Ook kan men in de k\o de wespen vangen door er fleschjes neer te zette^nf op te hangen waarin een weinig ibier of eenVerke suikeroplossing hierin verdrinken vele wespe^ Ook is het van belang^ooals reeds eerder vermeld, in het voorjaar de ove%interde koningin nen te dooden. Volgens de literatuur zouden deze koninginnen in het voorjaar bij zonnig weer vooral te vinden zijn op de bloemen van de bekende heester Symphoricarpus racemosus, of de sneeuwbes. Met behulp van een vlindernetje zou men op deze wijze de stammoeders van de wespenkolonies kunnen vangen. Even wil ik nog wijzen op het gevaar van het gebruik van carbid om de ondergrondsche nesten uit te branden. Sommigen meenen dit middel ook te kunnen gebruiken, maar wanneer carbidgas in een betrekkelijk kleine ruimte moet verbranden, bestaat er kans op ontploffingen, hetgeen ook het geval is wanneer men met vuur bij zwavelkoolstof komt. Men dient dus bij het opruimen der nesten ook de noodige voorzichtigheid in acht te nemen en niet op een dwaze of ondoordachte wijze te werk te gaan. P. EINDRAPPORT OVER DE VRAAG: „Wat zijn de oorzaken waarom de Triomphe de Vienne en de Doyenne du Comioe zoo onvruchtbaar zyn?" TriOmphe de Vienne. Uit de verschillende verzamelde gegevens blijkt, dat de Triomphe de Vienne over het algemeen nog niet zóó onvruchtbaar is, als door sommigen wel wordt voorgesteld. Wel draagt ze in sommige bedrijven onregelmatig, (dit komt trouwens bij sommige andere variëteiten ook voor), doch als ze draagt, is ze in den regel goed met vruchten bezet. Bovendien brengt ze doorgaans bijl goede verzorging een goeden kiloprijs op, zoodat, als men de geldelijke opbrengst over meerdere jaren berekent, deze met vele andere variëteiten niet zóóveel zal verschillen, dat ze daarom uit ons perensortiment zou moeten worden geschrapt. Als oorzaken van het onregelmatig dragen worden genoemd: grondsoort, onderstam, bestuiving, wijze van snoei, temperatuur tydens den bloei en vrucht zetting. Conclusie {De juiste oorzaak van het onregelmatig dragen kan moeilijk worden vastgesteld, daar het eene jaar deze en het andere jaar weer een andere factor van overwegenden invloed kan zijn op het al of niet aanblijven der vruchten. Doyenne du Comioe. Deze variëteit blijkt over het algemeen slechts matig vruditJbaar te zijn. Als oorzaken hiervan worden genoemd: I. Grondsoort. Op lichten kleigrond en goeden zandgrond doorgaans vruchtbaarder dan op zwaar deren kleigrond. II. Wijze van aanplanting. Met het oog op warme of koudere standplaats en goede kruis bestuiving. HL Onderstam. Zwakke groeiers blijken vrucht baarder dan sterke groeiers. Wellicht zou met de> kwee-onderstam type C (óf ook goede tusschen- stam) iets te bereiken zijn. IV. Wijze van snoei. Aanbevolen wordt: niet te veel gesteltakken, voorts sterke uitdunningssnoei en zoo noodig vruchthout dunnen. \V. Temperatuur. (Zie ook punt II). VI. Mogelijk, dat bij sterken groei, grasbedekking en/of op kunstmatige wijze de takken in horizon tale richting te brengen de vruchtbaarheid kan worden bevorderd. Conclusie: Door al deze genoemde middelen is de vraag nog geenszins opgelost en zal dan ook voorloopig nog wel een vraag blijVen. De eindrapporteur, H. LOBBEZOO Jzn. Krabbendijke, Juni 1937. DE PROVINCIALE COMMISSIE VAN HET TUI NBOUWONDERWIJS IN ZEELAND. Het was in een gesprek met een man die door al degenen, die hem kennen voor alleszins bekwaam gehouden wordt dat het punt academische titels ter sprake kwam. Deze titels, aldus bovengenoemde: „zeggen over het algemeen zeer weinig en beteekenen voor mij, dat de personen, die zulk een titulatuur hebben verkregen, misschien de bekwaamheid bezitten om in het vak, waarin zij het bepaalde diploma behaal den, te kunnen gaan studeeren". Wanneer deze uitspraak op waarheid zou kunnen berusten, dan vraag ik U wat dan wel een diploma tuinbouwwintercursus zou kunnen beteekenen. Wij weten allen wel, dat zulk een diploma ook maar een begin is, hoewel helaas dikwijls gemeend wordt, dat het heel wat beteekent. Het waren dan ook de slechtsten niet die gevoelden, dat het geleerde onderhouden moest worden en een Vereeniging van Oud-leerlingen hébben opgericht. Uit die verschillende vereenigin-/ gen ontstond onze Provinciale Commissie, die doof den heer Ir. A. W. van de Plassche, voorheen Rijk/- tuinbouwconsulent voor Zeeland, werd ingestelde Deze Prov. Commissie is cfus een federatie An vereenigingen, die ten doel heeft elkander itf moeilijkheden van tuinbouwvraagstukken/met elkanders opgedane ervaringen te helpen. j Want zoo zeide terecht Prof. Allard Pierson: „ieder kenteeken van wetenschappelijkheid, berust op de logische bearbeiding der ervaring". Dit tracht de Prov. Commissie, zooveel in haar vermogen is, tot levensleer voor de tuinbouwers te maken. Daartoe houdt ze vergaderingen, welke de onderlinge besprekingen bevorderen; daartoe stellen de afdeelingen vragen, waarover rapporten samen gesteld worden, welke na vergelijk in druk verschijnen in ons Zeeuwsch Tuinbouwblad; daartoe heeft zij een bestuur dat zooveel mogelijk op de vragen aan haar gesteld een antwoord tracht te geven. Kortom het is voor degenen, die niet alles weten, een onmisbare kring van tuinbouwsamen- leving. En in dien kring wil de Prov. Commissie al de oud-leerlingen van geheel Zeeland betrekken. Allen, d.w.z. diegenen die niet alles Weten. Er zijn er helaas; die denken geen voorlichting noodig te hebben, doch verreweg de meesten zullen ondervinden, dat er vragen zijn waarop zij geen antwoord kunnen geven. Toch zijn dit de slechtste tuinbouwers niet. Hoe dikwijls is het niet gebleken, dat degenen, die hun collega's raad vragen, juist de beste vak- menschen zijn, die toonen wat te willen leeren. Daarvan getuigen de vergaderingen van de Prov. Commissie, waar het heusch niet altijd zoetsappig toegaat. Dit wenscht ook geen onzer. Is er niet een spreekwoord door de Franschen vaak gebezigd: „door de schok der meeningen, ontspringt de waar heid?" Zoo zagen we het menigmaal ook bij ons en zulke besprekingen zijn opbouwend. Opbouw is noodzakelijk. Hoe vaak zien we niet om ons afbraak aan alle kanten? Daarom is het noodzakelijk, dat juist in de technische aangelegenheden van den tuinbouw een éénheid wordt bereikt, die de liefde tot het vak sterker, intenser maakt. Want juist liefde tot den tuinbouw, algeheele toewijding, dat kan ons in moeilijke omstandigheden toch nog met lust doen arbeiden. Daardoor worden we als vanzelve wetenschappe lijk, omdat ons arbeiden op denken berust, en dit denken gegrond is op een logica, een logica door de ervaring gegroeid. Dat is het doel van de Prov. Commissie, zij wil een studieclub vormen, die zich uitstrekt tot aan de uiterste grenzen van onze provincie, zij wil van vakgenooten geleerd worden en wil in alle bescheidenheid gaarne degenen, die geen ervaring bezitten, mededeelen wat zjj heiatoen ondervonden, opdat het hun tot leering moge zijn. EINDRAPPORT OVER DE VRAAG: „In hoeverre zijn de moderne cultuur- methodes (ziektebestrijding en bemesting) van invloed op de houdbaarheid van onze pit- en steenvruchten?" Ten opzichte van deze vraag liepen de meeningen van de vijf uitgebrachte rapporten zeer weinig uiteen en zouden als volgt kunnen worden samen gevat. De houdbaarheid wordt door verschillende factoren in groote mate beïnvloed: le. de weersgesteldheid tijdens den groei; 2e. het optreden van insecten, die de vruchten in ernstige mate kunnen beschadigen; 3e. het optreden van zwammen, die de vruchten in hevige mate kunnen aantasten; 4e. de bemesting, die in sommige gevallen onoor deelkundig wordt toegepast. Als vaststaand mag worden aangenomen, dat vruchten, die in een droge periode zijn opgegroeid en 1 a 2 weken voor den pluk een natte periode mee maakten, minder houdbaar zullen zijn dan die, welke de laatste 3 weken voor den pluk zeer weinig vocht kregen toegediend. Dat het optreden van insecten de houdbaarheid niet bevordert, is algemeen bekend. Door Carpo- capsa, appelzaagwesp en door het lijsterbesmotje aangetaste vruchten zijn nu eenmaal beschadigd en gaan vlugger tot bederf over. Zwammen kunnen onze vruchten erg aantasten, we denken hierbij aan Monilia en schurftoptreden; ook de door deze ziekten aangetaste vruchten houden den strijd om het voortbestaan na den pluk niet lang uit. Dat een ondoelmatige bemesting de vruchten minder houdbaar kan maken, is reeds lang op gewezen en voor gewaarschuwd; een te hooge stik stofgift bevordert een geilen groei met groote losse vruchten, die in het bewaren erg kunnen tegen vallen. De /onder 2, 3 en 4 genoemde narigheden zou men dus moeten aanvaarden, wanneer men niet aan ziekïebestrijding deed. en eenzijdig bemestte. pe moderne fruitteler zal echter alle hem ten diénste staande middelen aanwenden om insecten of 3*.vamaantastingen te voorkomen en tegen te gaan, waarbij hij de laatste 10 jaren veel steun vindt op /technisch gebied, zoodat het ook voor groote bedrijven mogelijk is geworden de bespuitingen op tijd uit te voeren en dus met gaaf fruit aan de markt te komen. Ook wat de bemesting betreft, zal hij zich op de hoogte stellen door gebruik te maken van voor- lichting en het volgen van cursussen, dus zal het niet voorkomen, dat een moderne fruitteler enkel met chili bemest, zeer zeker zal hij den bodem van verschillende elementen voorzien en daarbij zal kali zeker niet uit het oog worden verloren, daar dit ook de houdbaarheid der vruchten ten goede komt. Een en ander samenvattende komen we dus tot het volgende: De moderne cultuurmethodes zullen de houdbaar heid van ons fruit ten goede komen, het product zal gaver en gezonder zijn en daardoor langer te bewaren. Ook de bemesting zal, wanneer deze oordeel kundig wordt uitgevoerd, de houdbaarheid ten goede komen. Het dunnen, wanneer dit zeer sterk zou worden doorgevoerd, zou kunnen leiden tot groote en minder houdbare vruchten. Rapporteur:,, M. P. Kloetinge, 9 Juli 1937. SPITTEN NA STROOBEDEKKING. Over de door de Prov. Com. gestelde vra^g: „Is het mogelijk bij de intensieve fruitteelt op zwakke onderstammen, als type IX en I^wee C, na 3 4 jaren stroobedekking, den §rond te spitten zonder opvallende wortelbeschadiging met het oog op de oppervlakkige beworteling dezer onderstammen", waren door alle bij de P. C. aangesloten vereenigin gen rapporten ingezonden, waaruit is samengesteld onderstaand antwoord: Er waren enkele rapporten, welke deze vraag minder actueel vonden, doch ook deze, evenals de andere, waren vfij uitvoerig, waaruit bleek, dat er voldoende belangstelling voor deze vraag was. Als we aannemen, dat er ±r 2 van onze fruit- teeltbedrijven in-stroo liggen, zal het zeker niet te hoog geschat zijn. Deze stroobedekkingen zijn aangebracht in een tijd, toen de strooprijs hijzonder laag was, sindsdien is deze prijs met ongeveer 200 gestegen. De benoodigde hoeveelheid zal op 30.000 kg per ha moeten worden gesteld, waarbij komen de kosten van transport en uitleg, zoodat vooraf vanzelf te overwegen is of onder de tegenwoordige omstandig heden stroobedekking economisch nog te verant woorden is. Een stroobedekking heeft evenwel ook verschil lende voordeelen. Wanneer deze wordt aangebracht als de grond goed bewerkt is, .zal een goede structuur niet alleen bevorderd worden, doch zelfs behouden blijven; hierdoor sal een oppervlakkige beworteling gunètig worden beïnvloed, daar de wortels zich ongehinderd kunnen ontwikkelen om de lucht en de noodige voedingsstoffen tot zich te nemen, welke in de bovenlaag van den grond in meerdere mate aanwezig is dan wel in de diepere lagen, wat de ontwikkeling der boomen zal bevorderen. De onkruidgroei zal dusdanig belemmerd worden, dat hij alleen beperkt blijft tot de overjarige onkruiden. In zeer strenge winters zal stroo een goede beschutting geven, doch vooral de gunstige invloed die een .stroobedekking zal hebben bij zeer droge zomers, waardoor de grond niet kan uitdrogen, zal zulk een bedekking van groote waarde doen zijn. De humesvorming evenals de voedingswaarde die zal overblijven uit het stroo, zal voor onze hoornen niet zoo groot zijn. De nadeelen aan een stroobedekking verbonden zijn de navolgende: Een stroobedekking zal den bodem eenigszins isoleeren, waardoor deze vooral in het voorjaar doch ook in 't najaar minder zonnewarmte doorlaat; vooral in droge perioden zal het gevaar voor brand lang niet denkbeeldig zijn, wat voor onze fruitteelt- bedrijven funest zou zijn. Beschadiging door ongedierte mag niet worden onderschat, daar konijnen, muizen en verschillende insecten in die stroobedekking een eldorado vinden. Voorts zal het stroo een ware kweekplaats zijn voor schimmels en zwammen, waartegen wij al een grooten strijd hebben te voerpn. iBij de doucintypen zijn wij niet gebonden aan tyipe IX evenzoomin bij de kw'eesoorten aan Kwee C„ daar zoowel bij de doucin als de kwee een geleide lijke overgang van de zwakke naar de sterke beworteling plaats heeft. Zoo zullen ook jonge hoornen een meer oppervlakkige beworteling hebben dan oudere boomen; ook de grondsoort en de grond waterstand is van zeer grooten invloed, zoo zal op kleigrond en op grond met een hoogen grondwater stand de beworteling oppervlakkiger zijn dan op zandgrond en op grond met een lagen grondwater stand waar de beworteling dieper is. Hiermee komen wij tot de conclusie: Is men eenmaal met een stroobedekking begonnen, dan dient men deze te handhaven, zou men na een tijdelijke stroobedekking tot grondbewerking (spitten) over gaan, dan zal er te allen tijde beschadiging plaats hebben; deze beschadiging kan meer of minder groot zijn daar hierop ook andere oorzaken van invloed zijn. C. P. BUTLER. Ter Neuzen, Aug. 1937. WELKE IS DE BESTE METHODE OM OP DE ZEEUWSCHE KLEI GROOTBLOEMIGE CHRYSANTEN TE KWEEKEN, DIE EEN GOEDE HANDELSWAARDE HEBBEN. Het is niet gemakkelijk, zoo niet onmogelijk, om in een kort besték de zoo ingewikkelde en lastige chrysantencultuur volledig te bespreken. Wij zul len ons dan ook tot de hoofdzaken moeten bepalen en nog meer speciaal die moeilijkheden bezien, die

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1937 | | pagina 10