VEEHOUDERIJ. TUINBOUW. 2. verbetering van den pluimveestapel. De Nederlandsche Centrale voor Eieren en Pluim vee te Beekbergen is belast met de uitvoering. Voor het eerstgenoemde deel bevat de regeling bepalingen tot beperking van het aantal eieren, dat machinaal wordt uitgebroed. De totale broedcapaciteit bedraagt ca. 17 millioen eieren, d.w.z. dat elke 3 weken ongeveer 17 millioen eieren in de broedmachines kunnen worden inge legd, welke gemiddeld ruim 10 millioen kuikens kunnen opleveren. De totale inleg heeft Volgens de 'bij de Centrale binnengekomen gegevens bedragen: in 1934 27.988.112 stuks; in 1935: 22.780.268 stuks; in 1936: 22.209.198 stuks; in 1937: 23.140.710 stuks. Volgens inventarisatie van Land- en Tuinbouw was de grootte van den pluimveestapel in de ach tereenvolgende jaren: Kippen. Jaar Kuikens Oudere hoenders Totaal Stuks Stuks Stuks 1934 1935 1936 17.422.211 13.018.528 13.816.188 100.0 74,7 79.3 17.117.592 15.463.952 13.972.208 100,0 90.3 81.6 34.539.803 28.482.480 27.788.396 100,0 82.5 80.5 Eenden. Jaar Eenden-kuikens Oudere eenden Totaal Stuks Stuks Stuks 1934 376.686 100.0 577.767 100.0 954.453 100.0 1935 309.450 82.2 551.784 95.5 861.234 90.2 1936 286.103 76.0 488.334 84,5 774,437 81.1 De inventarisatie vindt plaats in MeiJuni. De cijfers van 1937 zijn nog niet gepubliceerd. In onderstaande tabel 'zijn naast elkaar gesteld de grootte van den stapel en de uitvoer van eieren. Kippen Eenden Jaar Kuikens Oudere hoenders Kuikens Oudere eenden 1934 17.422.211 17.117.592 376.686 577.767 1935 13.018.528 15.463.952 309.450 551.784 1936 13.816.188 13.972.208 286.103 488.334 Totale eierproductie Export Verbruik binnenland 778.401.467 782.697.397 830.203.979 Omtrent het verbruik van eieren in het binnen land zijn geen nauwkeurige gegevens bekend. Hier over bestaan alleen schattingscijfers. Het is algemeen bekend, dat de productie van eieren in de verschillende jaargetijden belangrijk uiteen loopt. In de voorjaarsmaanden is zij het grootst en in den herfst het kleinst. Uit de aanvoercijfers bij verkoopsinstellingen, waar een vrijwel constant aantal pluimveehouders het geheele jaar door alle voor verkoop beschikbare eieren van htm bedrijf afleveren, is af te leiden, dat de laagste weekproductie van eieren in de jaren vóór 1933 dooreengenomen ongeveer 16 was van de hoogste. In 1936 bedroeg dit percentage pl.m. 32 de leg daalde in het najaar minder sterk en de topproductie in het voorjaar was minder hoog. De prijzen der eieren zijn normaliter in den herfst het hoogst en in het voorjaar het laagst. Verschui ving van de productie in de aangegeven richting beteekent een hoogere opbrengst voor de pluimvee houderij in haar geheel. Met een gemiddelden jaar prijs van 2,80 per 100 stuks bij een productie- verdeeling als in 1930/'32 correspondeert een jaar prijs van ƒ2,91 bij een verdeeling als in 1936. Tot de relatief hoogere najaarsproductie hebben verschillende omstandigheden medegewerkt, zooals b.v. verbetering van de opfokresultaten en het bij de teeltregeling zoo gunstig mogelijk vastgestelde broedseizoen, waardoor in het 'algemeen dieren worden verkregen, die tijdig beginnen te leggen en meer produceeren. Verder wordt door de teeltkeus het productievermogen van den stapel opgevoerd. Ook kunnen nog factoren van invloed zijn geweest, waarvan de uitwerking minder gemakkelijk is na te gaan. De bovengenoemde cijfers voor de ingelegde broedeieren hebben betrekking op den inleg ge durende het broedseizoen. In 1936 was dit vast gesteld van 20 Januari t/m 9 Mei. Buiten die periode mochten in het algemeen geen "kippen- en eenden eieren in broedmachines aanwezig zijn. Voor het machinaal broeden dezer eieren voor onderstaande doeleinden worden evenwel speciale vergunningen verkrijgbaar gesteld: 1. het broeden van eieren van dwerghoender rassen of van sierrassen van eenden en/of kippen 2. het broeden voor wetenschappelijk onder zoek; 3. het broeden voor directen export van kuikens; 4. het broeden van eieren van Noordhollandsche Blauwen. Hiervan werd verreweg het meest gebruik ge maakt voor eieren van Noordhollandsche Blauwen (piepkuikenfokkerij), waarvan werden ingelegd: 1 Jan. t/m 19 Jan. 1936 206.100 stuks 10 Mei t/m 31 Dec. 1.288.244 totaal 1.494.344 stuks Van de gedurende het broedseizoen-1936 ingelegde kippeneieren waren afkómstig van: Wit-Deghorns 80.1 Rhode Island-Reds 12.1 Barnevelders 2.4 Noordhollandsche Blauwen 1.9 andere kippen 3.5 De eendeneieren waren voor 97.7 afkomstig van Khaki-Campbells. (Wordt vervolgd.) MOND- EN KLAUWZEER. In de week van 18 tot en met 24 Juli j.l. werd in Zeeland en Westelijk Noords-Brabant geen mond- en klauwzeer geconstateerd. JAARVERSLAG VAN HET VEEVOEDERBURE AU VOOR ZEELAND OVER 1936—1937. Op 10 December 1936 is, in overleg met de Directie van den Landbouw, het Veevoederbureau der Z. L. M. van Rijkswege omgezet in het Veevoeder bureau voor Zeeland, waarin vertegenwoordigers zitting hebben van de verschillende landbouw organisaties in Zeeland. De Rijksveeteeltconsulent is als adviseerend lid aan het Bureau toegevoegd. Als Secretaris treedt op een assistent bij den Rijksland- bouwvoorlichtingsdienst. Het penningmeesterschap berust bij den secretaris -van de Zeeuwsche Land bouw Maatschappij. De werkzaamheden van het voormalige Veevoeder bureau der Z. L. M. werden onveranderd voortgezet. In de verslagperiode zijn de navolgende werk zaamheden verricht: 1. Studiegroep Walcheren. 2. Studiegroep Wet Zeeuwsch-Vlaanderen. 3. Adviseering voedering melkkoeien in Zeeuwsch- Vlaanderen. 4. Onderzoek voedermiddelen. 5. Publiceeren van rapporten. 1. Studiegroep Walcheren. Een combinatie van aanvankelijk 27, later 25, veehouders op Walcheren, welke op initiatief van het Veevoederbureau der Z. L. M. werd opgericht ter bestudeering van de practijk van de veevoeding in dit gebied, heeft van 1 Januari tot en met 31 Decem ber 1936 maandelijks gegevens verstrekt betreffende a. de uit eigen bedrijf beschikbare en aangekochte voedermiddelen, welke voor den veestapel dier bedrijven noodig zijn; b. de verstrekte rantsoenen aan de verschillende dieren; c. alle verdere gegevens, welke van belang zijn voor de veevoeding. Deze studie van één jaar heeft een duidelijk inzicht gegeven in de practijk van de veevoeding op Walcheren. Het ligt echter niet in de bedoeling hierover een verslag te publiceeren. Als practisch resultaat van deze studie zal tegen het a.s. stal- seizoen een brochure verschijnen met voorbeeld rantsoenen voor de voedering van melkkoeien. Met de deelnemers aan de studiegroep werden in de verslagperiode de 6 vergaderingen gehouden, waarvan steeds een uitvoerig verslag werd opge maakt, hetwelk aan de deelnemers werd toege zonden. 2. Studiegroep West Zeeuwsch-Vlaanderen. Het onderzoek inzake de veevoeding op Schouwen- Duiveland leerde in 1935, dat op het 'gebied van de practische paardenvoeding nog veel valt te leeren en, dat in publicaties op dit gebied in de Nederland sche taal lang niet alles de toets van een rechtvaar dige critiek kan doorstaan. Het Veevoederbureau had zich daarom voorgenomen deze materie aan een nader en meer systematisch onderzoek te onder werpen. Belangstelling voor dit onderwerp werd gevonden bij den Bond van Oud-leerlingen van Land- bouwwintercursussen in Westelijk Zeeuwsch-Vlaan deren, die uit zijn midden een 20-tal landbouwers bereid vond gedurende een jaar maandelijks gegevens te verstrekken, betreffende: a. de rantsoenen van werk- en jonge paarden; b. de arbeid welke door de werkpaarden wordt verricht. Een 7-tal deelnemers verklaarden zich bereid van de paardenarbeid een gespecificeerde dagelijksche boekhouding bij te houden. Het doel dezer studiegroep is te komen tot het opstellen van deugdelijke normen voor de voedering van werk- en jonge paarden en veulenmerries, en van doelmatige voorbeeldrantsoenen voor de practijk. De studiegroep kon op 27 Juli 1936 haar werk zaamheden aanvangen en zal deze voortzetten 1 Augustus e.k. De verzamelde practijkrantsoenen worden op verzamel staten geplaatst en in een vergadering besproken. Van de gehouden vergade ringen krijgt eiken deelnemer een uitvoerig verslag. Tot heden werden 5 vergaderingen belegd. 3. Adviseering voedering melkkoeien Zeeuwsch- Vlaanderen. De reeds door het Veevoederbureau der Z. L. M. begonnen adviseering inzake een doelmatige voede ring der melkkoeien begint bij de melkveehouders voortdurend meer belangstelling te krijgen. Dit jaar werd deze voeder controle uitgebreid tot de leveranciers aan de melkfabriek te Kloosterzande. De melkcontroleurs van de diverse contröle-ver- eenigingen namen bij hun bezoek aan de bedrijven de rantsoenen op van 372 bedrijven; in Febr./Maart nog eens van 296 bedrijven, zoodat in totaal 668 adviezen werden verstrekt. In Oost Zeeuwsch-Vlaanderen kon bij de tweede adviseering een grooter resultaat worden waarge nomen dan in het westelijk deel. Aldaar is men door een adviseering gedurende drie jaar tot een meer doelmatige voedering overgegaan. Op 22 December 1936 werd met de melkcontro leurs uit West Zeeuwsch-Vlaanderen te Oostburg en uit Oost Zeeuwsch-Vlaanderen te Kloosterzande een vergadering gehouden, waarin aan de melkcon troleurs aanwijzingen werden gegeven voor het ver zamelen van de rantsoenen. De controleurs in Oost Zeeuwsch-Vlaanderen ontvingen 'bovendien 5 Januari 1937 van den secretaris van het Bureau nog per soonlijke aanwijzingen op een veehoudersbedrijf. Deze adviseering blijkt zeer goed te voldoen. Er zal dan ook getracht worden ook in andere gebie den van Zeeland, met name Walcheren, deze advi seering in te voeren. 4. Onderzoek voedermiddelen. Nadat het Veevoedeibureau over ruimere midde len de beschikking heeft gekregen, heeft het beslo ten elk jaar een gedeelte daarvan te besteden voor Onderzoek van specifiek Zeeuwsche producten, ten einde de voederwaarde daarvan zoo goed mogelijk te leeren kennen. In dit jaar werden onderzocht 11 monsters weide-, 5 monsters lucerne-, 3 monsters roode klaver- en 1 monster hopperups klaverhooi aan het Rijksland bouwproefstation voor Veevoederonderzoek te Wageningen. 5. Publiceeren van rapporten. a. In de verslagperiode is een rapport samen gesteld van de onderzoekingen in 1935 op Schouwen- Duiveland inzake de veevoeding. Daar de resul taten van deze onderzoekingen niet in alle opzich ten voldoende betrouwbaar zijn, is dit rapport slechts gecyclostyleerd en voor intern gebruik bestemd. b. Najaar 1936 is een enquête ingesteld naar de voedering van kalveren tot den leeftijd van pl.m. 1 y2 jaar in verschillende gebieden van Zeeland, n.l. Schouwen-Duiveland, Zuid-Beveland,, Walcheren en Zeeuwsch-Vlaanderen. Naar aanleiding van deze enquête heeft de Rijksveeteeltconsulent een brochure geschreven over de opkweek van kalveren, welke gratis wordt verspreid. Voor het bevorderen van een doelmatige veevoe ding op de kleine bedrijven in Zeeland heeft de Rijksveeteeltconsulent aan de Assistenten bij den Dienst voof de Kleine Boeren op 22 en 23 April 1937 een korte cursus in veevoeding gegeven. Voor wat de voedering van varkens betreft, is deze advisee ring reeds begonnen. Teneinde de assistenten zoo veel mogelijk bij deze adviseering in te schakelen zijn speciale formulieren ontworpen, waarop de assistenten de rantsoenen berekenen en een voor- loopig advies geven. Deze adviezen worden op het Veeteeltconsulentschap gecontroleerd en naar den betreffenden veehouder toegezonden. Een afschrift van het advies gaat terug naar den assistent, die het rantsoen opnam. OVERZICHT VEILINGEN. Eenigen tijd geleden verscheen bij de Ned. Porno- logische Vereeniging de 4e druk van de ziekte- bestrijdingskalender. Deze kalender is geheel bijge werkt naar de nieuwere inzichten. Minerale olie en Derris hebben er een plaats op gevonden. De fruit gewassen zijn aangevuld met groenten. Men vindt achtereenvolgens de gemiddelde tijd stippen voor het toepassen van: Carbolineum, Minerale olie, Bordeauxsche pap en Californische pap, barium chloride en loodarsenaat en tenslotte nicotine. Verder toepassing van vang- banden en lijmbanden en het gebruik van uitvloeiers. Op den kalender is niet alleen aangegeven wanneer met carbolineum begonnen kan worden te spuiten, maar ook hoe lang hiermee gespoten kan worden. Bij zorgvuldig opvolgen van deze aanwijzingen voor komt men teleurstellingen. Hier kan nog gewezen worden op de gevoeligheid van krozen voor carbo lineum. Hiervoor kan geen carbolineum bespuiting worden toegepast. Voor pruimen wordt 6 aan gegeven. In 'het algemeen zal dit voldoende zijn. Wanneer men vroeg spuit kunnen ze echter 7% verdragen. Voor de minerale oliën wordt 8 aangeraden. Als gemiddelde is dit goed. Het is echter gebleken, dat er oliën zijn waar men desnoods met 7 kan volstaan, terwijl van andere 10 genomen dient te worden, wil men dezelfde uitwerking bereiken. Minerale olie in den zomer vindt weinig toepassing. Meestal verhindert de Californische pap bespuiting het gebruik ervan. Minerale olie Californische pap, korten tijd na elkaar verspoten, geeft altijd beschadiging. Zoolang er resten van het eene middel voorkomen doet het andere kwaad. In de meeste gevallen probeert men dan ook in

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1937 | | pagina 6