bedrijven te verhoogen. A. de J. te N. CA RBOLJ N EUMBESPUITINGEN EN VANGBANDEN. Zooals algemeen bekend is, is carbolineum een van de nuttigste bestrijdingsmiddelen, dat alleen wordt gebruikt als dé vruchtboomen in volkomen winter- rust verkeeren. Door een goed uitgevoerde carbo- lineumbespuiting worden verschillende aan de boomen overwinterende insecten gedood, zooals de eieren van blad-, schild- en dopluizen, bladvlooien, win tervlinder; de larven van sommige dopluizen en bloedluis (hoewel niet afdoende), sommige vlin dersoorten als bessenspanrups, spruit'vreter der bessen en roode worm der frambozen en verder de galmijten die pokziekte bjj peer veroorzaken. Na deze opsomming blijken vele schadelijke insecten dus in den winter gedood te kunnen worden, maar echter niet alle. Zoo treft men in vele boomgaarden dikwijls ernstige beschadiging aan van den appel- of pere- bloesemsnuitkever. Deze kevers overwinteren als volwassen insect aan de boomen of op andere min of meer beschutte plaatsen. Ter bestrijding dezer kevers wordt nu gébruik gemaakt van hun manier van overwinteren, n.l. door het aanbrengen van geschikte schuilplaatsen aan de boomen door middel van vangbanden. Deze vangbanden worden veelal van goedkoop materiaal, door den fruitkweeker zelf gemaakt van jutte zakken. Hiervan snijdt men banden van 20 tot 25 cm breed en bevestigt deze, door middel van 'n touwtje of ijzerdraad rondom den stam of takken der appel -en pereboomen. De kevers kruipen hieronder graag weg, maar gedurende hun verblijf als kever op den boom, verhuizen ze ver scheidene malen. Bij gunstig weer verlaten ze n.l. hun schuilplaatsen en kruipen te zijner tijd weer op een andere plaats weg. Als dus b.v. in Novem ber de vangbanden worden afgenomen om de zich daaronder bevindende kevers op te ruimen, dan bevinden zich op dat moment nog verschillende kevers op andere plaatsen zooals b.v. onder schors schubben enz. Worden de schoongemaakte handen direct weer omgelegd, dan kruipen daar later weer kevers onder, zoodat het noodig is deze banden b.v. in December weer af te nemen en zoo den geheelen winter door. Nij worden bij gunstig weer de car- bolineumbespuitingen uitgevoerd, dus ook op die boomen waarom zich vangbanden bevinden. Wan neer nu zoo'n bespuiting wordt uitgevoerd, dan die nen alle takken, dus vooral ook het éénjarige hout, goed geraakt te worden. Er wordt dus betrekkelijk veel vloeistof op een boom verspoten, het gevolg is, dat veel vloeistof langs stam en takken naar beneden vloeit, en hierdoor ook de jute vangbanden met carbolineum worden bevochtigd. Worden de banden erg nat, dan is de kans groot, dat de zich daar onder bevindende kevers hierdoor worden gedood. Worden ze echter niet gedood, dan zullen ze hun schuilplaatsen spoedig verlaten en andere plaatsen opzoeken, die niet naar carbolineum ruiken. In verband met de aanwezigheid van deze carbolineum- lucht zullen de kevers voorloopig de banden niet meer opzoeken om daaronder weg te kruipen, zoodat deze banden zich dus na een carbolineum- bespuiting geruimen tijd voor niets rond stammen en takken kunnen bevinden. Is de carbolineum - bespuiting vrij laat uitgevoerd, dan zal men, voor dat de kevers hun eieren in de knoppen gaan leggen, weinig exemplaren meer vangen onder de banden in verband met het bovenstaande. Wil men dus zooveel mogelijk kevers vangen, dan dient men de banden vóór de carbolineumbespuiting af te nemen om de aanwezige kevers te dooden. Wordt de bespuiting vroeg uitgevoerd, zonder dat de banden werden afgenomen, dan bestaat de mogelijkheid, dat de kevers de banden weer opzoeken zoodra deze jiiet meer naar carbolineum ruiken. Zooals bekend worden ond:er deze banden ook veel rupsen van Oarpocapsa gevangen, die dan gelijktijdig gedood worden. Van deze gelegenheid wil ik tevens gebruik maken den belanghebbenden nog eens te wijzen op de noodzakelijkheid van het aanleggen van vang banden speliaal tegen den perebloesemsnuitkevers die de laatste jaren steeds meer schade aan de peren toebrengen. Een krachtig optreden tegen dezen kever wordt steeds meer noodzakelijk om een sterke uit breiding tegen te gaan. P- In het nummer van ons blad dat half Maart verschijnt, zullen de vervolg-artikelen over de groententeelt worden voortgezet. HET VOORKOMEN VAN WINDSCHADE BIJ JONGE BOOMEN. De wind is een van de meest gevreesde vijanden van den fruitlkweeker. Op velerlei manieren berok kent deze hem schade. Een Septemberstorm kan éen groot gedeelte van het fruit tot afval maken; gedurende voorjaar en zomer kan veel schade aan vrucht en blad veroorzaakt worden, en de boom in zijn geheel kan ontworteld worden of scheef waaien. Tegen de eerste twee wordt de boomgaard in zgn geheel beschermd, door aan de windzijde een wind scherm te planten; tegen het derde moet elke boom afzonderlijk beschermd worden. Een goed wind scherm verminderd de kans op scheefwaaien natuur lijk ook aanmerkelijk, doch bij jonge aanplantingen krijgen de boomen den wind uit de eerste hand. In een vorige periode, toen de stamboom nog hoofdzaak was, zag men de jonge boomen dan ook algemeen op een of andere manier tegen scheef waaien beveiligd. Degene, die zulks niet deed, kreeg een boomgaard, waarin de stammen alle in Ooste- lyke richting waren overgekomen, tengevolge van de overheerschende Westelijke winden. Voorbeelden hiervan zijn thans nog wel te zien. De latere struikibeplantingen vragen niet die maatregelen; de laaggroeiende struiken vangen minder wind en kunnen als regel zichzelf wel recht houden. Toch is het in dezen ook verkeerd te gene raliseeren; onder bepaalde omstandigheden vraagt ook de struik bescherming.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1938 | | pagina 18