dat daarvoor degelijke waarborgen worden gegeven.
Een waarborg bij de leekenrechtspraak zoekt men
wel eens daarin, dat men aan een geschoold rechter
of jurist de leiding geeft. 1 Zoo is het b.v. bij de
erisispachtrechtspraak. Mij zijn in onze provincie
uitnemende beslissingen bekend en over het
algemeen is men, voorzoover ik weet, in Zeeland
hierover tevreden. Er zal ook wel eens een vergis
sing begaan zijn, maar dat is menschelijk. Daarom
is het altijd veiikeerd bij eenige wetgeving appèl uit
te sluiten, maar niet overal geven de leden van de
z.g. pachtrechtcommissies blijk dat ze hun taak
verstaan, dat zij bekwaam zijn om als rechters op
te treden. Er zijn mij gevallen bekend die zeer
ergerlijk zijn. Ik bedoel hiermede nog niet wat de
uitspraken betreft, want daarover kan ik mij geen
oordeel vellen zonder zelf de stukken en de feiten
en omstandigheden te hebben bestudeerd en nage
gaan, maar wat de wijze van behandelen betreft.
Rechters behooren de partijen rustig aan te
hooren en ieder der partijen op volkomen gelijken
voet te behandelen. Zij moeten alleS* doen, wat zij
kunnen om iedere partij gelegenheid te geven haar
standpunt zoo ruim en loyaal mogelijk uiteen te
zetten zonder haar daarin te belemmeren, zeker
zonder ooit blijk te geven aan de zijde van een der
partijen te staan. Zij behooren hun oordeel dan ook
eerst te vormen, nadat zij rustig alles hebben over
wogen wat de partijen hebben gezegd en te berde
gebracht en desnoods kunnen zij hen daartoe in
beider tegenwoordigheid alle vragen stellen, die zij
noodig achten.
Het is hen absoluut verboden met een der par
tijen buiten tegenwoordigheid der andere of buiten
de rechtszitting te spreken over de zaak, waarover
zij te beslissen hebben of eenig onderzoek in te
stellen, achter den rug van partijen of een van
hen om.
Voor een rechter is het absoluut verboden om voor
een der partijen op te treden en deze te verdedigen
tegenover de andere of de andere te diens nadeele
aan te vallen, zooals een advocaat, die als vertegen
woordiger van een der partijen dat verplicht is.
Schendt de leek-mederechter op een dezer wijzen
zijn ernstigen plicht, dan heeft de voorzittende rech
ter hem tot de orde te roepen.
Er zijn mij nog gevallen bekend, waarin dat alles
niet m acht is genomen en geterroriseerd is en zelfs
met strafvervolging werd bedreigd en politie, om
te intimideeren, er op uit werd gezonden om be
trokkenen, die zich verongelijkt achten, tot stil
zwijgende berusting te brengen in een huns inziens
onrechtvaardige en partijdige beslissing.
Dat deze dingen kunnen gebeuren is heel erg En
wanneer leekenrechtspraak moet blijven en nog
verder ingevoerd mocht worden, dan zal het toch
allernoodzakelijkst zijn en in het belang van heel
onze rechtszekerheid en die op het platteland in het
bijzonder, dat er waarborgen komen, dat er van
alles hooger beroep mogelijk zij en ook practisch
uitgevoerd kan worden, dus niet voor één commis
sie voor het geheele land, in den Haag gezeteld,
waar onze eenvoudige menschen niet kunnen komen
of behoorlijk hun zaken kunnen behandeld zien dan
met opoffering van veel geld en tijd; dat het ook
mogelijk is bepaalde personen als rechters te wra
ken en meerdere waarborgen tegen onrechtvaardig
heden. Het platteland is al dikwijls geterroriseerd
geweest door allerlei onzinnige vervolgingen van
onpractische personen, die het landelijk leven niet
kenden en ongeschoold of onervaren op de platte
landsbevolking werden losgelaten. Personen die
bewust of onbewust een minachting hadden voor die
„boerenkinkels", die voor simpele overtredingen van
voor orde in 't leven gestelde overtredingen, straf
fen en boeten oplegden welke geheel onevenredig
waren aan de mate der overtreding en welke er slechts
blijk van gaven dat degenen die ze oplegden of de
waarde van het geld niet kenden of absoluut niet
op de hoogte waren met de weinige inkomsten der
plattelanders en de vaak harden arbeid noodig voor
een enkelen gulden verdienste.
Dergelijke toestanden maakt een geduldig volk
als een boerenvolk is, zelfs rijp voor revolutie. Met
open vizier en flink en fier moet hiertegen worden
geprotesteerd, wanneer zich excessen voordoen en
daar waar het succes kan en zou moeten hebben.
Gelukkig, dat er in Zeeland in de laatste tijden zoo
veel betere toestanden dan voorheen gevonden wor
den en er een wederzijdsch begrijpen en waardeeren
van volk en ambtenaren schijnt te komen.
Wlanneer de ordening op landbouwgebied en wan
neer de leekenrechtspraak in zaken van land- en
tuinbouw algeheel buiten politieken invloed kan
blijvfen, ook wat de benoeming van rechtsprekenden
betreft en bij het leekenelement ook het meer ge
schoold juridische gevoegd wordt, dan kan zij in
veel gevallen uitnemend werken. Gelijk vele kan
tonrechters ten plattelande, van oudsher als vrede
rechters zoo schoon benoemd, uitstekende, vader
lijke diensten hebben bewezen en tot grooten zegen
voor een bevolking zijn geweest, zoo kunnen zij dat
misschien nog meer zijn, wanneer rechtschapen, be
kwame, onpartijdige, tot onafhankelijk oordeel be
voegde personen als leeken naast hen zitten en
kunnen aanvullen wat soms een rechter aan kennis
van het practische leven te kort schiet. Voor een
juist oordeel is dikwerf gezond verstand noodig,
meer nog dan rechtsgeleerde kennis.
Deze laatste is niettemin noodzakelijk. Voor de
uitlegging van ons recht is studie reeds noodig.
Het niet goed verstaan van rechtsbegrippen is al te
dikwijls oorzaak geweest van verkeerde vonnissen.
Gezond verstand is natuurlijk ook noodig.
Stikney schreef: Throughout all other human
affairs, if we wish work of any kind done well,
we use men of skill and training. Maar gezond ver
stand kan daarom niet immer een wet of verorde
ning uitleggen, evenmin als iemands gezond ver
stand, wanneer hij ziek is, den dokter overbodig
maakt. Een rechtsgeleerd rechter moet natuurlijk
ook gezond verstand hebben. En inderdaad schijnen
de fanatieke voorstanders der leekenrechtspraak te
denken, dat hij dat niet behoeft en dat hij slechts
een abstract juridisch mensch is, maar ware hij dat,
dan zou hij in eigenlijken zin geen jurist, geen goed
jurist zijn.
Voor alle mogelijke handwerken en alle andere
dingen moet men bepaalde kennis hebben, zou die
dan alleen voor rechtspraak niet noodig zijn?
Bovendien missen vele leeken dat hooggeroemd ge
zond verstand te eenenmale. Gezond verstand is
niet zoo algemeen, als men wel denkt. Daarom kan
men ook niet op dat sporadisch aanwezig gezond
verstand, leeken zonder ontwikkeling, zonder
routine, laten beslissen over dikwijls diep in de
beurs en het leven der menschen ingrijpende om
standigheden, b.v. straks over het bedrijf van den
pachter.
Ik ben dan ook geneigd met den grooten geleerde
Gneist te zeggen: Der grösste Kulturfortschritt den
unsere Justiz gemacht hat, is die schaffung des
gelehrtexi Richterstandes.
Over den absoluten eisch van onpartijdigheid bij
den rechter, sprak ik reeds. Een rechterlijke stand
oie-üt over het algemeen eenigen waarborg voor
onpartijdigheid, omdat zij ook al door gewoonte van
langere tijden, niet zoo gauw vatbaar is voor ge
voelsindrukken en het bewijzen van vriendendien
sten en zeker niet voor kiezersvrees of voor den
invloed van relaties en kennissen.
Dat alles is natuurlijk in strafzaken veel erger
dan in burgerlijke geschillen.
Landen waarin een jury is, leveren ons daarvan
afschrikwekkende voorbeelden.
Wanneer de liefde in 't spel is, straft men dan
b.v. bij een moord anders dan wanneer die ont
breekt. Heeft een moordenaar een collega van kant
geholpen, dan is hij wel eens vrijgesproken.
Maar oók in zaken, waarover wij thans handelen,
die van de aangelegenheden onzer land- en tuin
bouwers, blijft er een niet ongevaarlijk element in
de leekenrechtspraak. Men is zoo licht geneigd
andere motieven te laten gelden, zoowel ten voor-
deele als ten nadeele. Men laat zich zoo vaak leiden
door dingen, die buiten de zaak staan. Het recht
spreken is ook niet de levenstaak van den leek. Hij
heeft minder den moed om de gevaren aan zijn
taak verbonden te trotseeren. Dezen moed ver
krijgt men op den duur door zelftucht en een zeer
diep besef van plichtsgevoel en door ervaring.
Een leek heeft meer dan een rechtsgeleerd be-
roepsrechter neiging om zijn oordeel los van de wet
te stellen; om zich minder aan de wet of de ver
ordening te binden. Hij heeft een neiging om meer
te letten ook op usanties, waarnaar de wet niet
verwijst en die derhalve niet rechtsgeldig zijn.
Recht en billijkheid worden door hen niet altijd
streng onderscheiden. Daardoor rekenen de leeken
aan den eenen kant wel eens te veel met wat men
dan billijkheid noemt en laat men de wet heelemaal
los en aan den anderen kant, als men streeft naar
strikte rechtvaardigheid, rekent men veel te veel
met den letter der wet of het strenge recht en ver
geet men, dat alleen billijk recht, recht is.
Ofschoon een rechtsgeleerde voorzittende beroeps-
rechter hier zeer goeden invloed kan uitoefenen,
gelukt het hem toch wel niet altijd de beraadslagin
gen in juiste banen te leiden. Ik heb eens als arbiter
met anderen een geschil tusschen patroons en ar
beiders moeten beslissen. Daar was een burge
meester tot voorzitter aangewezen, met voorbijgang
van twee rechtsgeleerde leden. In de vergadering
kwamen met de partijen de besturen hunner vak
verenigingen, die, dank zij de onoordeelkundigheid
van den leek-voorzitter, mede zaten te beraadslagen
met de arbiters. Op deze wijze werd het schier
onmogelijk een juiste, objectieve beslissing te geven.
Naar mijn oordeel zou dan ook, wanneer de leeken
rechtspraak gehandhaafd en zelfs uitgebreid wordt,
zeer positief een juridisch en geschoold voorzitter
noodig zijn.
Ook voor het inachtnemen van vele formaliteiten,
die nu eenmaal voor de rechtsgeldigheid eener be-
beslissing noodig zijn. Echter zou hierin, evenals
voor het formuleeren der beslissing, een kundig
rechtsgeleerd secretaris bezwaarlijk kunnen worden
gemist.
Het ligt niet in mijn bedoeling alle bezwaren tegen
leekenrechtspraak, evenmin als alle bepaalde voor-
deelen er van, hier te berde te brengen. Ik wil
slechts op die wijzen, welke in 't oog springen, om
daardoor ook, voorzoover wij geroepen zijn aan de
samenstelling mede te werken of daarop invloed uit
te oefenen, eenigen maatstaf te kunnen aanleggen.
Behalve de gewone bezwaren van onbekwaam
heid, partijdigheid, vrees, omkoopbaarheid, afhanke
lijkheid en ongelijkheid in rechtsbedeeling, die som
migen noemen tegen de leekenrechtspraak, is er nog
een eigenaardig bezwaar gelegen in het feit, dat
een vereeniging van verschillende personen van een
zekere geschiktheid, nooit waarborg geeft voor dien
zelfden grond van die eigenschap bij het college.
Een oude zin zegt: senatores boni viri, senatus
autem mala bestia. De senatoren zijn op zich zelf
uitnemende menschen, maar als college zijn zij als
slechte beesten.
Dit bezwaar moge een bezwaar zijn, dat heel
ernstig is, maar het is hetzelfde wat bestaat tegen
meerdere kringen. Commissarissen van een N.V.,
colleges van directeuren van een bank b.v., zouden
er niet over denken persoonlijk op te treden tegen
de menschen, zooals zij soms doen als college. Men
stelt zich een andere moraliteit tot regel, persoon
lijk dan als lid van een college. Dit is in hooge
mate verderfelijk, maar het is niet een bijzonder
argument tegen de leekenrechtspraak.
Wel kan een zekere kortzichtigheid en gepassio
neerdheid een bezwaar zijn, maar dit wordt onder
vangen door hoogere intellectualiteit. De weten
schap rékent het concrete feit alleen te bestaan in
verband met een algemeenen regel, wet of verorde
ning e.d., terwijl het gezond verstand alleen met
het feit rekent en aan daardoor verwekte opwel
lingen toegeeft. Dat is de reden waarom in plei
dooien voor een jury de „charme oratoire" en de
„déclarations sentimentales"" een grooter rol spelen
dan kennis. Het is bij leekenrechtspraak dus noodig,
behalve de samenwerking met den rechtsgeleerde,
óók personen van wetenschappelijken aanleg en
hooger intellect te betrekken. Dan is er ook meer
waarborg voor gelijkheid in rechtsbedeeling en
onafhankelijkheid. Want ongetwijfeld heeft de leek
bij zijn rechtspraak een neiging om wie hem be
noemen of de regeering des lands naar de oogen
te zien, Ge vindt dat wel bij colleges van Gedepu
teerde Staten, die met administratieve rechtspraak
zijn belast en die als gevolg van de staatsinribhting,
niet altijd louter bestaan uit zelfstandige, met oor
deel der zaken begiftigde personen. Allen zijn nu
eenmaal, hoe voortreffelijk ook voor wat anders
met geschikt voor rechters.
De ervaring heeft geleerd, dat vooral in tijden van
politieke benoemingen de leekenrechtspraak tot een
schrikbewind leiden kan. De beïnvloeding van een
regeering, of soms van kiezers of belanghebbenden
bij een beslissing, moet inderdaad niet worden onder
schat. Daarbij behoeft volstrekt niet het eigen
belang van den leek die beslissing moet geven
betrokken te zijn.
Vooral politieke invloed doet hier .dikwijls invloed
géiden en dan overziet men niet de gevolgen van
zijn beslissing voor andere komende gevallen, b.v.
om uit de vele er één te noemen, wanneer' men
beslissen moet over het al of niet aanslaan van het
gebouwde in een waterschap, waardoor objectief
moet worden geoordeeld naar de er voor gestelde
regelen en de belangen der gemeenschap, b.v om
een ander voorbeeld te noemen, wanneer het gaat
over samenvoeging van gemeenten of polders, waarbij-
men bij zijn beoordeeling absoluut gespeend moet
zijn van elk eigen belang of dat van zijn familie of
vrienden, of welk particulier belang ook. Ik wil
volstrekt niet zeggen dat er geen beroepsrechters
zijn, .die niet in dezelfde fout vervallen, integendeel.
Er zijn er die bij de beslissing letten op het geacht
zijn der eene partij en het geminacht zijn der andere
«Zoo zijn er omgekeerd leeken, die op de uitnemend-
ste wijze gansch objectief een oordeel vellen en een
beslissing nemen.
Jaren geleden las ik eens van een schrijver die
anoniem schreef, dat desalniettemin bij de recht
spraak de jurist beter was dan de niet-jurist, al
wist .hij dat „in keiner Fakultat so viel gebummelt
wird en dat de jurist vaak al heel weinig onderlegd
van de universiteit komt. Het spreekt vanzelf dat
men dit niet zoó in 't algemeen kan onderschrijven.
Het komt immers aan op het juridisch denken, het
logisch denken, het wel en scherp onderscheiden.
En dat behoort zeer zeker door de juridische studie
de jurist te leeren, maar velen doen het toch niet
Ook de aanleg werkt hier mede, terwijl omgekeerd
vele niet-juristen in den strikten zin des woords
toch juridisch denken en evengoed de kern der zaak
dadelijk vatten, zonder op nevenzaken in te gaan.
Het is daarom ook dat wij ons volstrekt niet
principieel verzetten tegen de leekenrechtspraak in
onze land- en tuinbouwaangelegenheden. Met Dr.
W. F. de Gaay Fortman die over de Landbouwcrisis-
politiek zeer lezenswaardig schreef in het Juni-
nummer van Antirevolutionaire Staatkunde, ben ik
het eens, dat inzonderheid bij het crisistuchtrecht de
deskundige niet-jurist zorgen kan voor een econo
misch juiste waardeering van het feit, op de hoogte
als hij is van alle technische bijzonderheden, die bij-
de beoordeeling van de overtreding in aanmerking
moeten worden genomen. Dikwijls is hij ook ter
plaatse bekend en kent hij uit eigen wetenschap de
bedrijfsomstandigheden van den betrokken georga
niseerde.
Een voordeel in de leekenrechtspraak is zeer zeker
ook dat, mits goed uitgeoefend, er meer verband
zal zijn met het werkelijke leven en dat het rechts
bewustzijn van den burger er meer door kan worden
versterkt en de tegenstellingen tusschen de verschil
lende groepen kan worden genivelleerd.
Men zegt wel eens dat daardoor ook het zedelijk
rechtsbewustzijn des volks wordt versterkt, maar ik
meen dat dit meer geschieden kan door den invloed
op den inhoud der wetgeving, door middel van het
parlementair systeem, dan door de rechtspraak zelf.
Door dagblad en politieke vergadering, waarop wets
voorstellen worden besproken, kan het rechtsbewust
zijn des volks levendig gehouden worden.
Veel heeft dit in de practijk niet gegeven, want
men ziet eigenlijk het zedelijk rechtsbewustzijn meer
en meer uit het volk verdwijnen.
Een leekensrechtspraak is eerder gevaarlijk, omdat
men dikwijls vreemd met het recht en rechtsbegrip
omspringt.
Mijn conclusie is, dat de leekenrechtspraak, welke
in de laatste jaren ook voor onzen land- en tuinbouw
is ingevoerd, een goede zijde kan hebben, doordat
de rechters uit* eigen wetenschap met sommiger
zaken bekend kunnen zijn, maar dat men dan toch
bij de samenstelling zoo mogelijk een ervaren rechts-