rassen LANDBOUWTECHNIEK. LANDBOUWONDERWIJS VEEHOUDERIJ. Dippe's vroege witte, middelmatig lang en vrij stevig ,(1.28 m). (Lembké's Baldur, lang en slap en totaal gelegerd (1.40 <m). Sfv. Ster X Adelaar, middelmatig lang .en stevig (1.25 m). FlaJmiiigstrue,. lang en slap en totaal gelegerd (1.42 m). Tijld van maaien: 5 Augustus Heine's Silver; 6 Aug. Endress Franken en Lembke's Baldur; 7 Aug. Fla'mingstrue8 Auig. ,Peragis witte en Dippe's vroege witte; 10 Aug. Adelaar. Gedorscht: 24 ^Augustus. Uitslag: I Perceel No Opbrengst in kg per are Graan le soort Graan 2e soort Graan totaal Ge middeld Stroo Ge mid deld 1 44.5 3.0 47.5 53.5 Heine's Silber 2 45.3 2.0 47.3 48.6 47.7 51.7 3 48.6 2.5 51.1 53.9 1 43.4 0.8 44.2 70.8 Adelaar 2 45.3 1.0 46.3 48.6 75.7 74.1 3 54.0 1.3 55.3 75.7 1 46.0 2.2 48.2 74.8 Endress Franken 2 43.8 1.8 45.6 47.3 63.4 67.1 3 46.3 1.7 48.0 63.0 1 50.0 1.4 51.4 70.1 Peragis Witte 2 3 45.0 44.6 2.5 1.3 48.3 45.9 48.5 61.2 63.1 64.8 1 45.7 2.2 47.9 63.1 Dippe's vroege witte •2 3 46.8 45.7 2.1 2.1 48.9 47.8 49.0 66.1 74.2 70.7 4 49.8 1.7 51.5 79.5 1 38.5 1.7 40.2 65.3 Lembke's Baldur 2 40.7 1.2 41.9 39.9 72.6 76.8 3 36.0 1.5 37.5 92.5 1 42.0 1.5 43.5 62.0 Sv. Ster X Adelaar 2 42.0 1.8 43.8 44.9 76.2 67.6 3 45.6 1.7 47.3 64.7 1 43.3 1.8 45.1 64.9 Flamingstrue 2 3 47.4 46.0 1.6 1.3 49.0 47:3 47.1 68.0 65.7 66.2 De hoogste gemiddelde graanopbrengst gaf dus Dippe's vroege witte, doch de verschillen tmet Heine's iSiLber, Adelaar en Peragis witte zijn gering. HET AARDAPPELLICHTEN. De aardappellichter is in Friesland in groot aantal in gebruik gekomen en elders worden er proeven mee genomen, die dan dikwijls niet geheel naar wensch slagen. De oorzaken hiervan liggen op verschillend terrein. Zoo worden in Friesland veel drïe rijen aard appelen op twee meter gezet en elders is de rijen- afstand vaak 60 cm. Bij dien grooten rijen-afstand worden de aardappelen niet diep gepoot en wordt tusschen de rijen voldoende grond gevonden om den aardappel te (bedekken. Het gevolg is, dat er, in vergelijking tot elders, waar de kleinere rijen- afstand gebruikelijk is, hooge ruggen en diepe geulen ontstaan. De in Friesland gemaakte lichter voor twee rijen snijdt vlot onder de aardappelen door zonder deze te beschadigen. Gaat men dien zelfden lichter elders gebruiken dan levert dit soms moeilijkheden op. Hier moet de lichter vaak sterker zijn en met de snede dieper staan. Een dergelijke lichter is echter best door een goeden smid te maken. Dezelfde landbouwers, 'die rneenen, dat een lichter te veel in de aardappels snijdt, zeggen vaak, dat een rooimachine dit niet doet. Iedere rooimachine is echter als lichter te gebrui ken. Een rooimachine bestaat uit twee deelen, een driehoekig mes, dat onder de rij doorsnijdt en deze oplicht, en 'n bewegend apparaat, dat ten doel heeft aardappelen en grond te scheiden. Als men nu van een rooimachine dit bewegende apparaat gaat afschroeven dan houdt men een lichter over. |De goede lichters voor één rij zijn ook op deze wijze gemaakt. Op een onlangs gehouden demon stratie te Franeker demonstreerde de smid M. Wals- weer te Hyum een goeden éénrijïgen lichter, welke door een paard getrokken werd. Hier was dan een driehoekig mes, als de rooimachine? hebben, naast een ploegboom aangebracht. Deze ploegboom had achter twee staarten en was voor door een wieltje ondersteund. Aan dien boom was verder een groote driehoek, waardoor er over de rij weer een wieltje liep en het paard liep voor dit wieltje. Er werd gelicht de rij, die tusschen d<eni anan en het paard lag. Het gevolg hiervan was, dat de lichter vol komen vast liep. Aan het mes waren wat tanden, waardoor de aardappelen wat omhoog gebracht werden. Dit omhoog brengen moet in het algemeen niet te veel zijn anders rollen de knollen te ver uit elkaar. Voor het rapen moeten de arbeiders den grond doorzoeken. Hierdoor is een lichter slechts bruik baar als dit doorzoeken gemakkelijk gaat. Dit gaat niet meer goed, als de grond zoover opgedroogd is, dat de kluiten hard zijn, wat niet op alle kleigronden tegelijk het geval is. Tusschen harde kluiten rapen arbeiders niet gaarne en dan kan het zijn, dat de rooimachine of het handrooien voordeeliger wordt. De rooimachine heeft het nadeel, dat het loof te veel tusschen grond en knollen gewerkt wordt. Heeft men echter gunstige omstandigheden, dan is met een lichter van 35'ƒ50 een voordeel te verkrijgen. Men doet dan goed om zich van te voren die omstandigheden in te denken. Dikwijls ziet men een lichter als proef gebruiken, terwijl van te voren te voorspellen is, dat het daar nu: juist niet gaat. Het veelvuldige gebruik in Friesland bewijst echter wel, dat de lichter onder bepaalde omstandigheden een goed werktuig kan zijn. P. A. VAN DEN BAN. Wageningen. LANDBOUWCURSUSSEN. Gunstiger subsidievoorwaarden en uit breiding cursussen voor volwassenen. Ir. Droogendijk heeft aan de landbouwonderwijzers in Zeeland het volgende geschreven: Hoewel voor den a.s. winter geen aanmerkelijk hooger bedrag voor de subsidieering van landbouw- cursussen kon worden verkregen, kan toch over iets ruimere geldmiddelen worden beschikt. In verband hiermede zal met het aanvangen van nieuwe en zgn. derdejaarscursussen niet meer, zooals vorige jaren, behoeven te worden gewacht, totdat daartoe dezer zijds toestemming zal zijn gegeven. Wel blijft natuurlijk de voorwaarde van kracht, dat over de oprichting van dergelijke cursussen steeds vooraf met mij overleg zal dienen te wdrden gepleegd. Geschiedt dit niet, dan zou zulks tot gevolg kunnen hebben, dat zij van subsidieering worden uitge sloten. Voorts is besloten, te beginnen met het a.s. cursus jaar, het1 minimum-aantal leerlingen, vereischt voor de subsidieering van een algemeenen landbouw- cursus, voor de eerste klasse weder terug te brengen van 15 tot 12 en voor de zg. derdejaars cursussen van 10 tot 8. Door dezen maatregel zal, naar ik vertrouw de oprichting van dergelijke cursussen ook op plaatsen, waar het te bezwaarlijk bleek het verhoogde aantal leerlingenbijeen te brengen, worden bevorderd. Men vrage echter alleen subsidie aan voor die cursussen, welke ernstig zijn voorbereid en waarvan verwacht kan worden, dat het aantal leerlingen vermoedelijk ongeveer constant zal blijven. Het minimumaantal leerlingen voor tweedejaars- cursussen blijft onveranderd. Ook het minimumaantal deelnemers voor land- bouwcursussen voor volwassenen, waaraan uitslui tend theoretisch onderwijs wordt gegeven, wordt teruggebracht van 20 tot 15, terwijl, behalve voor cursussen in bedrijfscontrole en electriciteitsleer, ook weder subsidie zal kunnen worden verleend voor cursussen voor volwassenen (personen boven de 21 jaar), die niet in het bezit zijn van een diploma van een algemeenen cursus, in bemestingsleer, vee voeding etc. Voorts gelieve U goede nota te. nemen van het volgende: a. Het schoolgeld moet reeds bij den aanvang der lessen worden betaald en zij, die hieraan niet wenschen te voldoen, mogen niet als leerling worden beschouwd en zullen dus den cursus niet verder mogen volgen. b. Aanvragen om geheele of gedeeltelijke vrijstel ling wegens on- of minvermogendheid, moeten vóór den aanvang van den cursus bij afzonder lijk schrijven door de subsidieaanvragende vereeniging, bij de Directie van den Landbouw worden ingezonden. Hierbij moet worden over gelegd een verklaring van den burgemeester der gemeente, waar de betrokken leerling woon achtig is, dat voor inwilliging Van het verzoek inderdaad aanleiding bestaat. c. Uit het Rijkssubsidie mogen geen diploma's en geen leerboekjes meer worden aangeschaft. d. Landbouwonderwijzers, die den 65-jarigen leef tijd hebben bereikt, kunnen niet meer voor het geven van onderwijs in aanmerking komen. DE VERZORGING VAN JONGE HENNEN. IV. Het „klaar" maken voor de winfcerpreductie. In Augustus en September wordt door de pluim veehouders bij de jonge hennen den grondslag gelegd voor de winterproductie, n.l. door de Voe ding zóó te regelen, dat de hennen op het meest gewenschte tijdstip met de productie aan'vangen en dan -zoo goed mogelijk volgroeid zijn. Niet altijd gelukt 'dit even gemakkelijk en bij de pluimvee houders is er overigens ook nogal verschil van meening, welken tijd de geschiktste is om met de productie aan te vangen, om zoo mogelijk de win- terrui of de nekrui te voorkomen. Wanneer men over jonge hennen beschikt, die op tijd zijn geboren en ziektevrij zijn opgefokt, dan is de voederwijze een voorname factor, om goed uit gegroeide zware hennen te krijgen, welke den geheelen winter door een drukken leg kunnen volhouden. Veel graan en veel groenvoer, naast een matige portie ochtendvoer, doet 'de dieren groeien en houdt den leg tegen, terwijl men later geboren hennen gedurende langen tijd opfokvoer moet verstrekken, liefst voor een gedeelte rul aan gemaakt, en een matige portie gemengd graan met flink tarwe er in. (Het Vroeg of laat aanvangen van den leg is van zeer veel factoren afhankelijk, welke wij slechts gedeeltelijk in ,de hand hebben, zooals b.v. den datum van geboorte, waaraan wel door de meeste pluimveehouders de grootste aandacht wordt besteed. Voor een bedrijf hetwelk in het voorjaar veel 'broedeieren aflevert, is het overigens nog lang geen uitgemaakte zaak of vroeg geboren hennen, welke in den rui vallen, of later geboren hennen, welke niet in den rui vallen de voordeeligste zijn. Vroeg geboren hennen ontwikkelen zich altijd vlotter dan haar latere zusters en hebben door gaans minder last van ziekte, 'ze beginnen vaak op vier ten een half of vijf maanden de productie, ter wijl een maand later geboren dieren als regel twee maanden later in productie komen. Alle dieren, welke tegenwoordig kunstmatig zijn gebroed, hebben voldoende leeftijd om een goede winterproductie te kunnen geven, daar door de teeltregeling voor de pluimveehouderij het laatbroed is uitgesloten. Het kloekenbroed, hetwelk hier en daar nog voorkomt, kan gerust buiten beschou wing blijven. Dit is als regel zoo laat en ongelijk door de verschillende leeftijden, dat er niets mee te bereiken valt. Een goede winterleg is echter zoo goed als onmogelijk, ook al is alles tot in de puntjes in orde, zonder dat de hennen geforceerd worden door middel van kunstlicht, hetzij des avonds of des morglens en om de hierdoor te verkrijgen hooge productie vol te kunnen houden, zijn goed uit gegroeide jonge hennen met voldoende levens kracht jioodig. Om goed uit te groeien, hebben de dieren tijd noodig. Wil men dus veel en zware eieren rapen, dan 'moeten Wit Leghorn hennen niet later geboren zijn dan ongeveer half April. Deze zijn dan in Augustus en September zoover gevorderd, dat men om den leg tegen te houden en de dieren volledig te laten uitgroeien, wel ongeveer viermaal zooveel graan als opfok- of ochtend>voer moet geven. Men krijgt dan zware dieren, welke al gauw een flink ei leggen, want naast erfelijken aanleg «bepalen leeftijd en gewicht van het dier de grootte van het ei. Hennen, welke in Maart en vroeger zijn geboren, beginnen, indien gunstig opgefokt, Juli-Aug. hun productie. (Het kunnen dan al zware dieren zijn, welke een ei van voldoende gewicht geven en het heeft geen zin met harde middelen den leg bij deze hennen tegen te houden. Een enkele maal wordt wel getracht, door telkens de hennen te verihokken en ze weinig voer te geven, de -dieren te remmen, maar er wordt weinig meer mede bereikt dan,stil stand in den groei. Weil leggen de dieren dan niet veel, maar in het najaar vallen ze toch in den rui en tensl'otte heeft men vroeg noch laat (eieren. Veel 'beter .resultaat geeft het, door langen tijd opfokvoer en veel granen te geven, de dieren flink uit te laten groeien en als ze eenimaal in productie zijn, goed op te letten en te zorgen, dat de hennen goed op gewicht blijven, dan is de kans het grootst, dat de dieren tot flink in het najaar leggen en door den rui niet al te lang stilstaan. Over de vraag of Winterleg «een erfelijke eigen schap 'is <of niet, bestaat verschil -van meening en de Ned. Centrale voor Eieren en Pluimvee edscht', dat de bij haar aangesloten fokbedrijven de hennen mét te geringe winterproductie opruimen. Wel bepalen winter- en najaarsleg (doorleg na den zomer) het aantal eieren dat ;een hen legt, daar het aantal in voorjaar en zomer ibij normale hennen niet zooveel verschilt, maar veel meer dan erfelijken ^aanleg, bepaalt het verloop van den «opfok en de verdere .verzorging de winterproductie, welke den gewonen pluihrveehou der de winst in het laadje moet .brengen. St. Maartensdijk. J. LINDHOUT. MOND- EN KLAUWZEER. Nu deze ziekte, den laatsten tijd in ons land, weder het hoofd dreigt op te steken, is het wellicht van belang een en ander over dit lijden te vertellen ten einde belanghebbenden, waar mogelijk, op him hoede te doen zijn en die maatregelen te treffen die voor hun belangrijk kunnen zijn. Na een periode van enkele jaren, waarin de ziekte als het ware heeft gesluimerd, tracht ze zich weer van onzen reeds beperkten veestapel meester te maken. Minder dan ooit komt deze ziekte den veehouder gelegen. Voor dat we overgaan tot een bespreking van de eigen lijke ziekte komt onwillekeurig de vraag bij den lezer op: hoe komt dat verloop met plotselinge opflikkeringen? Na een heftig heerschen der ziekte, over een groote uitgestrektheid (epidemie), treedt bij de doorgeziekte dieren een zekere immuniteit," onvatbaarheid, op welke verschillend lang kan zijn. Meestal duurt deze immuniteit meerdere jaren. Hebben we dus een veestapel waarvan heel veel dieren aan de ziekte hebben geleden, dan kunnen we als regel aannemen, dat de ziekte niet spoedig opnieuw een ernstig karakter zal aannemen maar

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1937 | | pagina 6