Red.
BIBLIOTHEEK HENNEQUINFONDS.
KORTE BERICHTEN.
Het verschil in economische structuur
tusschen industrie en landbouw.
In het Sloe is de aanslibbing in die mate gevoe
derd, dat naar alle waarschijnlijkheid binnen enkele
jaren inpoldering zal kunnen plaats vinden.
Volgens de laatste opmetingen zijn van de gron
den in het verdronken land van Saaftingen 36
rijp voor bedijking.
Door het uitvoeren van landaanwinningswerken,
waarmede binnenkort zal worden (begonnen en met
kracht zal worden voortgegaan, zal, naar verwacht
mag worden, over tien of twaalf jaren een belang
rijke oppervlakte kunnen worden ingepolderd.
Wij vestigen hiermede nog eens de aandacht van
onze lezers, zoowel van de vrouwelijke als van de
mannelijke, op de bibliotheek van het (Hennequin-
fonds, die op het Landbouwhuis te Goes aanwezig
is en waar ieder kosteloos gebruik van kan maken.
De bibliotheek is het afgeloopen jaar weer uit
gebreid met een aantal nieuwe boeken, speciaal op
cultureel gebied. Voor het gébruik wende men zich
tot de administratie van de Z. L. M'., waar ook
catalogi kosteloos verkrijgbaar zijn.
iHet bationeel bewaren van pootgoed, zonder
gebruik te maken van een glazen poterbeWaar-
plaats is niet gemakkelijk, vooral niet van vroeg
gerooide aardappelen.
Ter bestrijding van spint en wantsen dient met
een 'goede minerale olie gespoten te worden.
Soyameel, maïzena, maismeel, havermeel, voeder
bieten, suikerbieten, suikerpulp, rauwe aardappelen,
gekookte bruine boonen en sesaimkoek hébben bij
voedering aan melkkoeien een iets verlagenden
invloed op het vetgehalte van de melk.
Men houde zich op de hoogte van de nieuwste
rassen ien ontdekkingen op het gebied van planten
ziekten. Men leze daarom geregeld het Zeeuwsch
Landbouwblad
Na de boonenstaken "van ranken ontdaan te
hébben, kan men nu alvast beginnen ze te ont
smetten met 10 carbolineum.
Cox Orange .Pippin kan tot een der .beste tafel
appelen gerekend worden.
Aardappelknollen, waarop sclerotiën (sterk ineen
geweven schimmeldraden) van Rhizoctonia voor
komen, moeten in den herfst of vroeg in het voor
jaar ontsmet worden met sublimaat of Aretan.
Nu de Dahliaknollen worden gerooid en opgebor
gen, moet men er aan denken, dat deze goed droog
zijn. Vóór Januari is de kans op rotten der knollen
zeer groot. Na Januari is de kans op verdrogen het
grootst. Kies met zorg de bewaarplaats.
Om mooie slaplanten te kweeken onder glas,
moet men deze uitdunnen, daar steeds te dik
Wordt gezaaid.
Slakken kunnen worden bestreden door 's avonds
of 's morgens vroeg te spuiten met 0,1 nicotine-
oplossing.
Koopt uitsluitend vruchtboom en onder N.A.K.-
plombe. Vraagt ook naar een certificaat daarbij.
Potten met crocusbollen mogen niet warm staan,
daar zij dan niet bloeien.
Alleen goede weiden leveren goed hooi. Goed hooi
moet bestaan uit goede zoete grassen, klavers en
weinig andere planten, dus geen zure grassen,
biezen en dergelijke.
De totale oppervlakte fruitteelt van Nederland
bedraagt 46.000 ha; Zeeland neemt hiervan, gerekend
naar de oppervlakte, de 5e plaats in met 3900 ha of
ca. 18Y2 na Gelderland, Limburg, Noord-Brabant
en Utrecht.
Onmisbaar voor iederen landbouwer is de Dr.
Starings Zeeuwsche Landbouwalmanak voor 1938.
Bestelt een exemplaar aan het Landbouwhuis te
Goes. Prijs ƒ0,75 per stuk.
In Sowjet^Rusland neemt de 'mechanisatie van
den landbouw steeds toe; in 1934 waren bij den
landbouw 210.900 tractors in gebruik, welk aantal
op 1 Januari 1936 was gestegen tot 380.019 stuks.
Tot de landen met een geheel vrij betalings
verkeer behoort voortaan ook Portugal; het
deviezen-regime is daar thans opgeheven.
Men denke er aan de aardappelen tijdig onder
het vorstvrije winterdek te brengen.
Wil een veredeld ras onzer cultuurplanten een
grootere opbrengst geven dan het inheemsche land-
ras, dan dienen bodemtoestand, bemesting en grond
bewerking aan hooge eischen te beantwoorden.
Bij N.A.K. gekeurde rogge, tarwe, gerst en haver
mag het aantal onkruidzaden in de partij niet meer
dan 6 per liter bedragen.
Van 718 April 1938 zal de 7e voorjaarsbloemen-
en tuinbouwtentoonstelling „Primavera" te Rotter
dam worden gehouden.
Onder bovenstaanden titel verscheen van de hand
van mr. dr. A. A. van Rhijn, secretaris-generaal van
het Departement van Economische 'Zaken, een
artikel, dat door de o.i. onvolledige en niet geheel
juiste behandeling van de daarin vermelde onder
werpen uiterst gemakkelijk aanleiding kan geven
tot misverstand.
Op zich zelf beschouwd is dit niet iets ongewoons.
Herhaaldelijk treft men in onze groote dagbladen
beschouwingen aan, die een voor den landbouw
bedenkelijke strekking hebben. Wij zouden dan ook
stilzwijgend aan het artikel van den heer Van Rhijn
zijn voorbijgegaan, ware het niet, dat dit voor een
groot deel zijn beteekenis ontleent aan het feit, dat
de schrijver in zijn hoedanigheid van secretaris
generaal en voorzitter van het College van Regee-
ringsccmmissarissen in niet onbelangrijke mate zijn
invloed op den huidigen gang van zaken kan doen
gelden.
De schrijver vangt aan met de opmerking, dat bij
de waardeering van industrie en landbouw dikwijls
nog te weinig wordt gelet op het groote verschil in
economische structuur, dat er tusschen deze bedrijfs
takken bestaat. In dit licht wenscht hij de critiek
van industrieéle zijde tegen de landbouwcrisismaat
regelen alsmede de bezwaren, die van landbouwzijde
tegen de industrie worden ingebracht, te bezien.
Het eerste onderwerp, dat wordt behandeld,
betreft dus de critiek, die van industrieele zijde op
de landbouwcrisispolitiek der Regeering wordt uit
geoefend. Blijkbaar heeft de schrijver hier de
bezwaren op het oog, die thans nog tegen het land-
bouwcrisisbe 1 eidzooals dat op het oogenblik wordt
gevoerd, bestaan.
Men zou nu verwachten, dat van deze bezwaren
een opsomming wordt gegeven alsmede een uiteen
zetting van het standpunt, dat de schrijver tegen
over elk dezer meent te moeten innemen.
Noch van het één, noch van het ander, wordt met
één enkel woord melding gemaakt. Inplaats daar
van wofdt breedvoerig betoogd, waarom de Regee
ring destijds ten behoeve van den landbouw maat
regelen heeft getroffen.
Naar onze meening trapt de schrijver hiermede
een open deur in. Immers is de industrie in begin
sel reecs lang accoord gegaan met den z.g. land
bouwsteun, hetgeen overigens ook verderop in het
onderhavige artikel wordt aangestipt. Waarom de
steun verleening aan den landbouw dan nog eens moet
worden gerechtvaardigd, is ons niet duidelijk.
Niettemin is het belangwekkend na te gaan op
welke wijze de schrijver de Regeeringsmaatregelen
ten behoeve van den landbouw motiveert. Daarbij
wordt uitgegaan van de stelling, dat de landbouw
veel intenser werd gesteund dan de industrie. De
reden hiervan moet worden gezocht in de grootere
economische kwetsbaarheid van den landbouw.
Naar de meening van den schrijver dient daarbij
op drie oorzaken te worden gewezen, welke wij in het
kort als volgt weergeven:
1°. In tegenstelling met de industrie is de land
bouw o.m. afhankelijk van de natuur, door welke
factor het risico van het bedrijf wordt vergroot.
2°. Het aanbod in den landbouw is veelal minder
elastisch dan in de industrie. Dat wil dus zeggen,
dat het aanbod in den landbouw minder snel kan
worden ingekrompen, daar slechts eenmaal per jaar
een verandering der productie kan worden toegepast,
n.l. wanneer de nieuwe oogst in den grond gaat. Iets
dergelijks doet zich voor ten aanzien van veehouderij-
producten.
3'\ Een derde verschilpunt tusschen de structuur
van industrie en landbouw hangt samen met de
persoonlijke positie van den ondernemer, die dn beide
bedrijfstakken verschillend is. In de industrie worden
de arbeiders, die werkloos worden, opgevangen door
de werkloosheidsuitkeering, die hen voor het aller
ergste bewaart. Daarentegen zijn er in den land
bouw tienduizenden kleine ondernemers, oie het
materieel veel slechter hebben dan een arbeider.
Verder vangen in de industrie de aandeel- en obliga-
tiehqiiders in menig geval mede de verliezen op,
terwijl daartegenover de landbouwer vaak zijn ver
mogen, dat hij in zijn bedrijf gestoken heeft, tot op
den laatsten cent kwijt is.
Het valt o.i. niet te ontkennen, dat de landbouw
economisch kwetsbaarder is dan de industrie; ook
met de oorzaken, die de schrijver noemt, kunnen wij
ons vereenigen. Maar met dat alles leidt de heer
Van Rhijn ons ten tweedenmale op een zijspoor.
Bovenvermelde oorzaken verklaren n.l. wel ten deele,
waarom de landbouw in het algemeen economisch
minder weerstand kan bieden dan de industrie,
maar zij maken ons niet duidelijk, welke reden de
Regeering heeft gehad maatregelen ten behoeve van
den Nederlandschen landbouw te treffen.
De eerstvermelde oorzaak kan hiervoor niet in
aanmerking komen, daar in de eerste crisisjaren
eer sprake was van overproductie dan van een tekort
aan landbouwproducten. Voorts zijn de mindere
elasticiteit van het aanbod in den landbouw en de
zwakkere financieele positie van den landbouwer-
ondernemer geen verschijnselen van de laatste jaren,
maar waren ook voor het uitbreken van de crisis
reeds werkzaam.
Ter verduidelijking van hetgeen wij bedoelen diene
onderstaand voorbeeld, ontleend aan de aardappel
cultuur.
Het is algemeen bekend, dat de Zeeuwsche Blauwe
vatbaarder is voor aardappelziekte dan b.v. de
Bevelander. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat
eerstgenoemd ras ook inderdaad elk jaar door deze
ziekte zal worden aangetast. In dat gevaJl zou het
met den verbouw hiervan spoedig gedaan zijn. De
praktijk leert echter, dat deze grootere vatbaarheid
eerst dan tot uiting komt, indien zich bepaalde
omstandigheden voordoen, i.e. warm, broeierig weer,
waardoor het optreden der gevreesde ziekte sterk
wordt bevorderd.
Evenals nu de Zeeuwsche Blauwe een grootere
vatbaarheid voor aardappelziekte vertoont dan de
Bevelander, zoo is ook de landbouw economisch
kwetsbaarder dan de industrie. Onder gewone
omstandigheden geeft dit verschijnsel de Regeering
geen aanleiding tot het nemen van bijzondere maat
regelen. Wanneer nu blijkt, dat de Regeering zich
op een gegeven moment genoodzaakt ziet in te
grijpen om den landbouw voor den ondergang te
behoeden, dan moeten dus, evenals bij het optreden
der aardappelziekte, bepaalde omstandigheden zijn
aan te wijzen, tengevolge waarvan de grootere
economische kwetsbaarheid in een zoo'n hooge mate
fataal heeft kunnen werken. Dit cardinale punt is
den schrijver blijkbaar ontgaan.
Wij kunnen dus constateeren, dat bij de bespreking
van de critiek, die van industrieele zijde op de
landbouwcrisispolitiek der Regeering wordt uit
geoefend, door den schrijver geen bezwaren worden
genoemd, laat staan weerlegd; dat geheel overbodig
en zonder logisch verband met het te behandelen
onderwerp een motiveering wordt gegeven van de
bijzondere aandacht, welke destijds door de Regee
ring aan den landbouw werd geschonken; dat deze
motiveering bovendien nog onjuist kan worden
genoemd, daar verzuimd is aan te geven tengevolge
van welke omstandigheid de economische kwetsbaar
heid van den landbouw dezen bedrijfstak noodlottig
moest worden.
Welke is nu deze omstandigheid geweest, zal
men vragen. Wij voor ons zouden met de z.g. Com
missie van Loon als zoodanig willen noemen: het
verbroken evenwicht tusschen het loon- en prijspeil
in den landbouw eenerzijds en in de beschutte
bedrijven en overheidsdiensten anderzijds.
Het zijn o.i. vooral de machtige organisaties van de
belanghebbenden geweest, die de aanpassing van de
loonen en salarissen aan het in verhouding lage
prijspeil van de landbouwproducten hebben kunnen
verhinderen. Ieder weet uit ervaring, dat men bij
elke poging tot loonsverlaging al bij voorbaat op
verzet van deze zijde kan rekenen. Dit is één van
de factoren geweest, die ertoe hebben geleid, dat
een groot deel dér industrieele bedrijven door middel
van organisatie en het maken van prijsafspraken
de vrije concurrentie ging uitschakelen. Daarentegen
zijn de prijzen der landbouwproducten nog steeds
grootendeels afhankelijk van de wereldmarkt.
Het gevolg hiervan is geweest, dat thans vele niet-
agrarische bedrijven hun kosten en lasten op den
rug van het onbeschutte landbouwbedrijf afwentelen.
Hiertegen richten zich dan ook de voornaamste
bezwaren van den landbouw.
Het aldus ontstane verschil in belooning in land
bouw en industrie is vanzelfsprekend niet in de
laatste jaren ontstaan, maar was ook reeds in de
jaren vóór de crisis aanwezig. Dat het na 1929
meer aan den dag is getreden, vindt naar ons voor
komt zijn oorzaak in de belemmeringen, die het
buitenland onzen landbouwexport in toenemende
mate ;in den weg legde, alsmede in het feit, dat
enkele landen in de eerste crisisjaren den gouden
standaard hebben prijsgegeven.
De schrijver maakt, zij het minder uitvoerig, even
eens melding van de bezwaren, welke van landbouw
zijde tegen genoemd verschil in belooning bestaan,
dooh waagt zich blijkbaar niet aan een weerlegging
hiervan. Wij vernemen slechts, dat de wensch van
de industrie om haar lasten op den landbouw af te
wentelen hier geen beslissende rol speelt.
Alsof er geen groote pers ware, geen stedelijke
colleges als Kamers van Koophandel en Verbond van