AKKERBOUW. 'l PLANTENZIEKTENKUNDIGEN DIENST. om de bedragen, die men kan incasseeren wanneer men zijn aardappelen laat denatureeren. Dit moge het geval zijn voor de streken waar men gewoon is aard appelen als veevoeder te verbouwen, maar voor onze provincie is dit van zeer twijfelachtige waarde, daar door de rigoureuze beperking die voor onze provincie wegens den verkoop van z.g. gesteunde gewassen (een zeer willekeurig gekozen begrip overigens) op var kens en kalveren is toegepast, het reeds thans moei lijk wordt het afval van het bouwland tot waarde te brengen. iEen steunmaatregel voor consumptie-aardappelen moet o.i. ook een steun voor deze aardappelen zijn en het is volkomen onjuist om aardappelen, die ook onder z.g. normale omstandigheden worden opgevoerd voor een denaturatietoeslag in aanmerking te doen komen. Zoo is het o.i. niet te rijmen met een regeling voor de consumptie-aardappelen, dat b.v. tarra boven de 35 mm mits maar vrij van z.g. natrot voor denaturatie toeslag in aanmerking komt. Dit heeft met een rege ling voor de consumptie-aardappelen niets, maar dan ook niets, te maken. Voor de telers van consumptie-aardappelen gaat het niet om de denaturatietoeslag als zoodanig, doch om het feit, of men er door middel van een denaturatie toeslag in zal slagen de consumptie-aardappelen zoo danig op peil te houden, dat een redelijke prijs kan worden bedongen. Tot op heden heeft daaraan nogal het een en ander ontbroken en wij zijn van oordeel, dat de tegenwoordige regeling met een teeltheffing per ha evengoed kan worden afgeschaft indien men er niet in kan slagen ook de prijs van de consumptie aardappelen van de klei tot een redelijk peil op te trekken. Dit laatste is bij de tegenwoordige regeling slechts mogelijk indien men de denaturatietoeslag zoo danig hoog maakt dat met inbegrip van de waarde als veevoeder een redelijke minimumprijs kan worden ver kregen waar beneden de aardappelen niet kunnen dalen. Dit moet tenslotte o.i. het resultaat zijn van een regeling wil dit ook voor de betere consumptie-aard appelen eenig effect sorteeren. Wiannèer men zich af vraagt of de regeling voor de aardappelen van den oogst 1935 daarin is geslaagd, dan meenen wij dit te moeten betwijfelen wanneer we het prijsverloop van 1935 vergelijken met dat van vorige jaren, temeer daar de productiekosten, of hoe men zij ook noemen wil, met 30 per ha zijn gestegen als gevolg van de aard appelteeltheffing. Br is vaak betoogd dat de regeling waarbij een hef fing op het vervoer werd gelegd, een zoodanige papie ren rompslomp met zich meebracht, dat dit systeem niet bestendigd kon worden. We willen niet ontkennen, dat het vroegere systeem ingewikkeld was, doch het tegenwoordige stelsel is in de praktijk niet zoo een voudig als de voorstanders het weten voor te stellen. Het innen of verrekenen van de teeltheffing met zgn. steun op andere producten, de controle te velde en allerlei administratieve beslommeringen zijn niet ge ring te achten. Alleen in de provincie Zeeland zijn reeds ongeveer 14.000 aardappeltelers, terwijl velen slechts een kleine oppervlakte betelen. Dit alles moet geadministreerd en gecontroleerd worden. Dit is heelemaal niet erg, indien het resultaat maar even redig is met hetgeen men er van verwacht. Wanneer men in aanmerking neemt, dat van on geveer 12.000 ha aardappelen teeltheffing is betaald of betaald moet worden, dan is door de gezamenlijke land bouwers in onze provincie 360.000 opgebracht. Het geen aan denatu rati est eun in Zeeland is uitbetaald is zeker niet meer dan een vierde van dit bedrag. Waar de rest gebleven is? Vanzelfsprekend is een gedeelte van de teeltheffing noodig voor het uitvoeren van de regeling, doch het leeuwenaandeel van de denaturatie toeslag is verhuisd naar de zandstreken. In ,,de land bouwcrisismaatregelen, hunne werking en uitvoering no. X" kan men daarvoor nadere gegevens vinden. Wij vinden dit ook weer niet erg, mits daarbij voor de consumptie-aardappelen op de klei maar een zoodanig prijspeil is verkregen, dat de teelt loonend is gewor den, anders voelen wij voor dit systeem, wat opmer kelijk veel overeenkomt met het broek-vestzakstelsel, toch wel buitengewoon weinig. De vraag in de titel van het artikeltje kan o.i. als volgt worden beantwoord: Indien men de denaturatietoeslag voor de consum- tie-aardappelen niet zoodanig kan of niet wil verhoo- gen, dat een loonende teelt voor consumptie-aardappe len wordt verkregen, verdiend het o.i. aanbeveling om de toch al niet populaire teeltheffing te laten vervallen en de aardappelteelt zoodanig te beperken, dat vraag en aanbod althans eenigszins met elkaar in evenwicht zijn. Zoonoodig kan men, wanneer de campagne is be gonnen, nog altijd een aanvullende regeling treffen door aardappelen uit de markt te nemen. RASSENKEUZE WINTERGRANEN. De Directeur van het Instituut voor Plantenverede ling te Wageningen zendt ons een tweede bericht ras- senkeuze wintergranen, dat een aanvulling beoogt te zijn op het reeds verschenen en ook in ons blad ge plaatste eerste bericht. In verband met de beschikbare plaatsruimte kunnen wij het geheele stuk niet opnemen en volstaan mét overname van hetgeen wij voor de provincie Zeeland het belangrijkst achten. iMet betrekking tot de wintertarwe wordt o.a. het navolgende medegedeeld IWiat de zaadopbrengst betreft moester de Neder- landsche rassen Emma, Kruisingsangel en Robusta het in practisch alle gebieden tegen de Juliana afleg gen. Ook Wilhelmina bleef gemiddeld 5 beneden Juliana, alleen in de zandstreken en in het Zuiden van Limburg kwam ze nog goed voor den dag. 'Het wintervaste ras Wilobo kon in de kleigebieden niet meekomen In de zandstreken, op dalgrond en op löss overtrof Wilobo het standaardras. Imperiaal Ila hoort niet thuis op zand- of dalgrond, doch kan in de goede zeekleigebieden met Juliana op één lijn worden gesteld. Het Duitsche ras Carsten V, dat op zeeklei ongeveer gelijke opbrengsten gaf als Juliana, kwam op alle an dere grondsoorten 1 5 boven Juliana uit. Het zelfde kan ongeveer gezegd worden van Invicta, hoe wel de opbrengst van dit ras op zeeklei iets beneden Juliana lag. De Fransche rassen Vilmorin 23, 27 en 29 overtrof fen Juliana gemiddeld met respectievelijk 4,1, 6,8 en 5 Benoist 40 lag 12 boven Juliana en Joncquois zelfs 14,7 We dienen hieraan toe te voegen dat de opbrengstcijfers van beide laatste rassen slechts be trekking hebben op één proefjaar, n.l. 1935. Wat de Joncquois-tarwe betreft blijven nog steeds de berichten gunstig, hoewel men in het Z. W. van het land, op grond van langer ervaring, toch niet zóó en thousiast is als in het Noorden. Een goede Joncquois brengt misschien 500 kg per ha meer op dan Juliana, is daar het zeggen, maar een rijkelijke stikstofbemes ting is daarbij noodig. Is de bodem niet beslist stik stofrijk, dan valt het gewas niet mee, het tost dan ook niet voldoende uit, zoodat het gewenscht schijnt wat dichter te zaaien (20 cm rijenafstand). Ook de kwali teit is niet extra; merkwaardigerwijze schijnt het zaad vochtiger aan te doen dan dat van Juliana met het zelfde vochtgehalte. De taxatie door de tarwe-organï- saties was aanvankelijk aan de lage kant; wel is daar in reeds eenige verbetering gekomen, maar het zal wel eenige jaren duren voor men aan dit soort tarwe geheel gewend is. Het feit dat men hier met een roode korrel te doen heeft, legt daarbij ook eenig gewicht in de schaal. „Waarop berust toch in ons land de voorliefde voor witzadige tarwe", vraagt een belangstellende uit Friesland. Is dit niet een ongemotiveerd conserva tisme? We zien immers dat men in het buitenland vaak juist aan roode tarwes voorkeur geeft." Ik zou hierop willen antwoorden dat, voorzoover mij bekend, de eenige reëele achtergrond voor onze voor liefde voor witzadigheid is gelegen in de hoogere waar de die de molenaars in Holland er aan toekennen voor de bereiding van onge'build meel, waarvan kropbrood gebakken wordt. Hoewel daarvoor eertijds geen ge weldig groote hoeveelheden werden aangekocht, stel ik me voor dat de invloed die deze aankoop aan de vrije markt had, juist voldoende was om eenig prijs verschil te verwekken en daardoor de voorliefde leven dig te houden. En tenslotte heeft de rassenkeuze daarnaar geluisterd en is de graanhandel zich op de witte kleur gaan instellen. De vraag of wit nu abso luut beter of slechter is dan rood speelt daarbij ver der geen rol; de witte kleur is een soort handelsken merk geworden, wat daarvan afwijkt is minder ge wild. Ik geloof dat het in casu verstandiger is uit te zien naar een witte Joncquois-achtige tarwe (bovendien wintervast), dan te hopen dat de koopers volledig ge wennen zullen aan de tegenwoordige Joncquois-kwa- liteit. De vraag is gedaan of Joncquois en Benoist 40 op goede windhalm (pluimgras) vrije zandgrond beproe ving verdienen. Mijn antwoord is: zeer zeker. Mits het werkelijke goede zandgrond is en flink stikstof gegeven wordt. Wat ik op dergelijke gronden, waar men meer dan op klei voor late nachtvorsten moet vreezen, ook gaarne beproefd zou zien, is uitzaai van Joncquois en vooral Benoist 40 tarwe in Februari. Het is gebleken dat deze tarwes, ook Vilmorin 29, het bij voorjaarszaai zeer goed kunnen doen. Hierover later nog wat meer gegevens. Om nogmaals op de stikstof terug te komen, het is van veel belang dat daarover uitvoerig wordt ge- experimenteerd, opdat de rentabiliteitsgrens van de stikstofaanwending bij Joncquois tegenover Juliana beter bekend worde. Misschien zijn sommigen geneigd de grootere stikstofbehoefte van het Fransche ras als een nadeel te beschouwen; mij komt het voor, dat het een grooter voordeel is, dat we een ras verkregen heb ben, waarvan niet alleen gezegd kan worden dat het meer stikstof verdraagt, maar waarvan aangenomen mag worden dat het meer stikstof in nuttige vorm kan omzetten. De geheele geschiedenis van de rassenverbetering is voor een goed deel terug te brengen tot een keuze van materiaal dat dit omzettingsvermogen in grootere mate bezit. Voor proefnemers over dit vraagstuk houd ik me bijzonder aanbevolen. De Directeur van het Instituut voor Plantenveredeling, C. BROEKEMA. TA RW FA ERBO l W IN ZEELAND. jaar Wilhel mina Juliana Imp. Ila Jac. Cats Ro busta Mansh. v. Hoek Mansh. W. Zomer' Wage ningen Invicta Vil morin Be noist 40 Joncquois H 80 Diversen j Totaal Zeeland 1932 15333.40 2490.40 3711.02 1450.42 887.14 462.98 613.68 722.02 25671.05 1933 11899.71 6533.90 5016.77 958.54 457.24 1014.44 205.19 473.95 26559.74 1934 8115.51 12899.66 7076.02 316.72 245.51 560.60 75.44 798.90 30088.36 1935 4035.04 15160.11 7917.21 96.15 275.93 80.37 111.28 931.79 65.55 410.44 29083.87 1936 1858.23 15168.03 8667.103 19.34 196.42 111.63 105.73 1485.17 970.70 - O O 813.035 29795.39 Teneinde een overzicht te verkrijgen van de wijzi gingen in het rassensortiment der wintertarwe over de laatste jaren, vermelden wij in onderstaande lijst de oppervlakte tarwe verbouwd in de jaren 1932 t/m 1936 in de provincie Zeeland, gerangschikt naar de verschil lende rassen. Aan dit overzicht kunnen verschillende beschouwin gen worden vastgeknoopt. Sommige rassen hebben veld gewonnen, van andere is het bebouwde oppervlak aanmerkelijk ingekrompen, ja sommige rassen, die in 1932 nog vrij belangrijk konden worden genoemd, zijn thans vrijwel geheel of geheel uit Zeeland verdwenen. (Gaat men de cijfers na dan valt allereerst zeer sterk in het oog dat sinds 1932 de verbouw van Wilhelmina voortdurend is teruggeloopen, n.l. van 15.333 ha tot 1858 in 1936. Ook het laatste jaar heeft de Wilhelmina nog terrein verloren. De teelt van de Juliana heeft zich in omgekeerde richting bewogen en is, in vergelijking met 1935, sta- tionnair gebleven. Oppervlakte tarwe. ZEELAND 1932—1936. De Imperial Ila is niet in evensterke mate toege nomen als de Juliana, doch weet zich blijkbaar goed te handhaven. In 1936 is de verbouw, tegenover die van 1935, nog met ruim 500 ha toegenomen. De Jac. Cats is vrijwel geheel verdwenen. In 1932 een oppervlakte van 1450 ha, in 1936 nog slechts 19 ha, voornamelijk verbouwd in Schouwen en Duiveland. De verbouw van zomertarwe, welke in Zeeland nim mer een grooten omvang heeft aangenomen, geeft een achteruitgang te zien van den verbouw van de Mansholts van Hoek. Daar dit ras, met de Mansh. Witte Zomer tarwe, vrijwel de eenige zomertarwe-rassen in Zeeland zijn, is te begrijpen dat een teruggang van de teelt der zomertarwe gepaard gaat met een vermindering van de teelt van de Mansh. van Hoek. Procentsgewijze zal de van Hoek's zomertarwe echter nog wel verre in de derheid zijn. De Wageninger had in 1932 nog een tamelijke opper vlakte, doch wordt ook thans in Zeeland vrijwel niet meer verbouwd. De verbouw der Fransche rassen is, vooral na 1933, in Zeeland zeer toegenomen. In 1932 werden 76 ha, in 1933 227 ha, in 1934 500 ha, in 1935 1003 ha en in 1936 2600 ha Fransche tarwe in Zeeland verbouwd, voornamelijk verdeeld over de rassen Vilmorin, Benoist 40 en Joncquois (H 80) en eenige minder bekende rassen, welke onder de rubriek diversen zijn opgenomen. Het ras Joncquois (H 80) werd in 1936 betrekkelijk weinig verbouwd 40 ha) maar, naar de berichten luiden, bestaat dit jaar voor den uitzaai van Joncquois reeds meerdere belangstelling vooral doordat deze in 1936 op de Rijkslandbouwproefvelden in Zeeland gunstig voor den dag is gekomen. Ondanks de hoogere opbrengsten der Fransche tarwerassen, welke wel vol doende bewezen zijn, meenen wij toch niet te mogen nalaten er op te wijzen, dat over de winter-vastheid van deze rassen nog weinig bekend is, daar de laat ste jaren geen strenge winters in Nederland te zien hebben gegeven. Tevens komt daarbij dan nog het ver schil in waardeeren der kwaliteit, zoodat wij voorals nog ten aanzien van een sterke wijziging in de richting van den verbouw der Fransche rassen sceptisch gestemd zijn. ONTSMETTING VAN POOTAARD APPELEN TEGEN RMZOCTONTA. Ter bestrijding van de Rhizoctoniaziekte in aard appelen wordt ontsmetting van dat pootgoed, waarop de bruine of zwartachtige korstjes van deze schimmel (z.g. sclerotiën) in eenige mate voorkomen, ten zeer ste aangeraden. Een onderzoek, of inderdaad op de aardappelen sclerotiën voorkomen, kan het best ge schieden door een flink monster in water schoon te wasschen. De bruin of zwart gekleurde sclerotiën wor den dan goed zichtbaar. Ontsmettinig in het najaar verdient aanbeveling boven die in het voorjaar. Laat in het voorjaar ont smetten moet worden afgeraden. Raadzaam is .'het ook, de aardappelen eerst eenigen tijd na het rooien te behandelen, opdat de huid goed is afgehard. Er be staat anders eenige kans op beschadiging. Voordat tot ontsmetting wordt overgegaan, moeten de aardappelen ontdaan worden van den aanhechten- den grond, door ze te wasschen in gewoon water. Wordt dit nagelaten, dan kan de ontsmettingsstof niet voldoende tot de sclerotiën doordringen. Ook verliest zij bij de aanwezigheid van grond spoe diger haar werking. De ontsmetting kan worden uitgevoerd met subli maat of Aretan. Bij aanwending van het eerste middel woeden de aardappelen gedurende iy2 uur ondergedom peld in een oplossing ter sterkte van 1/10 dus 1 op duizend). Per liter water wordt dus 1 gram sublimaat

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1936 | | pagina 4