VRAGENRUBRIEK. Zoo kan 't geheele gewas een geelachtige tint heb ben, door ongunstig, te nat weer, door stikstofge brek, en andere oorzaken. Maar als slechts hier en daar gele bladeren worden gezien, dan is er vaak iets bijzonders aan de hand. is bijv. het ouitenste (het laagst geplaatste) tarwe blad geel, dan stelle men eens een onderzoek in, door enkele plantjes op te trekken, en zie of men ook de zwam die voet ziekte in tarwe veroorzaakt, op de buitenste blad- scheede kan vinden. Bij mogelijke aantasting bevindt zich dan een bruine vlek op de scheede ongeveer aan de oppervlakte van den grond, die bij verwijdering van oe bladscheeüe, vaak ook al op de onderliggende stengel blijkt te zijn overgegaan, min of meer in den vorm van een „oogvlek". Doch soms ziet men ook gele bladeren, die meer tot de topsoheut behoo- ren. In dat laatste geval kan men met aantasting door larven van de smalle graanvlieg te doen heb ben. Trekt men dergelijke planten op, dan ziet men, dat de toppen vaak zijn afgestorven; trekt men daaraan, dan blijken ze los van de rest van de plant te zijn: ze zijn af gevreten. Het zal dan niet moeilijk vallen, in het hart van de plant geelachtig- witte maden te ontdekken, van een lengte van om streeks 8 mm; dat zijn de boosdoeners, die de tarwe belagen. Vooral in de maand April wordt de schade door de maden van de graanvlieg opge merkt; vaak ziet men in een vroeg voorjaar ook al aantasting in de laatste helft van Maart, soms zelfs begin Maart. De maden zijn nu, eind April, bijkans volwassen en binnenkort begeven ze zich in den grond om te verpoppen. In een laat voorjaar vindt men echter nog larven tot ver in Mei, doch in een vroeg 'voorjaar kunnen ze eind April ook al wel verpopt zijn. Omstreeks midden Juni komen uit de poppen kleine vliegjes. )De smalle graanvlieg heeft een grootte, die onge veer overeenkomt of iets kleiner is dan die van de bekende gewone kamervlieg, waarmee de diertjes ook in uiterlijk veel overeenkomen. Zooals reeds gezegd is, kan men midden Juni en later de vlieg jes vinden. De mannelijke exemplaren schijnen eenige dagen later te komen dan de vrouwelijke en ook korter te leven. De vrouwelijke exemplaren leggen hun eieren in Augustus en September, mis- scnien ook reeds in Juli, maar de eieren komen niet uit voor het volgende voorjaar; het vroegst in Februari. De vroegere meening, dat van dit insect twee generaties per jaar zouden ontstaan, is dus niet juist. De eieren worden in den grond afgezet. De op zijn vroegst in Februari uitgekomen larven tasten nu van uit den grond de planten aan. In onze provincie is het vooral de tarwe, die door de larve van de smalle graanvlieg wordt aangevreten, maar ook rogge wordt meermalen aangetast, even als Wintergerst en zelfs kweekgras. De jonge lar ven begeven zich dus naar de gr aanplanten, waarin ze van Februari tot omstreeks April-Mei leven, om daarna (vroeg of later, dat hangt vooral van de temperatuur in 't voorjaar af) in den grond te ver poppen, waarna weer 't volwassen insect verschijnt. Van veel belang is het nu, te weten, of de vlieg bij voorkeur de eieren afzet in grond, die in een bepaalden toestand verkeert. Van midden Juli tot eind September, de tijd waarin de eieren gelegd worden, heeft men zoowel stoppelvelden als reeds geploegd land, en grond, waarop nog gewassen staan. Mogelijk weten practische landbouwers wel op te geven, onder welke omstandigheden het land verkeerde in Augustus en September van die per- ceelen, waarop nu sterke aantasting van de smalle graanvlieg wordt geconstateerd. Men beweert wel, dat de plaag het meest voorkomt op land, dat in den tijd, waarop de eieren worden gelegd, eng los lag, terwijl men na bieten, vooral laat gerooide bie ten, zelden of nooit ernstige aantasting ziet. Dit klopt wel met hetgeen ik een jaar of drie geleden eens in Zeeuwsch-Vlaanderen zag: een groot tarwe veld werd voor een deel ernstig door de larven van de smalle graanvlieg geteisterd; het ééne deel ech ter (voorvrucht: bieten) was vrijwel geheel gezond, terwijl de andere helft (voorvrucht: klaver, die na 't oogsten van de tweede snede was omgeploegd) zéér sterk was aangetast; de scheiding was op de rij af te zien! Meerdere gevallen van ernstige aan tasting kwamen daar toen voor na vroeg omge ploegde klaver. Vroeger, toen men nog het land ging braken, heeft men ook opgemerkt, dat de plaag het meest voorkwam in tarwe na braak. Men wil dat verklaren, door er op te wijzen, dat de lar ven, nadat zij ,uit het ei zijn gekropen, zich door den grond moeten voortbewegen om bij een geschikte plant te komen, die hun voedsel zal verstrekken, en dat zulks alleen mogelijk is op niet al te stijven grond; hoe losser, hoe beter! Pas bewerkte gron den zouden dan in den legtijd der vliegen deze dier tjes, lokken. Maar aan den anderen kant is in ons land ook vaak schade waargenomen op perceelen met haver als voorvrucht, waarvan de stoppel lang onbewerkt was blijven liggen. Zou opslag en on kruid ook de diertjes aantrekken? Het spreekt vanzelf, dat er tegen deze aantasting weinig te doen is. Toch valt de schade, al kan die zeer aanzienlijk zijn, in den regel nog mee. Vele planten herstellen zich tamelijk goed; gaat de hoofdscheut te niet, dan ontwikkelen zich niet zel den nog zij scheuten, die den dans ontspringen en gezonde halmen leveren. Vooral een krachtig ge was herstelt zich nog vrij goed'; merkt men dus de aantasting reeds vroeg op, dan zou, door tijdig wat extra-stikstof in gemakkelijk opneembaren vorm te geven, misschien nog wel wat ten goede gedaan kunnen worden. Men verwarre de larve van de smalle graanvlieg niet met die van de fritvlieg. Ook deze leeft als larve in den voet van de jonge graanplant, maar tast vooral de haver aan, in 't bijzonder de laat ge zaaide, en ook wel zomergerst. De larve is wat kleiner dan die van de graanvlieg, de donkerbruin glimmende popjes vindt men later (Mei-Juni) onder aan den halm. De popjes van de smalle graanvlieg daarentegen vindt men niet aan de halmbasis, maar in den grond. Belangstellende lezers worden verwezen naar de Verslagen en Mededeelingen van den Plantenziek- tenkundigen Dienst, no. 45: Smalle Graanvlieg en Fritvlieg, dat ook bij het opstellen van dit artikel tje werd geraadpleegd. A. HOFSTRA. Goes, 28 April '37. ONKRUIDBESTRIJDING MET CHEMISCHE MIDDELEN. De toepassing van chemische middelen bij het bestrijden van onkruiden, zooals kalksfcikstof, fijn gemalen kaïniet, kopervitriool enz., is nog niet van ouden datum. Reeds bij oppervlakkige beschouwing zal men deze conclusie moeten trekken, daar men wel ikan aannemen, dat de toepassing van schei kundige middelen voor bemesting (kunstmest) en voor onkruidbestrijding wel ongeveer in dezelfde periode zullen zijn ontstaan. De eigenlijke ontdekking van deze chemische onkruidbestrijding wordt veelal toegeschreven aan den Franschen wijnbouwer Bonnet, die in 1896 schreef, dat hij meerdere malen gezien had, dat de afdruppelende koper-oplossing, waarmede de wijn stok was behandeld, de ondergroeiende wilde planten doodde. In dat jaar trachtte Bonnet datzelfde uit te voeren op een haverweld waar hij een 6 CuSO^ oplossing gebruikte, met goed resultaat. Over de vraag of Bonnet werkelijk de ontdekker van deze methode is geweest loopen de meeningen overigens zeer uiteen. Zoo schreef bijv. Schultz reeds in 1856, dat ijzer vitriool (fe SO,4) sterk beschadigend werkt op plan ten, terwijl in 1873 Löbe berichtte, dat 'n goed mid del ter verdelging van onkruiden zou bestaan in het afsnijden met een sikkel, welke vooraf met fe S04 bevochtigd is. Dit was dus veel vroeger. Hoe dit ook zij, in elk geval is door de ontdekking van Bonnet deze wijze van bestrijding a.h.w. nieuw leven ingeblazen, terwijl eigenlijk pas na deze ont dekking men overal begonnen is proeven te nemen. In Duitschland werd in 1897 reeds aangeraden een ijzervitriool-oplossing te gebruiken, terwijl in de daaropvolgende jaren gunstige praktijkresultaten bekend werden gemaakt. In Amerika werd in 1899 begonnen met de toe passing- van kopervitriool en ijzervitriool. In Nederland verwijzen de eerste artikelen over dit onderwerp steeds naar de resultaten in het bui tenland verkregen, (vooral in Duitschland) hoewel ook spoedig verschillende proeven werden genomen. Zoo vindt men bijv. in de Mededeelingen van de Directie van den Landbouw over het jaar 1911, de resultaten van proefnemingen welke in de jaren 1905, 1907, 1908, 1909 in de provincies Drenthe, Friesland en Noord-Brabant zijn genomen, ter be strijding van onkruiden in granen. Nadat ook in ons land deze bestrijdingsmethode haar bruikbaarheid had bewezen, werden nog vele proeven genomen, voornamelijk van propagandis- tischen aard. Behalve de reeds genoemde middelen als koper vitriool en ijzervitriool werden successievelijk proe ven genomen met vele andere o.a. kalkstikstof, fijn gemalen kaïniet, zwavelzuur, carbolineum, kalium- bichromaat, natriumcarbonaat, ammoniumcarbo- naat, keukenzout, chloraten, arsenicum-preparaten, enz. Ook verschenen verschillende middelen op de markt als herikdooder, hedit, raphanit, weedkiller enz., met dikwijls dezelfde werkzame bestanddeelen, hoewel de samenstelling veelal niet nader wordt op gegeven. Vanzelfsprekend vormen de resultaten van al deze proeven een uitgebreide literatuur-lijst. Over de eigenlijke oorzaak van de vernietiging van de planten door deze middelen wordt in deze litera tuur meestal weinig gesproken. Meest neemt men aan dat hier sprake is van plasmolyse of verbran den, zoodat dus door de hoogere concentratie buiten de cel, water aan de cel wordt onttrokken, waardoor het protoplasma in de cel samenbalt en ten slotte afsterft. Uiteraard is de vraag of deze verklaring wel ge heel juist is, in hoofdzaak van theoretisch belang. In ieder geval is het geenszins uitgesloten, zooals ook wel door proeven is bewezen, dat in sommige gevallen ook stoffen in de cellen zelf doordringen en de celinhoud door deze stoffen wordt gedood. Plasmolyse behoeft dus niet de eenige oorzaak van het afsterven te zijn. Zooals in het bovenstaande reeds is opgemerkt zijn dus vele middelen geprobeerd, hoewel het aantal werkelijk bruikbare middelen dat daarvan over ge bleven is, nu niet zoo groot is. Werkelijk bruikbaar moeten eigenlijk alleen genoemd worden koper vitriool -(CuS04), ijzervitriool (fe S04), fijngemalen kaïniet, kalkstikstof en verdund zwavelzuur. Dit laatste middel, dat in Frankrijk vooral door Rabaté is gepropageerd, heeft in ons land echter nooit in gang gevonden. Het werken met dit zuur heeft overigens ook bezwaren. Bij het nagaan van de resultaten van deze be strijdingswijze moet men overigens wel den aard van de onkruiden in het oog houden. Wortel-onkruiden b.v. zooals kweek, akkerwinde, distel, hoefblad, enz. worden door deze middelen veelal onvoldoende be streden; men vernietigt dikwijls wel de bovenaard- sche de el en maar niet de onderaardsche, welke dan ook spoedig weer uitloopen. Met 'zaadonkruiden als herik, korenbloem, klap roos, muur, dauwnetel, herderstaschje, enz. zijn de resultaten evenwel beter, hoewel niet alle onkruiden even gevoelig zijn. Zoo zijn bijv. de plantjes van de koren-bloem gevoeliger voor kalkstikstof dan voor ijzervitriool, waarschijnlijk doordat de vloeistof min der goed op de bladeren hecht. De cultuurgewassen reageeren ook verschillend op een behandeling. De granen b.v., die smalle, staande bladeren bezitten, welke .bovendien nog door een was-laagje beschermd zijn, hebben niet veel van de chemische stof te lijden. De planten worden wel be schadigd op de plaats waar een blad reeds door een insect was aangevreten of aan de randen en de top pen, waar druppels blijven hangen. De groei-punten liggen evenwel bij de granen goed beschermd, zoo dat de planten er weer spoedig over heen zijn. Bij gewassen met breede, plat uitstaande bladeren, zooals aardappelen en bieten, moet men een derge lijke behandeling niet toepassen, temeer waar deze bladeren veelal onvoldoende beschermd zijn door een was-laagje. Bij de erwt zijn de bladeren wel goed beschermd, echter doordat deze bladeren stengelomvattend zijn kan zich een hoeveelheid van de stof verzamelen bij de stengel waardoor deze gedood zou kunnen wor den. Ook dit gewas is derhalve voor vloeistoffen zeker niet geschikt, evenmin als andere peulvruchten. Heeft men klavers ondergezaaid dan wordt in de literatuur veelal aangegeven, dat de middelen wel kunnen worden gebruikt, doch in wat geringer hoe veelheden of in geringere concentratie. Men meent overigens dat lucerne weer iets gevoeliger is dan roode klaver. OVINGE. (Wordt vervolgd.) RECTIFICATIE VRAAG 198. In het yorig nummer van dit blad werd' vermeld, dat voor het verspuiten van Parijsch groen inplaats van kalk een uitvloeier gebruikt moet worden. Dit is niet geheel juist. De laatste alinea van het aan vullend antwoord Op bovengenoemde vraag moet a'ldus luiden Aan het Parijsch groen, dat tegen de koolzaad- glansikever wordt gebruikt, kan naast kalk ook een goede uitvloeier worden toegevoegd. Het toevoegen van kalk is noodzakelijk om even- tueele beschadiging tegen te gaan, terwijl men in de sproeivioeistoi een uitvloeier gebruikt om de stof beter te verdeelen, en bovendien om <3© •"looi stof, op planten met een was-laag: jjomhs -b.v. kool zaad, beter te doen hechten. Red. Vraag 209. AANTASTING TARWE DOOR SMALLE GRAANVLIEG. In mijn perceel tarwe komen verschillende plan ten voor, welke gele punten aan de bladeren ver- toonen en waarvan sommige bladeren geheel geel worden. Ik zend U hierbij eenige exemplaren. Door welke ziekte is deze tarwe aangetast? H. te N. Antwoord. De tarweplantjes zijn beschadigd door vreterij van de smalle graanvlieg. Elders in ons blad is een artikel aan deze aantasting gewijd, waarnaar wij verwijzen. Red. Vraag 210. SCHADEVERGOEDING MELK STEUNBEPERKING. Naar mij werd medegedeeld is in andere provin cies reeds een aanvang gemaakt met het uitkeeren van de schadevergoeding aan die melkveehouders, die door het intrekken van de melksteunbeperking schade hebben geleden. Wanneer wordt hiermede in Zeeland begonnen? B. te G. Antwoord. Inderdaad heeft de uitkeering van de schadevergoeding aan de gedupeerde melkveehouders wegens het intrekken van de melksteunbeperking in andere provincies reeds plaats gevonden. In ver band hiermede meenen wij te kunnen verwachten, dat binnen niet al te langen tijd deze uitkeering ook in Zeeland zal volgen. Geheel gerust over den niet al te langen tijd zijn wij, gezien de ervaringen, ook nog niet. Red. Vraag 211. WEGENBELASTING VOOR LAND BOUWMACHINES. Ik heb een motortrekker voor wiedmachine, hier achter koppel ik ook rolblok. Moet men nu voor allebei een wegkaart aanvragen of is dit voor het voorstel motortrekker alleen voldoende? Is het ook verplichtend dat men hiermede iemand laat rijden die een geldig rijbewijs in zijn bezit heeft? R. te K. Antiwoord. Degene, die een motortractor bestuurt moet een rijbewijs A in zijn bezit hebben evenals ieder automobilist. Als ik de vraag goed begrijp, dan koppelt vrager achter de wiedmachine nog een rolblok en nu wil hij weten, of hij nu voor beiden een wegkaart moet hebben. Wegenbelasting moet betaald worden volgens art. 3 der Wegenbelastingwet voor een rij- of voer tuig, dat al dan niet zelfstandig als zoodanig kan worden gebezigd (aanhangwagen en oplegger), an ders dan langs spoorstaven wordt voortbewogen. Aldus bepaalt art. 3 der Wegenbelas tingwet.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1937 | | pagina 5