maken; als men die planken even oplicht, kan men de korrels in de gangen leggen. Vroeger maakte men gebruik van bloempotten, waarvan het gat in den bodem goed dicht gemaakt is. Deze potten worden in den grond gegraven met de rand ongeveer 3 cm onder de bodemoppervlakte. Hierover heen wordt een tegel gelegd. Men kan in den grond planken of strookjes glas graven in de richting van de bloempot, zoodat de diertjes gedwon gen worden zich naar de bloempot te begeven. Zijn ze eenmaal in de bloempot gevallen, dan kunnen zij er niet meer uit. Men dient de bloempotten dus voortdurend na te kijken en de gevangen exemplaren te dooden. Verder kan men ook de nesten opzoeken, die uit een kluit saamgeperste aarde bestaan, waarin een holte. De in die nesten aanwezige eieren worden vernietigd. 'Het is bekend, dat veenmollen hun nesten bij voorkeur onder een bed met wortelen maken, zoo dat men ze, door wortelen te zaaien, naar bepaalde plaatsen kan lokken. Legt men in het najaar op verschillende plaatsen kleine hoopjes paardemest neer, dan maakt men op die manier geschikte winterverhlijfplaatsen, waar men de veenmollen eenvoudig verzamelen en doo den kan. Er zijn dus verschillende manieren om de veen mollen te dooden. De eerstgenoemde middelen, dus met vergiften, kunnen vooral in het groot gebruikt worden, terwijl de laatstgenoemde methoden meer geschikt zijn voor kleinere tuinen. P. BEMESTING IN DEN TUINBOUW. Stalmest Kunstmest. Kunstmest heeft ons vele mogelijkheden gegeven welke ontbraken in den tijd dat de kweeker op stalmest alleen aangewezen was. Door het gebruik van kunstmest beheerscht men de verhouding waar in men de voedingsstoffen zal geven. Men kan de afzonderlijke voedingsstoffen geven wanneer men wenscht en tevens is overbemesting nu zeer een voudig mogelijk. Door het groote gemak waarmee kunstmest ge bruikt kan worden en de groote keuze welke thans bestaat, is het gebruik van kunstmest thans wel algemeen. Zelfs zoo algemeen, dat de beteekenis van de stalmest wel eens wordt vergeten. Daartegenover staat, dat er nog altijd kweekers zijn die bij stalmest zweren; en niet zonder reden. Stalmest biedt evenzeer voor onzen bodem groote voordeelen. De keuze stalmest kunstmest zal dan ook niet zonder meer ten voordeele van één van de twee kunnen worden gedaan. Stalmest is een uitstekende humusvormer. De waarde van humus, voor den groentekweeker voor al, is groot. Niet alleetn omdat de humus de plan- tenvoedende bestanddeelen, zooals kali en kalk, kan vasthouden, maar ook omdat het beter dan elk ander bodembestanddeel het water kan vasthou den. Het verhoogt het waterhoudend vermogen van den bodem. En vele van onze groentegewassen zijn zeer gevoelig voor leen regelmatigen vochttoevoer. Men denke niet dat dit alleen voor onze zandgron den geldt, evenzeer is dit het geval voor klei. Vooral onze hooggelegen kleigronden, waarvoor de regeling van den waterstand meestal verband houdt met de teelt van landbouwgewassen, kunnen voor de snelgroeiende groenten (sla, bloemkool, andijvie en ook voor aardbeien) spoedig een tekort aan vocht hebben. Humus werkt als een spons. Hij bevat fijne poriën, waarin het water vastgehouden wordt, maar tevens zijn er groote holten, waar de lucht vrijen toegang heeft. De wortels vinden daar juist wat ze noodig hebben: de zuurstof uit de lucht voor de ademhaling en het water met de opgeloste stof fen voor de water- en voedselvoorziening van de plant. In zandgrond is de luclhtvoorziening meestal wel in orde, maar juist in kleigronden kan de humus hiervoor een gunstige werking hebben. De humus- vorming is dan ook één der belangrijkste eigen schappen van de stalmest. Daarnaast verhoogt de stalmest de vorming van koolzuurgas en de vor ming daarvan maakt de voedingsstoffen in den bodem gemakkelijker oplosbaar. Dit geldt voor de kali en vooral ook voor het fosforzuur. Het laatste wordt in den bodem vastgelegd in vrijwel onoplos- baren vorm, althans onoplosbaar in zuiver water. In koolzuurhoudend water komt het echter lang zaam vrij. De stalmest bevordert daarom het vrij komen van fosforzuur. Stalmest heeft naast deze twee nog een derde voordeel, n.l. het ontbreken van balaststoffendit zijn de resten welke bij de kunstmeststoffen niet door de planten worden opgenomen en den bodem z.g.n. doen „verzouten". Tevens komen de voedingsstoffen uit de stalmest ten deele vlug, maar voor een ander deel langzaam vrij. En door het langzaam vrij komen hebben we een voortdurende vloeiende bron van voedsel, welke nooit te veel geeft en nooit aanleiding geeft tot „verbranden", zooals dit bij kunstmest voorkomt („randen" van de sla). De réserve in de stalmest geeft „oude kracht" aan den bodem. De bezwaren van stalmest: veel arbeid voor het verwerken, onjuiste verhouding der voedingsstoffen, vervluchtiging van stikstof, zijn voldoende bekend en behoeven hier nauwelijks genoemd te worden. B. ZOMERBESPUITINGEN. Hoewel het weer van de laatste weken ons nog weinig zomersche ideeën gebracht heeft, wordt het toch tijd om ons programma voor de zomerbespui- tingen op te m'aken. Juist door het slechte weer dienen we vooral aan deze bespuitingen de noodige zorg te besteden, want bij velen is het programma der voorjaarsbespuitingen niet geheel naar wensch afgewerkt. Had men zich voorgenomen tegen schurft twee bespuitingen voor den bloei uit te voe ren, velen zijn er geweest, die het slechts bij een vroege Bordeauxsche pap-bespuiting hebben moe ten laten. Wilde men de tweede bespuiting gaan uitvoeren, dan bleek het de eene dag te regenen terwijl er de volgende dag te veel wind was om be hoorlijk te kunnen spuiten. Nu geef ik toe, dat de temperatuur van de laatste weken niet erg gunstig geweest is voor een snelle ontwikkeling van de schurft, maar mocht het weer spoedig veranderen, dan blijkt er misschien meer schurft op te treden dan wij vermoedden. Willen wij thans nog ver schillende appels voor den bloei spuiten dan zal een 2 Cal. pap-lbespuiting voldoende zijn. Het is natuurlijk overbodig nog mede te deelen, dat we niet gedurende den bloei spuiten. De appels wor den na den bloei weer gespoten met Cal. pap, maar dan ter sterkte van 114 tot 1 Veelal wordt aan deze bespuiting loodarsenaat toegevoegd ter bestrijding van Carpocapsa (het rupsje van het wormstekig fruit). Het gevolg van deze gecom bineerde bespuiting kan eenige verbranding zijn. Wil men deze schade tot een minimum terug bren gen, dan doet men goed binnen 10 dagen na den bloei te spuiten met 100 1 water waarin 1 kg kalk en 3 ons poedervormig loodarsenaat of 5 ons vloei baar loodarsenaat. Hierna kan men dan zijn Cal. pap bespuiting uitvoeren. Men kan echter ook op een andere wijze te werk gaan, n.l. direct aan het einde van den ibloei spuiten met Cal. pap. Hieraan wordt dan 0.1 nicotine toegevoegd ter bestrijding van de appelzaagwesp, alsmede een uitvloeier. Een paar dagen na deze bespuiting, in ieder geval binnen 10 dagen na den bloei, wordt dan een afzonderlijke bespuiting met loodarsenaat in 1 kalkmelk, zooals boven ver meld uitgevoerd. Deze bespuiting met loodarsenaat wordt na 3 a 4 weken nog eens herhaald ter voor koming van wormstekigheid. Ook bij peren wordt na den bloei tegen schurft gespoten. Wil men minder ruwe en veelal mooier gekleurde vruchten oogsten dan spuit men de peren ook met iy2 of 1 Cal. pap. Ter bestrijding van vreterij kan loodarsenaat ook noodig zijn. Heeft men vrij veel last van schurft in de peren, of wenscht men zijn peren iets minder glad, dan kan men ook gebruik maken van Bordeauxsche pap, maar dan ter sterkte van 1 of Men houde zoowel bij appels als peren rekening met de gevoe ligheid der variëteiten voor Bordeauxsche of Cali fornische pap. Na deze eerste bespuiting na den bloei dienen er nog meer te volgen. Hoe vaak men sproeien moet is niet aan te geven, daar dit aantal malen afhanke lijk is van de mate waarin schurft optreedt. Komt er weinig schurft voor, dan zal men pl.m. 3 weken na de eerste zomerbespuiting toch weer terug moe ten komen en bij veel schurft vroeger en zoo gaat men den geheelen zomer door. Naarmate de tempe ratuur stijgt wordt het percentage der bestrijdings middelen verlaagd en verspuiten we zoowel Bor deauxsche als Californische pap in den zomer niet sterker dan y2 Eventueele spuitibeschadiging is vooral afhankelijk van de gesteldheid van den boom. Gezonde, krachtig groeiende boomen, dus goed ver zorgde boomen, vertoonen de minste spuitscShade, hetgeen natuurlijk niet zeggen wil, dat men hier maar raak spuiten kan. Daarnaast is het ook van belang, dat met goed weer gespoten wordt, dus niet bij wind of regen, of bij avond. De minste schade heeft men, als de boomen direct opdrogen. Gewoonlijk spuit men tegen schurft zoolang de vruchten aan de boomen hangen en zijn deze ge plukt dan is de schurftlbestrijding ook geëindigd. Dat is echter niet geheel juist, want er zijn ver schillende variëteiten die al vroeg plukrijp zijn. Na de pluk kunnen de bladeren dezer boomen nog ern stig door schurft worden aangetast, hetgeen een flinke groei en bloemknopvorming niet bevordert. Vroeg geplukte variëteiten dienen in den zomer dus ook nog mee gespoten te worden. Aan al deze bespuitingen voegen we een uit vloeier toe om de vloeistof beter over de boomen te verdeelen en dus meer nuttig effect te sortee- ren met de bestrijdingsmiddelen. De Californische pap-bespuitingen hebben naast de schimmeldoodende ook een inseetendoodende wer king, want spint kan hiermede, hoewel niet heele- maal bestreden, toch erg „kort" worden gehouden. Met de pruimen die van spint te lijden hebben dient men echter met Californische pap erg voorzichtig te zijn, daar niet alle variëteiten deze bespuiting goed verdragen. HET EIND VAN DE SPROEILANS. Iedere fruitteler die zich interesseert voor een doelmatige ziektebestrijding, weet van hoe groot be lang het is, in welke vorm de sproeivloeistof op het hout of het blad wordt gedeponeerd. Bij bestrijding van luis- en spinteieren, zaagwesp, carpocapsa en bloedluis is het noodzakelijk, dat de vloeistof met eenige kracht op den boom terecht komt en zoodoende een eenigszins indringend ver mogen verkrijgt. Hiermee gaat gepaard een ruim vloeistofgebruik en risico- voor verbranding. Bij de bestrijding van schurft daarentegen, vre terij van rupsen etc. kan de verdeeling der vloeistof niet te fijn zijn. Hoe fijner de nevel op het blad neerdaalt hoe minder kans op beschadiging en vloei stofverspilling. Hieruit volgt direct, dat zij, die hun carbolineum en Californische pap met dezelfde sproeiknoppen verspuiten, het in dezen nog niet ver hebben ge bracht. Sommigen meenen het bezwaar te kunnen ophef fen door plaatjes te gebruiken met een kleinere uit laat. Het eenige wat hierdoor wordt bereikt, is dat men minder vloeistof kan verspuiten. Een fijnere verdeeling krijgt men echter niet. Anderen spui ten met een lageren druk, hetgeen echter ook ver keerd is, want voor een fijnere verdeeling is juist een flinke druk onmisbaar. De fijnheid van de vloeistofkolom, die uit den sproeilans wordt gespoten, is afhankelijk van de twee volgende factoren: 1. De druk waarmee de vloeistof de sproeilans wordt ingedreven. 2. Het interieur van de sproeikop. Voornamelijk deze laatste factor bepaalt of men een straal krijgt als b.v. bij een waterleidingkraan, een nevelige stofwolk of een hiertusschen liggende vorm. De geschiedenis van de sproeikop. De eerste sproeikop (vóór 1850) was eenvoudig een stuk buis met een gat op het eind. Een Ame rikaan ontdekte de z.g. fan tail (waaiervorm) door inplaats van het gaatje een gleufje te maken. In 1880 werd door een andere Amerikaan, Bar nard genaamd, het principe gevonden waar ook thans nog de bouw van bijna alle sproeikoppen op berusit. Hierbij wordt de vloeistof voor het de uit laat bereikt gedwongen een draaiende, centrifugale beweging te maken. Vermorel wist dit grondprin cipe te perfectioneeren. Ieder onzer kent het kope ren cylindertje met spiraalvormige groef, dat zich bevindt in de sproeikop, gebruikt bij rugketels. Hij maakte tevens een doorsteekpen erop, zoodat het gemakkelijk kon worden gereinigd. Want juist in deze draaiende doorlaat hoopt zich bij voorkeur on opgeloste kalk, vuil enz. op. Door den inwendigen bouw wordt dus mede bepaald in welken vorm de sproeistof de dop zal verlaten. Ook de druk waarmee de vloeistof de lans wordt ingevoerd is vanzelfsprekend van groot belang. Een hoogere druk heeft als gevolg: a. een grooter vloeistofverbruik (dus bij een ge routineerd spuiter tevens een meerdere werk prestatie) b. betere verdeeling (atomisatie) van de vloeistof en dit tot op een grooteren afstand van de sproeikop. Nadeelen van dezen hoogeren druk zijn: grootere kans op lekken en een spoediger vermoeidheid van den spuiter, omdat deze zich vlugger verplaatsen moet en ook omdat hij een grootere tegendruk moet uitoefenen. Hoe fijner verdeeld de vloeistof de sproeikop ver laat hoe meer luchtweerstand deze meestal trech tervormige vloeistofkolom moet overwinnen. Een brandspuit zal met een betrekkelijk lagen druk een grove straal geven die een belangrijke hoogte be reikt. Een ideale verstuiving voor schurftbestrijding verkregen we door op onze sproeilansen een dubbele sproeikop (tweepitter) van Engelsch fabrikaat te plaatsen. Deze heeft tevens het voordeel, dat de koppen ten opzichte van elkaar een verschillenden stand kunnen innemen. De algemeen gebruikte meertallige sproeikoppen .(in Engeland zijn zelfs twaalfpitters in gebruik) hebben m.i. het bezwaar, dat ze alleen goed werk verrichten bij het verticaal op en neer bewegen van de sproeilans. Ze doen dit niet bij een horizontale beweging daar alsdan iedere vloeistofkolom uit de rechtstandige koppen op pre cies dezelfde plaats terecht komt. In theorie wordt dit voorkomen door de lans een halven slag om te draaien, maar in de practijk wordt het wel eens vergeten. Bij een goede verstuiving van de vloeistof en efen werkdruk van 25 atmosfeer komt de vloeistofmassa zelfs bij stil weer in het algemeen niet verder dan 1 y2 meter boven de sproeikop uit. Bij hoogere boomen moet dus een langere lans worden gebruikt. Volgens onderzoekingen in het buitenland mag deze lans niet langer zijn dan 2 meter, daar men anders te moeilijk gaat werken. Moeten er boomen ge spoten worden die hooger zijn dan 5 meter, dan zijn er twee mogelijkheden, n.l. de druk verhoogen of een sproeikop gebruiken met minder fijne ver stuiving. De spuittechniek is' een onderdeel van de fruit teelt, dat door de practische fruittelers zelf dient te worden geperfectioneerd. Welke vakman heeft op dit gebied belangrijke waarnemingen of ervaringen opgedaan? Hij wordt verzocht dit op te schrijven en het te sturen aan den redacteur van dit blad. V. V. ONTSMETTING BROEIBAK MET ARETAN. De sla in mijn bak werd elk jaar steeds zieker. Vervanging van den grond door nieuwen uit den tuin hielp niet, daar ook de sla buiten den bak de ziekte vertoonde, hoewel in veel minderen graad. Het was het bekende verschijnsel van schimmel in de blaren en afrotten der wortels juist bij den

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1937 | | pagina 10