VEEHOUDERIJ. Groninger boer, die Texelsche schapen houdt op de kwelders, bijna gelijk aan de Zeeuwsehe schorren. De Groninger verkocht steeds zijn magere lammeren aan een commissionair, die ze kocht voor een Zuid- Uolland'schen weider. Dit jaar had fle Groninger zijn lammeren wat langer aangehouden. De Zuid- Hollander werd bang, dat hij zijn lammeren niet zou krijgen en zoo schreef hij zelf direct naar den Groninger, dat hij toch op zijn lammeren rekende en voor 't vervolg steeds vast afnemer van zijn lammers wilde blijven. Zoo als we dus zien, is er voor de Zeeuwsehe lammeren voor de weiderij in de Hollanden afzet gebied als de Zeeuwen zorgen Texelsche soort te kunnen afleveren. Andere soort gaat ook wel weg, doch zal hoe langer hoe meer een lageren prijs gaan opbrengen tegenover den Texelaar. Nu zegt men hier in Zeeland wel, dat ze hier niet thuishooren en niet zoo goed groeien als de oude Zeeuwen. Dit is echter niet zoo. Dit bewijzen reeds de kudden die Texelaars Ihebben. Zij, 'die dit zeggen zijn daartoe gekomen, doordat zij een proef zagen nemen met Texelsche schapen, wat op mislukking uitliep. Doch ze vergeten, dat die proef ook ver keerd genomen kan zyn. Meestal zijn schapen gekocht die van ouder op ouder op beste weiden zijn gefokt. Deze en hun nakomelingen kwijnden op de schorren meestal weg. Wat overbleef werd gedekt van een Zeeuwschen ram en na een paar jaar zeide men, dat de Texelaars in Zeeland niet thuis hooren. Ieder ander ras zou onder id'eze omstandigheden ook zijn einde hebben gevonden. Zelfs lammeren uit eigen kudde, op goede weide opgefokt, zullen, later in de kudde gebracht, meestal daar niet goed groeien. Beter zal het zijn voor beginnelingen om Texel sche schapen uit andere kudden te koopen. Misschien ook van de Groningsche kwelders of ook van de schrale weiden van' Texel zelf. Meni probeere dan nog zooveel inogelijk de Zeeuwsehe slechte toestanden voor de schapen te verbeteren, door ze minder groote afstanden te laten loopen. Als het kan 's nachts op een dijk of stuk weide laten slapen, enz. Zuivere, schoone, droge ligplaats buiten, is verre te verkiezen boven de schapekoóien. Het omfokken door steeds met goede Texelsche rammen te laten dekken van een kudde Zeeuwen, is ook mogelijk, doch is een zeer lange weg. Om een kudde te veranderen, zal wel de beste weg zijn een keer of 3 een 20-tal ooien aan te koopen en dan voor een besten ram te zorgen. Wat zijn de voordeelen van het Texelsche schaap in vergelijking met de Zeeuwen? Het schaap wat men te verkoopen heeft, is een paar gulden meer waard bij eenzelfde gewicht. De wol is bij den huidigen prijs 20 cent per kg meer waard Een goede Texelsche kudde kan zeer goed evenveel kg wol opbrengen als .een kudde Zeeuwen. Het verschil kan op een 100 vachten dus wel een 100 uit maken. Zoo kan dus een kudde Texelaars per jaar wel een 300,— meer op brengen. Dit is toch een bedrag (ook al mocht het nog iets kleiner zijn), waar wel wat voor gedaan kan worden. Nu is nog niet gesproken van de mogelijkheden, die de Texelaar nog biedt, als de schapen ónder betere omstandigheid worden gebracht. Op goede weiden in Zeeland moesten reeds lang geen andere als Texelsche schapen meer loopen, want op die weiden komen de goede eigenschappen van den Texelaar nog veel meer naar voren. Hier gaat het als regel slechts om enkele schapen. Aankoop van een of twee goede Texelaars, kan hier met weinig kosten en zonder risico gebeuren. Schapenhouders, denkt hier eens over na en ik geloof, ook U zult gaan behooren tot de fokkers van het Texelsche schaap. J. K. te Z. jaren veel verbetering was te zien. Hij noemde vooral het afmaaien van bossen en het erop toe leSgen meer malsche weiden met korter en jonger gras te gebruiken. Inderdaad zijn dat zeer belangrijke zaken, die weinig kosten en, als ize goed gebeuren, belangrijke voordeelen brengen. Als in het gebied, dat ik U hierboven trachtte te schilderen, een wei door het laatste vee verlaten is, rijdt zoo mogelijk den volgenden dag even de maaimachine over het geheele veld, maakt alles vlak en geschikt om na langer of korten tijd, al naar de groeiomstandigheden, het melkvee weer een malsche, voedzame weide te bieden en het in staat te stellen hun baas met rijkelijk melk te beloonen. Zeer zeker wordt dit afmaaien van de bossen in Zeeland meer en meer toegepast, al is het niet altijd grondig. Toch is 't nog'niet algemeen. Men schijnt eerst de voordeelen te moeten ondervinden of van dichtbij te moeten meemaken om ze te waardeeren. Ik hoor een ouderrwetschen boer al zeggen: „Daar hebben «wij geen tijd voor, er is veel te veel werk op het land". Och, dat is maar een kwestie van opvatting en soms alleen maar van doen (in den winter als er .wèl tijd' is, snijdt taien nog de greppels niet op). In het algemeen is het maar de vraag, waar kan het meeste mee Verdiend worden. Dat kan op het bouwland zijn, maar ook wel eens op het grasland'. Met bosmaaien op tijd is meer te ver dienen dan met een sikkel handjevol na handjevol afsnijden van kantgras dat voor het bouwbedrijf geen groote waarde heeft. Het afmaaien van bossen is toch ook maar een kwestie van één dag of nog minder. Immers, als er geen tijd is om het gras te verzamelen en in te kuilen, dan maait men het even af de laatste dagen dat het jongvee of droge vee nog in het perceel loopt. Zoodra het een beetje naar hooi begint te ruiken vreten ze het lekker op en is het goedkoop opgeruimd. Hoe het ook zij, weiland moet, zooals wij dat uitdrukken: schoon aan den grond zijn en geen oude stoppel hebben om goed te groeien en malsch en voedzaam gras te leveren voor een volgende af grazing. De lezer zal misschien opmerken, dat het toch nu geen tijd meer is om bossen te maaien. In zekeren ziin heeft hij gelijk, want ais de behandeling en beweiding goed zijn geweest, zullen zich geen bossen meer vormen. Anders is het daarentegen wanneer er nog oude bossen staan of ruwe plekken zijn overgebleven. Het is noodzakelijk deze alsnog af te maaien, al is het desnoods in November. Zet even de machine er onder en maai alles diep af. Als we dat niet doen hebben we het volgende voorjaar weer een grove wei met onsmakelijk en ruw gras. Geen melkgras, en een minder dichte zode. WEIBOER. MOND- EN KLAUWZEER. Staat van gevallen van mond- en klauwzeer, in' Nederland voorgekomen gedurende de week van 29 Augustuis5 September 1937: Provincies Aantal Boerderijen. Gemeenten. Groningen Friesland 2 2 Drenthe Overijssel 3 3 Gelderland 9 3 Utrecht 13 8 Noodd-Hollamd 4 3 Zuid-Holland 367 35 Zeeland 2 2 Noord-Brahant 6 5 Limburg 2 2 Totaal 408 63 In de week van 6 tot en met 11 September 1.1. werd ih Zeeland en West Noord-Brabant mon'd- en klauwtzeer geconstateerd te: Zeeland: Duivendijke 1, Poortvliet 1, totaal 2 ge vallen m 2 gemeenten; 1 ZiSLNT^rSSbant: ,Hooge en La^e Zwaluwe Klunöert 1, Terheijden 1, Zevenbergen 2, totaal 5 gevallen in 4 'gemeenten. DE ZEEUWvSCHE WEILANDEN. CIH. Herinneringen. Het schoon aan den grond houden der zode. Omstandigheden brachten schrijver dezes voor een poosje in een der groote weidegebieden van ons land. Daar, waar een bijna oneindige, intens groene grasylakte zich voor ons oog ontrolt, zonder dat deze wordt onderbroken door de goudgele strooken van rijpend 'graan, reeds izrwart wordende paarde- boonen of andere veldvruchten, die bezig zijn af te sterven. Over deze grasvlakten, doorsneden van kleine slootjes, die, gestoffeerd met diverse waterplanten, zooals fonteinkruid, kikkerbeet, waterpest, verschil lende kroossoorten en een enkelen zwanebloem of pijlkruid, tevens het drinkwater leveren voor het weidende vee, te dwalen ofwel met een zeil- of motorboot op de vaarten en meren te dobberen en de aangenaam prikkelende, eigenaardige lucht van het water in te ademen, dat alles wekt herinneringen op, aangename herinneringen uit de jeugd. Voor den oud-weiboer wekt het ook herinneringen op, maar dan in een geheel anderen, meer prozaïschen vorm. Hem valt al spoedig op, dat de verzorging van het wei- en hooiland daar toch nog belangrijk beter is, dan in onze provincie, al kunnen we tot onze groote vreugde constateeren, dat er hier en daar reeds veel verbeterd is. Nog niet lang geleden deelde een Zeeuwsehe boer mij met over tuiging mede, dat er in zijn omgeving in de laatste alil' IRU Ui Li UU W ursussen ook op plaatsen, waar het te bezwaarlijk leek het verhoogde aantal leerlingenbijeen te mengen, worden bevorderd. Men vrage echter alleen subsidie aan voor die ursussen, welke ernstig zijn voorbereid en waarvan •erwacht kan worden, dat het aantal leerlingen 'ermoedelijk ongeveer constant zal blijven. Het minimumaantal leerlingen voor tweedejaars- ursussen blijft onveranderd. Ook 'het minimumaantal deelnemers voor land- )ouwcursussen voor volwassenen, waaraan uitslui- end theoretisch onderwijs wordt gegeven, wordt teruggebracht van 20 tot 15, terwijl, behalve voor :ursussen in bedrijfscontrole en electriciteitsleer, ook veder subsidie zal kunnen worden verleend voor :ursussen voor volwassenen (personen boven de 21 aar), die niet in het bezit zijn van een diploma van :en algemeenen cursus, in bemestingsleer, vee- meding etc. Voorts gelieve U goede nota te. nemen van het volgende: Het schoolgeld moet reeds bij den aanvang der lessen worden betaald en zij, die hieraan niet wenschen te voldoen, mogen niet als leerling worden beschouwd en zullen dus den cursus niet verder mogen volgen. b. Aanvragen om geheele of gedeeltelijke vrijstel ling wegens on- of minvermogendheid, moeten vóór den aanvang van den cursus bij afzonder lijk schrijven door de subsidieaanvragende vereeniging, bij de Directie van den Landbouw worden ingezonden. Hierbij moet worden over gelegd een verklaring van den burgemeester der gemeente, waar de betrokken leerling woon achtig is, dat voor inwilliging ivan het verzoek inderdaad aanleiding bestaat. c. Uit het Rijkssubsidie mogen geen diploma's en geen leerboekjes meer worden aangeschaft. d. Landbouwonderwijzers, die den 65-jarigen leef tijd hebben bereikt, kunnen niet meer voor het geven van onderwijs in aanmerking komen. DE VERZORGING VAN JONGE HENNEN. IV. Het „klaar" maken voor de winfcerp reductie. In Augustus en September wordt door de pluim veehouders bij de jonge hermen den grondslag gelegd voor de winterpreductie, n.l. door de Voe ding zóó te regelen, dat de hennen op het meest gewenschte tijdstip met de productie aanhangen en dan 'zco goed mogelijk volgroeid zijn. Niet altijd gelukt dit even gemakkelijk en bij de pluimvee houders is er overigens ook nogal verschil van meening, welken tijd de geschiktste is om met de productie aan te vangen, om zoo mógelijk de win- terrui of de nekrui te voorkomen. moet geven. Men krijgt dan zware dieren, WëihU ai gauw een flink ei leggen, want naast erfelijken aanleg bepalen leeftijd en gewicht van het dier de grootte van het ei. Hennen, welke in Maart en vroeger eijn geboren, beginnen, indien gunstig opgefokt, Juli-Aug. hun productie. JHet kunnen dan al zware dieren zijn, welke een ei van voldoende gewicht geven en het heeft geen zin met harde middelen den leg bij deze hennen tegen te houden. Een enkele maal wordt wel getracht, door telkens de hennen te venhokken en 'ze weinig voer te geven, de {dieren te remmen, maar er wordt weinig meer mede bereikt dan stil stand in den groei. Wel leggen de dieren dan niet veel, maar in het najaar vallen 'ze toch in den rui en tensl'otte heeft men vroeg noch laat (eieren. Veel 'beter .resultaat geeft het, door -langen tijd opfokvoer en veel .granen te geven, de dieren flink uit te laten groeien en als ze eenmaal in productie zijn, goed op te letten en te zorgen, dat de hennen goed op gewicht blijven, dan is de kans het grootst, dat de dieren tot flink in het najaar leggen en door den rui niet al te lang stilstaan. Over de vraag of winterleg een erfelijke eigen schap 'is of niet, -bestaat verschil van .meening en de Ned. Centrale voor Eieren en Pluimvee eischt, dat de bij haar aangesloten fokbedrijven de hennen met te geringe .winterproductie opruimen. Wel bepalen winter- en najaarsleg (doorleg na den zomer) het aantal eieren dat /een hen legt, daar het aantal in voorjaar en zomer Ibij normale hennen niet zooveel verschilt, maar veel meer ,d!an erfelijken aanleg, ■bepaalt het verloop van den opfok en de verdere .verzofgling de winterproductie, welke den gewonen pluimveehouder de winst in het laadje moet brengen. iSt. Maartensdijk. J. EINDHOUT. MOND- EN KLAUWZEER. Nu deze ziekte, den laatsten tijd in ons land, weder het hoofd dreigt op te steken, is het wellicht van belang een en ander over dit lijden te vertellen ten einde belanghebbenden, waar mogelijk, op hun hoede te doen zijn en die maatregelen te treffen die voor hun belangrijk kunnen zijn. Na een periode van enkele jaren, waarin de ziekte als het ware heeft gesluimerd, tracht ze zich weer van onzen reeds beperkten veestapel meester te maken. Minder dan ooit komt deze ziekte den veehouder gelegen. Voor dat we overgaan tot een bespreking van de eigen lijke ziekte komt onwillekeurig de vraag bij den lezer op: hoe komt dat verloop met plotselinge opflikkeringen? Na een heftig heerschen der ziekte, over een groote uitgestrektheid (epidemie), treedt bij de doorgeziekte dieren een zekere immuniteit, onvatbaarheid, op welke verschillend lang kan zijn. Meestal duurt deze immuniteit meerdere jaren. Hebben we dus een veestapel waarvan heel veel dieren aan de ziekte hebben geleden, dan kunnen we als regel aannemen, dat de ziekte niet spoedig opnieuw een ernstig karakter zal aannemen maar V

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1937 | | pagina 8