Zeeuwsche Landbouw-Maatschappij.
Landbouw Crisismededeelingen voor Zeeland en H.-Brabant.
De huidige positie van den boerenstand
in het volksgeheel.
nemers wel niet meer mogelijk <zal zijn. De fokkers
mogen bedenken, dat men er met een goeden vee
stapel, wat betreft exterieur, melkgifte en vet
gehalte der melk, nog niet is, maar dat daar in
ieder geval bij behoort gezondheid van het vee,
o.a. vrij van tuberculose. De fokkers in de eigen
lijke fo'kgebieden van ons land hebben dit reeds lang
begrepen en handelen er naar. Laat de Zeeuwen
thans op dit gebied niet achterblijven, het is nu de
tijd om met de bestrijding van de rundertuberculose
een aanvang te maken. iWdj willen de opwekking
van den heer iStehouwer tot deelname dan ook
gaarne ondersteunen. RED.
ALGEMEENE VERGADERING
der Z. L. M. te houden op Maandag 29 November
1937, des namiddags te 1 uur in de S'ociëteit „De
Vergenoeging" te Middelburg.
Agenda:
1. Opening.
2. Notulen van de Algemeene Vergadering
gehouden op 7 Juli 1937.
3. Ingekomen stukken.
4. Mededeelingen van den Voorzitter.
Hiervoor verwijzen wij naar de mededeelingen
die aan het Hoofdbestuur op 18 October
1937 zijn gedaan en opgenomen in het
Zeeuwsch Landbouwblad van 23 October j.l.
5. Contributie regeling 1938.
Het Hoofdbestuur stelt voor de contributie-
regeling van 1937 ook te doen gelden voor
1938.
6. Begrooting 1938.
7. Inleiding te houden door den heer Mr. D. J.
Hulshoff Pol over het onderwerp „De Land-
bouwsteunpolitiek en haar verhouding tot de
industrleele bescherming".
8. Rondvraag.
9. Sluiting.
Namens het Dagelijksch Bestuur van de
Zeeuwsche Landbouw-Maatschappij,
p. DIELEDVLAN, Voorzitter.
J. D. DORST, Secretaris.
Middelburg
11 Nov. 1937.
Goes
HEFFING CONSUMPTIE-AARDAPPELEN
OOGSTJAAR 1935.
jn aar wrj vernemen, bestaat er voor telers van late
consumptie-aardappelen, die in het oogstjaar 1935
een kleinere oppervlakte beteelden dan zij hadden
aangevraagd en die teeltheffing hebben betaald over
de aangevraagde oppervlakte, gelegenheid een ver
zoek in te dienen bij de Landbouw-Crisis-Organisatie
waarbij zij zijn (toentertijd waren) georganiseerd om
restitutie van het bedrag dat is betaald over de niet
met aardappelen beteelde oppervlakte.
Alleen die gevallen, waarin ten genoege van de
betrokken Landbouw-Crisis-Organisatie kan worden
aangetoond, dat inderdaad over een grootere opper
vlakte teeltheffing is betaald dan werkelijk met
aardappelen werd beteeld, kunnen in behandeling
worden genomen.
Uitdrukkelijk worde er op gewezen, dat het boven
staande uitsluitend de teeltheffing van het oogstjaar
1935 betreft.
Op 2'3 October j.l. hield de heer H. D. Louwes,
voorzitter der Groninger Mij van Landbouw, op de
algemeene vergadering van het Kon. Nederl. Land-
boüw-Comité te Den Haag, een inleiding, waarin
de groote vraagstukken, voor welker oplossing onze
boerenstand zich thans ziet geplaatst, uitvoerig
werden behandeld.
Hieronder volgt een samenvatting van den inhoüd
van deze belangrijke lezing.
Er zijn, zoo ving spreker aan, geen vraagstukken
van nationaal belang, die ook niet voor onzen
boerenstand van gewicht zijn; zoo zijn er echter ook
weinig groote landbouwvraagstukken, die niet de
beteekenis hebben van nationale problemen.
Met een intense en strijdbare belangstelling moe
ten wij ons inleven en moeten wij meedoen in alle
groote nationale bewegingen; overal bij zijn. niet ons
in onszelf opsluiten zij ons parool. Wij als Neder-
landsche boerenstand hebben alle reden ons de
gelijke te achten der andere bevolkingsgroepen en in
rustig zelfvertrouwen onzen weg te gaan; onze
toekomst moet liggen in verbetering van eigen
tekortkomingen, in vermeerdering van eigen kracht,
in den wil ons volk van ons recht te overtuigen.
Naar de meening van spreker gaat het vooral om
de volgende drie punten:
I. Wij moeten hecht georganiseerd zijn.
II. Wij moeten in eigen kring weten wat onze
problemen zijn en hoe wij ze willen oplossen.
III. Wij moeten ons volk in zijn geheel voor deze
problemen plaatsen.
I. Wij moeten hecht georganiseerd zijn.
Spreker merkte op, dat het even onjuist zou zijn
te beweren, dat onze boerenstand slecht is georga
niseerd als te zeggen, dat zijn organisatie volmaakt
is. Niettemin is reeds heel veel bereikt. Dat er nog
niet meer is bereikt, moet vooral aan de omstandig
heid worden geweten, dat de boer meer voelt voor
allerlei organisaties met een direct tastbaar doel
coöperaties, fokvereenigingen, enz. dan voor zijn
standsorganisatie, waar veel niet direct zichtbare
belangen worden behartigd. Dientengevolge hebben
de coöperaties, veilingen en boerenleenbanken het
financieel en moreel heel wat gemakkelijker dan de
vele overkoepelende algemeene organisaties.
Hierin ligt één der grootste interne problemen
van ons landbouworganisatieleven: hoe versterken
wij de financieele positie en daardoor de daadkracht
onzer algemeene landbouworganisaties?
Nu staat bovenvermeld organisatieleven in den
dienst van één en dënzelfden boer. Tot zijn besef
moet het doordringen, dat hij orde op zaken moet
stellen en zorgen moet, dat zijn organisatieapparaat,
zijn geld, voor en namens hem, zoo doeltreffend
mogelijk wordt gebruikt. Zoo moeten de technische
organisaties van allerlei slag de algemeene stands
organisaties zien als de dienaressen van éénzelfde
belang, als instellingen, die ook voor hun eigen
bestaan van onmisbaar nut kunnen zijn.
Hier bestaat een tekort aan organisatorische
scholing, aan opvoeding tot gemeenschapszin, waar
aan wij allen mede schuldig izijn. Ons landbouw
organisatieleven verkeert nog in den tijd van de
Republiek der Zeven Vereenigde Nederlanden. Men
wil wel samenwerken, maar is o -zoo erg op zijn
vrijheid gesteld en meent soms geen duit te kunnen
missen om niet aohter te blijven in den strijd voor
de hoogste uitkeering aan de leden. Nog te veel
heerscht hier het Kaïns-woord: ben ik mijns broeders
hoeder!
Onze boerenleenbanken, veilingen, coöperatieve
instellingen van allerlei slag en doel, onze stam
boeken, kortom al ons landbouworganisatieleveij.
vormt met de standsorganisatie één onverbreekbare
belangengemeenschap.
Als voorbeeld noemt spreker onze coöperatieve
zuivelindustrie, die sedert haar begin voor haar
eerste geweldige beproeving staat, n.l. het particu
liere grootbedrijf (Unilever). Het kan noch de
boerenleenbanken, noch onzen coöperatieven aankoop,
noch ons veilingswezen onverschillig laten of onze
coöperatieve zuivelindustrie onder den voet wordt*
geloopen, dan wel gestaald uit de ingezette geweldige
beproeving te voorschijn zal komen.
Er wacht ons een grootsche taak om in ons land
bouworganisatieleven ook financieel meei te
verwerkelijken van het: allen voor één, één voor
allen. Met groote erkentelijkheid maakte spr. gewag
van het beleid ten deze van het Centraal Bureau.
Evenwel wordt de verwezenlijking van genoemde
taak in sterke mate belemmerd door de verdeeldheid
van ons l&ndbouworsranisatieleven naar de confessies,
welk feit spreker overigens zonder meer aanvaardt,
omdat een belangrijk deel van onze agrarische
bevolking hierin een gewetensnoodzaak ziet. Spreker
wil op deze aangelegenheid niet diep in gaan, hoe
krach tverzwakkend en soms verlammend deze
splitsing ook werkt. Onze gedragslijn moet naar
spreker's gevoelen zijn: nimmer afwijken van de
hoogheid en zuiverheid van ons algemeen Neder-
landsch karakter en geen duimbreed prijsgeven van
ons werkterrein, maar verder in vrede laten gaan,
wie meent te moeten gaan en daarbij bereid zijn tot
een waardige en opbouwende samenwerking.
In dit verband zette spreker zijn standpunt tegen
over den Nation al en Bond Landbouw en Maat
schappij uiteen. Spreker was van oordeel, dat de veels
zins onbevredigende positie van den landbouw niet
een gevolg is van opzettelijke verwaarloozing en
uitbuiting door de Regeering en de andere bevol
kingsgroepen, die tegen den landbouw een gemeen
schappelijk front hebben gevormd. Het hiertegen
over plaatsen van een groen front politiek, econo
misch en cultureel heeft, naar spreker's opvatting,
voor onzen landbouw maar één resultaat: de neder
laag. Daarentegen voert het meedoen van onzen
boerenstand op alle terreinen van ons nationaal leven,
als een toegewijd, •zelfbewust eensgezind volksdeel,
gericht op positieve samenwerking met andere
volksgroepen tot het andere resultaat: de gelijk
berechtigdheid.
Tenslotte wijst spreker nog op het groote belang
van een goede vorming en scholing in organisa
torisch opzicht van den vrouwelijken boerenstand.
II. Wij moeten in eigen kring weten wat onze
problemen zijn en hoe we ze moeten oplossen.
Met betrekking tot dit punt meende spreker, dat
in gezamenlijk overleg naar de oplossing van onze
problemen dient te worden gezocht. Iedere organi
satie kan in eigen huis izich tot bezinning zetten om
in overleg met de andere organisaties in grooter
verband, na hoor en wederhoor, op te stellen wat
men gezamenlijk wil.
Op de vraag, waar naar gestreefd moet worden,
antwoordde spreker: naar de practisohe toepassing in
ons volksleven van de diepe levenswijsheid van het
eenvoudige spreekwoord: „wat gij niet wilt, dat U
geschiedt, doe dat ook een ander niet"'.
Het te veel aan onzekerheid en zorg voor het
bestaan, die de overige bevolkingsgroepen door eigen
organisatie en met hulp der Overheid van zich af
willen schuiven, is de landbouwbevolking moede;
wij moeten er nu steeds voor oppassen, dat men nu
anderen niet helpt ten koste van ons.
Spreker noemde daarvan enkele voorbeelden.
Daar is in de eerste plaats de industrialisatie.
Men wil voor het aangroeiende Nederlandsche volk
werkgelegenheid zoeken in de vermeerdering der
industrieele bedrijvigheid. Zeer terecht, volgens
spreker. Maar hij meende erop te moeten wijzen, dat
het niets helpt, indien men één man in de industrie
tewerk stelt, maar, door verminderden import en
daardoor weer verminderden export, één man in den
land- of tuinbouw uit zijn werk dreigt te stooten.
Sprekende over de ordening zegde de heer Louwes,
dat de middenstand door ordening wil beschermd
worden tegen moorddadige concurrentie; de industrie
en groothandel willen wettelijke sancties op hun
ondernemersovereenkomsten, de arbeiders op hun
collectieve contracten. Hierbij gaat het dus om uit
sluiting der vrije concurrentie.
Nu hoort men vaak het: weg met de vrije vesti
ging in den middenstand gepaard gaan met een
wijzen raad aan den boeren- en tuinderstand: pacht
of koop niet zoo duur! Spreker noemt het farizeïs
me. Geen boer koopt of pacht duur voor zijn
pleizer, doch alleen gedreven door de felle concur
rentie. Wil men ook den boer van den geesel dier
concurrentie verlossen, dan zal men naast de Pacht
wet moeten komen tot het nog veel belangrijker
en moeilijker probleem van de bescherming van den
eigen geërfden boerenstand.
De a.s. invoering der Pachtwet maakt dit probleem
dubbel actueel; bij verkoop van een verpachte
boerderij krijgt de geldbelegger veel meer kans dan
de boer, die koopt voor eigen bedrijf. Maar spreker
acht het ellendig en onbillijk en kortzichtig, wanneer
onze Regeering in allerlei groepen de vrije concur
rentie tempert, waardoor zij mede in den landbouw
nog feller wordt, en dan tot den landbouw zegt:
omdat gij zoo duur koopt of pacht, zullen wij U
geen betere productieprijzen toelaten.
Als de«de voorbeeld van het gevaar, dat de niet-
agrarische bevolkingsgroepen ten koste van den
landbouw worden geholpen, noemde spreker de
sociale wetgeving. Spreker betreurt het, dat de
Regeering ondanks de breede werkzaamheid, die
zij reeds op het terrein der sociale wetgeving heeft
ontplooid, deze sociale zorg ook niet heeft uitgebreid
tot de groep der z.g. kleine zelfstandigen, de kleine
ondernemers in den midden- en boerenstand.
Ten aanzien van dé verdere staatszorg voor den
landbouw wijst spreker erop, dat de landbouw er
steeds op uit moest zijn met de Regeering samen te
werken om van wat een vloek is de werkloosheid
zooveel mogelijk een zegen te maken: landaan
winning, grondverbetering, ontginning.
III. Wij moeten ons volk in zijn geheel voor deze
problemen plaatsen.
Volgens spreker dient hiervoor onderstaande alge
meene regel te gelden: de boeren en tuinders en hun
vrouwen moeten meedoen in alle nationale bewegin
gen en organisaties en zich daar doen gelden. „Laat
ons toch alle kleingeloovigheid ten aanzien van ons
recht en ons vermogen om mee te doen, afleggen",
raadt spreker aan. De waarde van een persoon
voor het organisatieleven en het openbare leven
wordt meer bepaald door zijn gezond verstand en
praktische levenskennis dan schoolsche wijsheid en
academische titels.
In dit verband maakt spreker de opmerking, dat
het jammer is, dat de Landbouwhoogeschool te
Wageningen geen krachtcentrum is van gezond
agrarisch gevóel en effectieve beïnvloeding onzer
openbare meening.
Vervolgens stipt spreker nog enkele concrete
punten aan, Het eerste betreft de wenschelijkheid
van een „permanent urgentieprogram". Hierin
dienen de lijnen, die door de Regeering t.o.v. den
land- en tuinbouw moeten worden gevolgd, scherp
en duidelijk zijn geformuleerd.
De 3 C. L. O. moeten zich, ieder in eigen kring,
opnieuw beraden op wat men wil en hoe men meent,
dat men de verwezenlijking kan verkrijgen. Uit deze
programma's moet in onderling overleg het ééne,
nationale landbouwprogram worden opgesteld.
Geregeld moet dit program worden herzien, b.v. eens
per jaar en aan zijn formuleering en verbreiding
moet de uiterste zorg worden besteed.
In verband met het herleefde ministerie van
Economische Zaken bepleit spreker voorts, dat de
Minister van dit departement moet zijn een agrarisch
georiënteerde bewindsman. Van de drie hoofd
takken, die door genoemd departement worden
behartigd, industrie, handel en landbouw, is landbouw
om vele redenen de belangrijkste. Daarom moet
voortaan bij de bezetting dezer post in de eerste
plaats naar een agrarisch deskundige worden uit
gekeken.
Sprekende over de pers, één der machtigste mid
delen om het instrument der volksconscientie te
bespelen, merkt de heer Louwes op, dat de landbouw
te dien aanzien nog maar stumperig is toegerust.
Spreker kent groote waarde toe aan een landbouw-
persbureau, mits goed geleid en toegerust met de
beste krachten. In afwachten van dit gebeuren
gelooft spreker, dat meer eenheid in het optreden
onzer eigen landbouwpers reeds veel ten goede zou
kunnen doen keeren. Ten aanzien van de politieke
situatie van onzen boerenstand merkt spreker op,
dat ons platteland politiek stemt, d.w.z. naar begin
selen en inzichten van algemeene strekking, niet
op grond van engere bedrijfs- en standsbelangen.
Naar spreker's meening zou een actief platteland
binnen onze politieke partijen het zwaartepunt van
ons politieke leven zeer sterk naar het platteland
verleggen.
„Er is veel voor ons te doen", concludeert dan ook
de spreker, „want er ontbreekt nog veel in eigen
stand en in de eigen organisaties; bovendien zullen
wij in de toekomst veel onwil, vooroordeel en tegen
stand blijven ontmoeten. Maar ons is de blijde zeker
heid, dat wij staan voor een goede zaak en voor een
nationaal belang".