meer een natuurlijk solidariteitsgevoel verloren
werd.
Diep greep dat ook in het zedelijk en godsdienstig
leven der massa in. En de barbaren moest men niet
meer zoeken in de woestijn of in het oerwoud. Zij
werden geboren in onze groote handels- en fabrieks-
centra. Er ontstond een geest van verwildering en
verruwing, even gevaarlijk voor ide beschaving als
de Hunnen en de Vandalen dit waren. Die geest
besmet zoo spoedig geheel een volk. Geheel andere
toestanden ontstaan. Zeker zijn deze gevolg van
een gansch andere mentaliteit, maar ook omgekeerd
is de andere mentaliteit niet zonder verband met de
geheel gewijzigde economische omstandigheden.
Hierbij komen de geschriften en redevoeringen
en de programma's der demagogen van verschillende
richting. Alles leidt tot ontevredenheid, tot onrust,
tot rusteloosheid, tot bitterheid, tot een woelen en
zuchten ook naar verlossing. Andere vormen zijn
noodig. Andere maatschappelijke en staatkundige
inrichting. De nieuwe wijn gist te veel in' de oude
zakken. Deze dreigen te bersten. Nieuwe wijn doet
men in nieuwe lederen zakken. In het zeilschip kan
men niet de reuze machine van den mailsteamer
plaatsen, zonder dat dit bij haar werking in splin
ters zou worden geslagen.
Ook wij moeten niet blind zijn, in zekere behoud
zucht of vasthouden aan een geliefde traditie, voor
het feit, dat nieuwe toestanden nieuwe ordening van
het een en ander eischen. En wie leiding hebben
te geven aan ons volksleven in onderscheidene krin
gen daarvan, hebben dit wel in het oog te vatten,
want stuurt men het reactionair niet geleidelijk en
met kracht op verandering, ook in den vorm, aan,
dan is men zelf de oorzaak dat het gewelddadig ge
schiedt met vernietiging van veel goeds en waars
en schoons.
Men moet dat bijtijds inzien in het bestuur van
den Staat, maar ook in het economische leven. Men
moet bijtijds willen veranderen ook overeenkomstig
de toenemende behoefte van het heden, de organi
satie van staat en maatschappij, door hergroepee
ring der bevolking wat het grondgebied aangaat
in gemeenten en waterschappen, opdat deze organen
aan hun roeping voor het heden en de naaste toe
komst ten opzichte der gemeenschap kunnen voldoen,
maar ook door een zoo wijd mogelijk, uitzetten van
de pinnen van zijn tenten op maatschappelijk
gebied, opdat er op breeder, positieven grondslag
vereeniging en samenwerking mogelijk zij van de bij
elkaar behoorende groepen der volksgemeenschap,
bij! elkaar behoorende naar stand en bedrijf en werk
zaamheid voor het belang van het geheele volk.
Iemand schreef eens zoo juist, dat een zeeman,
die, hoe ook de wdnd verandert, zijn schip steeds
over denzelfden boeg laat loopen, nooit de haven zal
bereiken.
Wanneer wij rondom ons zien, ook op gebied van
den landbouw en van het plattelandswezen met zijn
vraagstukken, bespeuren wij hoe er velen zijn, die
niets van dat alles gevoelen en wier grootste ver
langen is terug te keeren naar oude tijden, zooals
men dat veelal zegt, van vóór den oorlog, alsof het
toen een gouden tijd was en alsof er niets door den
oorlog en daarna, tengevolge van geheel veranderde
denkbeelden, veranderd is.
Nog altijd, zelfs in toenemende mate, willen som
migen antitheses stellen, waar dat niet mag ge
schieden. En zoekt men ter versterking van een
eigen bepaalde groep, voor ongeveer gelijk, denken
den en gelijk werkenden, in ongeveer eenzelfde poli
tieke organisatie levende personen, heil in afschei
ding.
Weer anderen blijven economisch op het oude
standpunt staan van dien Engelschen schrijver, die
de menschenj verdeelde in drie groepen in verband
met het verkrijgen van rijkdommen, n.l. werkers,
bedelaars of dieven, naarmate zij inkomsten of rijk
dommen verwierven door arbeid, schenking of stelen
of .parasiteeren op anderen.
Velen blijven, ook voor wat hun verlangen in de
landbouworganisaties en landbouwuitoefening be
treft, staan op het oude individualistische standpunt.
Op het standpunt van het geheel vrije bedrijf, uit
te oefenen zooals zij zelf dat willen, alsof daar geen
anderen waren en zij zelf en de gemeenschap één
geheel waren. Zij vergeten de waarheid van het
gezegde van Carnegie aan een feestmaal, tegen zijn
gasten ter gelegenheid van het Pan-Amerikaansch
congres, dat bijna heel de wereld het hare had bij
gebracht voor de samenstelling van het menu, dat
hij hen aanbood. Dat is mogelijk geworden door
geheel veranderde toestanden op gebied van het
verkeer. Maar dit eischt, dat er groote samenwer
king zij. Bij productie en credietgeving en bij distri
butie der goederen. Alleen, of zelfs veelal met een
groepje, is men te zwak. On ne prête qu'aux riches.
Voor zijn crediet is vereeniging noodig. Alleen is
men te zwak. Coöperatie deed op dit gebied, ook
voor den landbouw, door zijn landbouwcrediet-asso-
ciaties, zijn boerenleenbanken b.v., enorm veel.
Deze samenwerking zal ten behoeve van onze
kleine landbouwers, die ook zeer dringend voor hun
bedrijf crediet behoeven, moeten worden verbeterd,
of zelfs meer georganiseerd', want ook al geven
organisaties als Middenstandsbanken en Boerenleen
banken, door den Staat eenigszins gesteund en ge
controleerd, velen hulp, menigeen in den kleinen
boerenstand, kan hiervan niet profiteeren.
En deze kleine boeren, die het thans zoo uiterst
moeilijk hebben en waarvoor de leidende personen
in de politiek blijkbaar nog geen uitkomst of regel
ter uitkomst weten, hebben dringend: hulp noodig.
Anders gaan zij ten onder tot enorme schade van
henzelf en, naar mijne meening, van de maat
schappij. Die nijvere klasse is nuttig, ook zedelijk
en geestelijk, voor ons volksleven. Zij heeft behoefte
aan crediet. En daar is het weer: on ne prête qu'aux
riches. Vereeniging is noodig om hen samen iets te
doen zijn. Crediet behoeven zij voor het produceeren
hunner producten, het gebruiken en exploiteeren van
hun bodem, ja meer zelfs nog, voor him levensonder
houd in bepaalde perioden van een jaargang. Ook
de Z. L. M. zal goed doen ernstig, zij het voor het
eigen gewest, dit vraagstuk: hulp aan kleine boeren,
andermaal onder het oog te zien. Zeker, er is bij
de Regeering voor hen meermalen en herhaaldelijk
aangedrongen op het nemen van welomschreven,
bepaalde maatregelen, maar wij. zullen, nu dat niet
gebaat heeft, moeten overwegen of door samenwer
king op gebied van credietgeving en -neming, of wel
door samenvoeging tot coöperatieve samenwerking
van verschillende kleinere bedrijven op gebied der
bodem-exploitatie, daarin niet verbetering is te
brengen.
Crediet is nog altijd van het grootste belang en
is een bijzondere behoefte van onzen tijd, die wel
eens genoemd is de tijd van het Kredit Wirtschaft.
Het! wezen van het crediet ligt in het vertrouwen
van den credietgever: Credita pecunia. Dat ver
trouwen is natuurlijk noodig bij; alle overeenkom
sten!. Maar op het gebied van geldverschaffing voor
het bedrijf is wel een bijzonder vertrouwen noodig,
n.l. dat men het verstrekte zal terugkrijgen. En
daarvoor moet een waarborg aanwezig zijn. Het
gewone bankwezen heeft zich zoo ontwikkeld, dat
daarvoor vrij groote zekerheid moet worden gegeven,
door zakelijke zekerheid of borgstelling. Daaraan
kan de kleine landbouwersstand veelal niet voldoen.
Er moet dus op andere wijze naar oplossing worden
gezocht, al dan niet met staatshulp of staats
garantie, waarbij b.v. de komende oogst, door een
soort van oogstverband, dë waarborg wordt voor
terugbetaling van het geld, dat voor zijn winning
heeft gediend. Organiseert de landbouwmaatschappij
dit voor hen, dan gaat het gepaard met de minste
kosten en zonder bezoldigde directeuren en kan dus
op de meest practische en goedkoopste wijze crediet
worden verleend. Maatregelen, die een loonende
exploitatie der bedrijfjes, zoo niet afzonderlijk, dan
in coöperatie uitgeoefend, waarborgen, gaan daar
mede uit den aard der zaak gepaard. Het probleem
is moeilijk, maar het is een van die problemen, die,
op straffe van vernietiging van den kleinen boeren
stand, absoluut moet worden opgelost en waarop
onze geest zich dus moet blijven spitsen.
Zoo zoekt men in tal van wetten en verordeningen
regelen te leggen, waardoor het leven in onze heden-
daagsche samenleving, ook wat het plattelands- en
het land- en tuinbouwleven aangaat, verder zal
worden geleid.
Dikwijls is er botsing tusschen het oude en het
nieuwe. Dikwijls is er strijd tusschen de eischen van
het nieuwe en de oude begrippen der uitvoerders,
die nog niet los zijn van het oude en geen verren
blik kunnen slaan in wat vóór hen is, of die opper
vlakkig de dingen zien, zonder de diepte er van te
peilen.
Is het al zeer moeilijk de juiste wetten en regelen
te geven of vast te stellen, de goede lederen zakken
te geven voor den nieuwen wijn, een degelijke 'be
handeling ervan is al even noodig. Het komt, nü
vooral, bijzonder aan op een degelijke rechtspleging.
De regeling is 'dikwijls in zich zelf onrechtvaardig
of onbillijk. Dat moet worden afgerond in de toe
passing.
Soms is haar bedoelen uitstekend, maar leidt een
niet soepele, doch wettische, letterlijke toepassing,
door onoordeelkundige ambtenaren, tot grove onbil
lijkheid en tot onrecht, ipédrom is degelijke rechts
pleging zoo dringend' noodig.
Innerlijk pleegt het rechtsgevoel, dat God den
imensch heeft ingeschapen, recht te handhaven of
te bewaren, maar naar buiten openbaart zich dat
toch in de rechtspleging. De rechter is in zekeren
zin, zooals een geleerde eens schreef, de levende
wet.
De wetgever, die de regelen stelt, die het leven
kanaliseert, heeft een zeer moeilijke taak en een
zeer zware verantwoordelijkheid. Hij heeft de doel
matigheid der regelen allereerst te beoordeelen,
maar wie als rechter over het al of niet juiste der
toepassing moet oordeelen, of over de vraag of al
of niet de in wet en verordening geboden regel is
geschonden en, zoo ja, in welke mate, heeft al even
moeilijk en zwaar en uitermate verantwoordelijk
werk. Hij moet het concreet geval, dat voor hem
ligt, abstraheeren en brengen op de hoogte der wet.
Daarvoor is groote kennis en practische vaardigheid
noodig, maar niet minder hoog karakter: de con-
stans et perpetua voluntas jus suum cuique tri-
bueadi, zooals het heette in het recht van het volk,
dat uitmuntte door een hoog rechtsgevoel, het
Romeinsche, en wiens recht ook tot de vorming van
het onze zoo heeft meegewerkt, maar waarvan de
studie in onze dagen wordt verwaarloosd. Dat is
tot groote schade van het aankweeken van een
juist onderscheidingsvermogen, het vormen van een
scherp rechtsbegrip en het uitdrukken daarvan in
scherp geformuleerde bewoordingen, waardoor toch
eigenlijk de jurist zich moet kenmerken. De kunst
om uit het concrete feit het rechtsbegrip, de rechts
regel, die inhet geding is, te lichten, is door het
gemis van bestudeering van het Romeinsche recht,
door den jongen jurist schier verleerd.
Mede daardoor kenmerkt onze tijd zich m.i. niet
door een wel geformuleerde, duidelijke wetgeving,
noch door een objectieve, streng onpartijdige, het
rechtsleven leidende rechtspraak. De waarborg
daarvoor wordt nog minder nu langzamerhand het
kwaad is ingeslopen dat tot rechters worden
benoemd, personen die overigens zeer ter goede
trouw zijnde en met uitnemende bedoelingen bezield
slechts hun benoeming danken aan anciënniteit
in werkzaamheid bij een griffie of een parket, of
aan het aantal jaren, dat zij gepromoveerd zijn of
tot meester in de rechten .bevorderd zijn en niet aan
hun kennis en bekwaamheid en ervaring in het
leven en onafhankelijkheid van oordeel en zelfstan
dige hoogheid van karakter. Hoewel wellicht uit
nemend geschikt voor menig ander ambt of andere
betrekking, zijn zij het daarom nog niet voor rechter.
Het is de fout van onzen tijd, door een vreemde
opvatting van de „democratie" in de hand gewerkt,
waardoor ook menigeen, die verkiesbaar of benoem
baar is voor eenig ambt als wethouder of lid van
G. S. of isoms zelfs 'Minister of welk ander ook, er
ook maar geschikt voor geacht wordt of zich zelf
tot de waarneming er van bekwaam acht.
Dat het systeem voor de rechtspleging, waarover
ik het thans heb, bedenkelijk is, gevoelt een ieder
die ernstig denkt. Maar te bedenkelijker wordt het,
wanneer zelfs buiten eenigen eisch van kennis, die
rechtspleging wordt toevertrouwd aan „leeken",
wier eenige verdienste soms gelegen is in de
getrouwheid, waarmede zij een bepaalde boven
drijvende staatkundige partij aanhangen, waaraan
zij dan ook hun benoeming danken en geenszins aan
hun rijpe ervaring of diepgaande kennis, aan hun
onbevangenheid' van oordeel en hun hoogheid van
karakter, dat mogelijkheid geeft tot het abstra
heeren van het te beoordeelen feit tot de juiste
hoogte, los van personen of omstandigheden, om een
geheel onpartijdige, rechtvaardige beslissing te
nemen, zonder aanzien des persoons.
De crisismaatregelen hebben de zoogenaamde
leekenrechtspraak zeer doen toenemen.
Zelfs wie tot op zekere hoogte hiervan voorstan
der is en een open oog heeft voor de voordeelen
daarvan, zal het toch met mij eens zijn, dat indien
ooit, hier alle mogelijke waarborg gegeven moet
worden voor eerlijkheid, onbevangenheid, onpartijdig
heid en zelfstandigheid der rechtsprekende personen,
naast hun bekwaamheid, kennis en ervaring en hun
vermogen tot objectief oordeelen en zoeken,
begrijpen en toepassen van den rechtsregel, maar
dan zal men toch, zoo men niet verpolitiekt is in den
slechten zin dezes woords, erkennen, dat deze waar
borg zeer ernstig wordt ondermijnd, het vertrouwen
des volks ernstig wordt geschonden, wanneer voor
de practische benoembaarheid, het behooren tot een
godsdienstig confessioneele organisatie of eenig
staatkundig politieke partij, vereischt is. En tóch
is dat het geval. Is hiermede het systeem niet
veroordeeld? En zien wij niet terecht met groote
vrees de toekomst tegemoet? Hoe goed en nuttig
pachtbureaux, welke straks tengevolge van de
nieuwe pachtwet tot stand zullen komen, ook mogen
zijn, wanneer hun samenstelling, wat de leden
betreft, moet berusten op het behooren tot een
politieke partij' of één of andere confessioneel
gemarkeerde landbouworganisatie, dan is de hier
vooral zoo noodige waarborg voor degelijke uit
spraken en beslissingen door daartoe bekwame en
bevoegde personen weggenomen. Dit is heel erg bij
een instituut dat zoo diep in het leven ingrijpt. Om
dezelfde reden huivert men aan te dringen op de
instelling van landbouwraden of van een ordening
in het bedrijfsleven, in 't algemeen zoo dringend
gewensoht, ja noodzakelijk, maar allerslechtst en
verkeerd, wanneer die een instituut wordt in handen
van een speciale partij of richting en op specialen,
niet op generalen, grondslag berust, wanneer die
uitgaat van een gesplitst zijn van het volk in deelen,
waarin het op maatschappelijk- en bedrijfsgebied in
wezen niet gesplitst is, of wanneer men de scheids
lijnen ter splitsing trekt, daar waar zij absoluut niet
liggen, door b.v. Christelijk te noemen wat aan deze
zijde der lijn ligt en niet-Christelijk wat aan de
andere zijde ligt. Hierdoor wordt aan de kern en het
wezen van de positieve, waarachtige Christelijke
gedachte, geweld aangedaan.
In een tijd als de onze, waarbij uiterlijk Christen
dom en schijnbaar Christelijke vorm of uitwendig
etiket zoo dikwijls voor het wezenlijke en ware
gehouden wordt, is dit een zeer groot gevaar.
Men zal goed doen ook in onzen kring hieraan
meer aandacht te wijden; deze zaken te overwegen
en voor de juiste denkbeelden hieromtrent propa
ganda te maken.
Er zijn genoeg onafhankelijke, bekwame personen
onder de verschillende politieke partijen in het land
en ook in de verschillende organisaties van den
land- en tuinbouw, die verlangen naar meer objec
tiviteit en eenheid in dezen, naar verlossing uit het
moeras, waarin wij door allerlei oorzaak langzaam
aan zijn gekomen.
Een degelijke rechtspraak is voor een volk van
buitengewoon hooge waarde. Het volk dat deze mist,
gaat op den duur ten gronde. Een rechtspraak moet
totaal onafhankelijk gesteld worden van het eigen
gevoelen des rechters, van zijn impulsies, van
beïnvloeding van zijn politieke vrienden, of vak-
genooten of medeleden zijner organisatie en zeker
ook van hen, die hem benoemen. En omdat ieder
menseh met zwakheden en onvolkomenheden is
begiftigd, moet gezocht naar de besten en bekwaam-
sten en meest onafhankelijken, bekwaam om een
eigen, zelfstandig, objectief oordeel te vormen. De
„constans voluntas", de standvastige wil om ieder
het zijne te geven, is niet genoeg. De practijk eischt