VEEHOUDERIJ. JüETft OVER DE BAKKWALITEIT VAN DE VOORNAAMSTE IN NEDERLAND VERBOUWDE TARWERASSEN, door O. de Vries en W. Feekes. Brj de handelswaarde van tarwe in Nederland speelt de bakkwaliteit tot nog toe geen rol van be- teekenis. Er behoeft niet meer dan 35 inheem- sche tarwe in het brood verbakken te Worden, en bij deze verhouding leverde de kwaliteit tot nog toe geen moeilijkheden op, ondanks de speciale eischen die de consument in Nederland aan het wittebrood stelt. Bij de keuze van te verbouwen rassen spelen op brengst en oogstzekerheid dus thans nog de voor naamste rol, naast resistentie tegen ziekten, win terhandheid, stijfheid van het stroo en andere eigen schappen. Toch zajl men daarbij ook de bakkwali- teit niet buiten beschouwing kunnen laten; het streven zal moeten blijven een goede bakkwaliteit met de overige goede eigenschappen te combinee ren. Het is van groot belang dat Nederlandsche tarwe gaarne voor de meelfabricage wordt genomen en blijvend daarbij het tegenwoordige of een groo- ter aandeel kan houden ook als de crisismaatregelen daartoe niet meer dwingen. Voorts is het zeer ge- wenscht om, met het oog op eventualiteiten waar bij de invoer van buitenlandsche tarwe moeilijker zou worden, over voldoende gegevens te beschikken om zoo noodig de bakkwaliteit van hier te verbou wen tarwe op te kunnen voeren. De Technische Tarwe Commissie, die zich sinds een vijftal jaren bezig houdt met onderzoekingen in verband met de kwaliteit van de in Nederland ver bouwde tarwe, heeft aan de verschillen, die de ras sen ten opzichte van de bakkwaliteit vertoonen, dan ook zeer veel aandacht gewijd. De tarwerassen, welke op grooter of kleiner schaal worden ver bouwd, werden in opeenvolgende jaren vergeleken, bij voorkeur bij series monsters van proefvelden waar deize rassen vergelijkenderwijs verbouwd wa ren. Zoo is een groot materiaal aan gegevens ver zameld van verschillende jaren, dus bij verschillen de weersomstandigheden, en van verschillende stre ken, dus bij verschillende grondsoorten en bij eenigs- zins verschillend klimaat. Daarnaast werden een zeer groot aantal rassen onderzocht, die ter kennismaking van elders ge ïmporteerd waren, of die door kweekers gewonnen waren en voor beoordeeling van de bakkwaliteit bij de Technische Tarwe Commissie werden inge zonden. Een uitvoerige beschrijving van de verkregen re sultaten en van de gevolgde methoden zal over eenigen tijd in een mededeeling der Technische Tarwe Commissie verschijnen; wij meenen goed te doen de bakkwaliteit van de voornaamste tarwe rassen, zooals die bij het onderzoek in den loop der jaren te voorschijn kwam, hier kort samen te vatten. De groepeering wordt dan als volgt: Goede Vrij goede Middelmatige Minder goede bakkwaliteit bakkwaliteit ZOMERTARWE Svalöfs Extra Mansholts Kolben II witte van Hoek WINTERTARWE: ITassilo Geldersche Siegerlander Ris (Providence Vilmorin 27 Wilobo Blé du bon Moulin Vilmorin 29 bakkwaliteit bakkwaliteit Blanka Heines Kolben Benoist 40 Wilhelmina Joncquois Carstens V Desprez 46 Robusta Emma Kruisings- Juliana angel Imperial Ila Vilmorin 23 Invicta Mendel Trifoleum Prins Hendrik ALS ZOMERTARWE VERBOUWDE FRANSCHE RASSEN. Providence Benoist 40 Joncquois Tourneur DC Vilmorin 27 Blé du bon Vilmorin 23 Moulin Vilmorin 29 de normen te gaan, echter, de verhouding eiwit: zetmeelwaar.de te handhaven. Toekomstig melkvee moet men niet al te eiwitrijk voeren. Voor de opkweek van toekomstig mestvee moet worden aanbevolen iets rijker te voeren en de eiwit- Verhouding wat nauwer te nemen. Dan worden de dieren iets vroeger rijp, de lengte en hoogtegroei houdt eerder op en ze gaan gauwer dn de diepte en de breedte. Bij het opfokken van een dekstier met toskomst gebruike men de normen voor toekomstig mestvee, houde de hiervoor gegeven eiwitverhouding aan en verhooge de norm (gelet op verteerings- en groei- vermogen van den stier) met 20 en bij vlotte groeiers nog meer. Voedernormen voor vaarskalveren bestemd voor •melkvee (vlotte groeiers van melkrijke moeders 10 a 20 meer). naar Nils Hansson. Gewicht Grammen per dag Kalf kg Droge stof Vert. eiwit Zetmeelw. 75 1200<1800 375 1200 100 1600—2200 400 1500 125 2200—3000 425 1850 150 29004000 450 2200 175 3300—5700 430 2450 200 3600—«400 420 2600 In de eerst* drie kodamimên van 'bovenstaand* tabel neemt de bakkwaliteit daarenboven in elke groep nog van boven naar beneden af; door een accolade is aangegeven dat de betreffende tarwes praktisch gelijk zijn. Van de wintertarwes kwam Joncquois, die pas twee jaar hier te lande verbouwd wordt, in 1935 beter voor den dag dan in 1936; Be noist 40 en Desprez 46 waren juist in 1936 aanmer kelijk beter dan in 1935. Wilobo heeft een uitste kende glutenkwalitedt, doch de hoeveelheid gluten laat vaak te wenschen over. Ter vergelijking zij gemeld, dat de goede bak- tarwes in de eerste groep nog ten achter staan bij de prima baktarwes, zooals de Canadeesche Mani toba; de beste baktarwes, zooals Svalöfs Extra Kolben II, naderen in enkele gevallen bij verbouw in Nederland de kwaliteit van Canadeesche Mani toba. Ons klimaat laat blijkbaar het bereiken van de superklasse slechts zelden toe. De gegevens over de als zomertarwe verbouwde Fransche rassen berusten slechts op waarnemingen in één jaar, 1936, en zijn dus slechts als voorloopige te beschouwen. In het algemeen mag men wel zeggen en dat geldt ook voor het grootste aantal der hier niet verder besproken rassen, die nog slechts oriënte.- rend geprobeerd worden dat de import van bui tenlandsche rassen ons niet veeil verbetering van bakkwaliteit gebracht heeft. Dit is vooral jammer bij de Fransche rassen, waarvan enkele, zooals de Joncquois, in opbrengst merkbaar boven de Juliana uit beloven te komen. In kwaliteit overtreft dit ras de Juliana echter slechts weinig. Vilmorin 27 heeft een vrijwat betere bakaard dan Juliana, maar is even vatbaar voor stuifbrand en vereischt dus zorg vuldig ontsmetten; Providence, een goede baktarwe, is een gevoelig gewas dat in opbrengst silechts in enkele gevallen goed met Juliana meekwam. De goede baktarwe Siegerlander heeft al gerui- men tijd vasten voet gekregen in Limburg en de Geldersche Achterhoek; Tassilo zou daarnaast ook aanbevolen kunnen worden. In de tweede groep van onze tabel komen ver scheiden tarwes voor die, naast hun vrij goede bak kwaliteit, met het oog op de productiviteit aandacht verdienen. Het is echter de vraag of het verbou wen van rassen, welke tot deze kwaliteitsklasse be- hooren, onder Nederlandsche omstandigheden (waarbij slechts 35 in het brood verbakken be hoeft te worden en dus een groot aandeel aan bui tenlandsche kwaliteitstarwes kan worden inge ruimd) een verbetering van praktische beteekenis zou geven ten opzichte van rassen uit de derde groep. Uit de tabel blijkt, dat de zomertarwes naar ver houding een betere bakaard hebben dan de winter tarwes. Dit is een algemeen voorkomend verschijn sel; maar bij verbouw als zomertarwe van de Fran sche rassen gaat dit niet op, hoewel Joncquois en Benoist 40 door goede handelsgradeering en goede opbrengst opvielen. Wat import van verdere buitenlandsche rassen, en wat Nederlandsche kweekprodueten ons zullen brengen, zal afgewacht moeten worden. Het is zeer te wenschen, dat men in Nederland zelf door zal gaan met het kweeken van een goede baktarwe, zoodat men, naast melige tarwes geschikt voor bis cuit bereiding, kippevoer enz., ook zal kunnen be schikken over een opbrengsttarwe van goede bak kwaliteit, geschikt voor onze cultuuromstandig heden en die blijvend een belangrijke plaats kan in nemen bij de bereiding van ons wittebrood. HET VANGEN VAN KIPPEN. Op ieder bedrijf waar een groot aantal kippen gehouden wordt is het van tijd tot tijd vangen der dieren een probleem op zichzelf, hetwelk op een bevredigende wijze dient te worden opgelost, aan gezien het herhaaldelijk terugkomt. Toch zijn er maar weinig bedrijven die in dezen behoorlijk zijn 225 4000—7000 410 2700 250 4200—7300 400 2800 275 4400—7600 410 2850 300 4600—8000 420 2900 325 4700—8100 425 2950 350 4700—8200 430 3000 375 4700—8400 435 3050 400 4800—8500 440 3100 De eiwït-zebmeelwaardeverhouding is hier: bij 75 kg bij 125 kg bij 200 kg bij 250 kg bij 300 kg bij 400 kg 3.2. 4.4. 6.3. 7. 7. 7. Voedemormen voor kalveren bestemd voor de mesterij (stierkalveren bestemd voor springstieren 20 meer). Gewicht Grammen per dag Kalf kg Droge stof Vert. eiwit Zetmeelw. 75 100 1400—2100 1*00—2500 470 S40 1380 1725 ingedoht en dat niet alleen waar de pluimveehouderij maar een bijzaakje is, ook meer gespecialiseerde bedrijven zijn dienaangaande slecht ingespannen. Op grootere bedrijven dient bij de inrichting van het bedrijf rekening gehouden te worden met het feit, dat het levend materiaal zoo nu en dan door de handen moet en dienen hokken en rennen zoo te zijn dat ze dit werk niet belemmeren door een ondoel matige inrichting, afgezien nog daarvan, dat ook het andere, dagelijksche werk een goede inrichting (en onderhoud) vraagt. Door de Nederl. Centrale voor Eieren en Pluim vee worden alle dieren op de erkende fok- en ver- meerderingsbedrijven ieder jaar gekeurd en van zelf komt men daardoor met allerhande vangmethoden in aanraking, dikwijls onpractische en schadelijk voor de dieren en voor den eigenaar. Zoo herinner ik me een geval dat koppels van ruim 200 dieren, die in groote hokken waren ondergebracht gekeurd moes ten worden. Hoewel de eigenaar van tevoren ge waarschuwd was, had hij niets bij de hand om de dieren op een behoorlijke manier te vangen en werd het een herrie van belang. Het voorfront van het hok was grootendeels van glas, los in groeven ge schoven en aan de binnenzijde niet door gaas be schermd.. Het behoeft dan ook geen betoog, diat een ge deelte der ruiten aan scherven gevlogen werd tot ergernis en schade van den eigenaar, later zakte de productie ook nog aanmerkelijk in deze koppels mede door de wilde vangpartij. Dit terugloopen der productie is absoluut niet noodzakelijk verbonden aan het selecteeren der dieren, want op de bedrijven die behoorlijk zijn in gericht tot het vangen der dieren, heb ik nooit een inzinking van belang geconstateerd. Natuurlijk wordt op de erkende fok- en vermeer- deringsbedrijven propaganda gemaakt dit probleem tot een goede oplossing te brengen en geleidelijk verbetert het ook. In het begin van deze keuringen •in het najaar van 1934 heb ik de gekste staaltjes van de kunst in kippenvangen medegemaakt, o.a. moest bij een fokker een 'koppel jonge hennen van vleugelmerken worden voorzien, er was absoluut niets om de dieren mede te vangen en de inrichting van het hok had niet beter kunnen zijn om het werk te bemoeilijken'. Een breede lage mestvloer, die niet over de geheele lengte van het hok reikte, te laag om er onder te kruipen, te breed om de dieren van achteren met de hand te kunnen grijpen. Joeg men ze van onder de mestvloer dan vlogen ze aan het einde er weer op. Het werk is tenslotte klaar gekomen maar het blijft niet hetzelfde hoe. Als men maar een klein aantal dieren hoeft te vangen is het gebruik van een vanghaak of een vangnetje het meest practische. De vanghaak be staat uit een, op de juiste manier omgebogen ijzer- draad, dat men achter een der pooten haakt. Be schadiging der pooten komt een enkele keer voor als de haak te nauw gebogen is; ook vereischt het not nogal eenige vaardigheid. Het vangnet bestaat uit een ronden beugel met een doorsnede van 30 cm waarop een zakvormig netje is gespannen hetwelk even als de vanghaak aan een stok van 1,50 m wordt gezet b.v. een bezemsteel. Door het net voor de dieren te houden als ze naar een zekere kant loopen legt men het er vanzelf over. Het net vangt veel beter dan de haak, vooral op open terrein. Men treft het echter sporadisch aan. Als er grooter aantallen dieren gevangen moeten worden b.v. bij het inenten tegen pokken en diph- terie, bij keuringen zooals voor de erkende bedrijven of als de dieren naar een ander hok overgebracht worden dan is men aangewezen op de z.g. vangkooi, een soort- krat, zoveel mogelijk van gaas, waaraan een schuif om de dieren binnen te laten en van boven met één of twee deurtjes om ze er uit te halen. Een flinke vangkooi maakt men 50 60 cm hoog, 60 cm breed en 125 cm lang. De meeste kooien hebben te veel hout, dat maakt ze niet alleen 125 150 175 200 225 250 275 300 325 350 375 400 2600—3500 530 2125 3400—4700 560 2530 3900—6500 540 2800 4100—7200 530 3000 4600—8000 510 3100 48008200 500 3220 5100—8600 510 3275 5300—9000 520 3330 5400—9100 525 3400 5400—9200 535 3450 5400—9400 540 3500 5500—9500 545 3550 De eiwit-zetmeelwaardeverhouding is hier: 'bij 75 kg 1 3. bij 125 kg 1 4. b\j 200 kg 1 5.7. bij 250 kg 1 6.4. bij 300 kg 1 6.4. bij 400 kg 1 6.5. C. ZWAGERMAN.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1937 | | pagina 5