WEEKOVERZICHT. Reeds in ons vorig weekoverzicht maakten wij er melding van dat de kwaliteit van d,e Zeeuwsche tarwe niet zoo goed is als vorig jaar. De ongunstige weersom standigheden hebben tot gevolg gehad, dat een deel der tarwe slecht is binnengekomen, vooral bij hen die de tarwe hebben binnengereden op een tijdstip, dat het gewas nog niet voldoende droog was. De minder goede kwaliteit is bij de keuring der tarwe reeds tot uiting gekomen. Leek het bij de eerste keuringen, dat bijna de helft der aangeboden tarwe gedroogd moest worden, allengs heeft zich de toestand iets verbeterd en schijnt het aan tal kortingen niet in die mate te worden toegepast, als het zich aanvankelijk liet aanzien. Desondanks blijven het aantal kortingen toch nog vrij talrijk, zoodat de uiteindelijke prijs welke de teler ont vangt belangrijk ligt beneden die van de richtprijs. Daarbij komt nog dat dit jaar verschillende perceelen tarwe belangrijk minder opbrengst geven dan vorig jaar, 't zij door het optreden van voetziekte, dat overi gens dit jaar in Zeeland in minder ernstige mate optreedt als vorig jaar, 't zij door andere oorzaken, waardoor de finantieele uitkomst zeer nadeelig wordt beïnvloed. Vochtige partijen worden vooral aangetroffen op die bedrijven, welke het graan te vroeg hebben binnen gehaald en inzonderheid waar de tarwe wordt geschelfd. Waar de tarwe in schelven is opgetast waarschuwen wij nog eens nadrukkelijk om toch vooral zorgvuldig het tijdstip te kiezen dat met de dorsching wordt aan gevangen Deze beide feiten: de minder goede kwaliteit met als gevolg belangrijke kortingen voor drogen en de minder hooge opbrengst brengen met zich mede, dat veelal de productiekosten van de tarwe hooger zijn dan men er nu voor ontvangt. O.i. is het dan ook alleszins gerechtvaardigd, dat de Minister de richtprijs van de tarwe van oogst 1936 ver hoogt. In verband hiermede willen wij wijzen op de stijging van de wereldmarktprijs der tarwe, welke zou toelaten dat de prijs van de Vitatarwe zou kunnen worden verlaagd. Op een verlaging van de prijs der Vitatarwe wordt dan ook door handelskringen in verschillende toonaar den aangedrongen, maar zij willen deze verlaging ten goede laten komen aan de consumenten door een ver laging van den broodprijs. Wij meenen echter, dat een eventueele verlaging van de pt'Us der Vitatarwe ten goede moet komen aan de verbouwers zelf door hen een hoogere richtprijs te garandeeren. Immers de prijs van de bloem, maakt van de broodprijs, vergeleken met de daaraan ten koste gelegde loonen een zoo gering deel uit, dat een ver laging van den broodprijs o.i. niet moet worden ver kregen door een verlaging van den meelprijs, doch door een aanpassing van de loonen in het broodbedrijf. De richtprijsverlaging, de minder goede kwaliteit met kor tingen wegens drogen en de minder hooge opbrengst maken, dat de boer de productiekosten niet meer ont vangt. Wij voorzien dan ook een verschuiving van het tarwe- areaal in de richting van de gerst wanneer de omstan digheden niet veranderen. De lust om tarwe te telen zal bij de huidige prijs verhoudingen dan ook wel zeer verminderen. In het officieel orgaan van het Landbouw-Comité wijst de redactie er o.i. zeer terecht op, dat er in ons land thans alle aanleiding bestaat er voor te zorgen, dat de tarweverbouw gestimuleerd en niet verder geremd wordt door den geheel onvol doenden prijs dien de regeering voor iets betaalt, waar van de onmisbaarheid onder de dreigende bijzondere omstandigheden van kapitale beteekenis kan worden. De Z. L. M. heeft zich .eertijds, tezamen met de andere Zeeuwsche landbouworganisaties met een schrij ven tot de 3 centrale landbouworganisaties gewend en haar verzocht pogingen in het werk te stellen opdat de Regeering zou overgaan tot een verhooging van den tarwerichtprys. Als gevolg van dit schrijven hebben de 3 centrale landbouworganisaties in hare j.l. gehouden vergadering besloten den Minister van Landbouw en Visscherij te verzoeken, alsnog op de verlaging van den tarwericht- prijs voor oogst 1936 te Willen terugkomen op grond van de matige opbrengst, de minder goede kwaliteit, de stijging der tarweprijs op de wereldmarkt en de slechte strooprijzen. Gezien de thans bestaande prijs verhoudingen achten wij dit verzoek alleszins te bil lijken en vertrouwen dan ook, dat de Minister de ver laging van den richtprijs weer ongedaan zal maken. Door de stijging d,er maispryzen is de Nederlandsche rogge thans een goedkoop voeder product voor de Deensche fokkers, deze wordt dan ook regelmatig naar Denemarken uitgevoerd. De terugbeta ling van de heffing op don binnenlandschen prijs maakt het mogelijk, dat zoowel haver en rogge als gerst naar het buitenland kunnen worden verkocht. Gerst wordt in hoofdzaak naar België uitgevoerd. Volgens het Handelsblad hebben Belgische brouwerijen zelfs belang stelling voor de goedkcope Nederlandsche gerst. Het ibrouwerijbedrijf is in België niet in die mate als bij ons geconcéntreerd in enkele groote bedrijven, die aange wezen zijn op groote partijen gerst van één type. Zooals op een andere plaats in dit blad wordt vermeld moeten de aan een Nederlandsche brouwerij aan te bieden par tijen gerst liefst niet kleiner zijn dan 30 ton. De kleine brouwerijen in België koopen echter ook kleinere partijen gerst, waardoor zij een ruimere keuze op de markt hebben. Ben hoeveelheid van 30 ton of meer zal als regel moeten worden verkregen door samenvoeging van verschillende kleinere partijen en natuurlijk alleen van partijen van dezelfde kwaliteit en met hetzelfde vochtgehalte. Dit zal naar onze meening nog wel eens bezwaren kunnen meebrengen, die dus niet gelden bij aflevering aan een Belgische brouwerij. Dinsdag j.l., de traditioneele derde Dinsdag in Sep tember heeft H. M. de Koningin de Vereenigde Ver gadering der Staten-Generaal geopend onder het uit- uitspreken van de gebruikelijke Troon red)e. Bij een bespreking hiervan kunnen we kort zijn, afge zien van een iets meer optimistische toon is er weinig verschil met de Troonrede van het vorige jaar. Som migen lezen hieruit dat we het dieptepunt der crisis gepasseerd hebben en mogen hopen op langzaam herstel. Tweemaal komt in de Troonrede het woord „aanpas sing" voor. Het zal noodig zijn de verdere ontwikke ling van het bedrijfsleven in het algemeen daarbij zoo weinig mogelijk hindernissen in den weg te leggen. „Er zal worden zorggedragen, dat in het bedrijfsleven onnoodig knellende banden zullen worden verwijderd", zegt de Troonrede hiervan. Inderdaad zal langzamer hand het abnormale weer moeten wijken voor het nor male, goede steunverleening dient in opzet „afloopend" te zijn. De overheidssteun aan het bedrijfsleven en ook aan den landbouw kan niet altijd blijven duren, hoewel iedereen er van overtuigd zal zijn, dat deze thans nog niet kan worden gemist. We zullen allereerst nog een overgangsperiode moeten doormaken, waarin de over heidssteun aan en daarmede ook de overheidsbe moeiingen met het bedrijfsleven langzamerhand afnemen. Deze gedachte treedt ook op den voorgrond in de Troonrede. Wij hopen, dat de regeering in haar laatste zittingsjaar nog voldoende gelgenheid zal vin den om in deze richting van het bedrijfsleven leiding te geven. Na te hebben stilgestaan bij openbare geldmiddelen, waarvan de toestand nog steeds zorgelijk is, vermeldt de Troonrede, dat ook in het komende zittingsjaar de bestrijding van de werkloosheid en van haar gevolgen de volle aandacht zal vragen. Het streven van1- de regeering zal gericht blijven op een zoo rechtvaardig en doelmatig mogelijke aanwending van de daarvoor be stemde geldmiddelen. Bovendien zal de werkloosheid onder de jeugd met onverminderde kracht worden voort gezet.. Voor het overige bevat de Troonrede weinig wat hier vermeld dient te worden, alleen willen wij nog even wijzen op een wetsontwerp tot verbetering van tertiaire wegen, wat aan de Kamers zal worden voorgelegd. Hopenlijk zal Zeeland hiervan ook de goede uitwerking- ondervinden. Dat de oogst van de groenteveilingen nog steeds daalt, blijkt duidelijk uit de onlangs door het Centraal Bureau voor Veilingen gepubliceerde omzet cijfers der gezamenlijke veilingen in Nederland: 1928 100 millioen 1929 95 1930 86 1931 80 1932 65 1933 56 1934 62 1935 54 iSedert 1928 is de totale omzet dus reeds met 46 verminderd. Uit de gepubliceerde cijfers, die we hier niet allemaal kunnen weergeven, blijkt dat de volle- grondscultures even ernstig werden getroffen als den intensieven glas-tuinbouw. De tuinbouw heeft de laatste jaren ongekende moei lijkheden moeten doormaken, juist omdat deze zoo op export was ingesteld. Wij hebben er op deze plaats reeds meermalen op gewezen, dat vooral het verlies van Duitschland als afzetgebied voor onzen tuinbouwpro ducten een groote ramp is. De export van groenten en fruit naar Duitschland was voor 1928 t/m 1934 teruggeloopen naar 't gewicht van 379.000.000 kg tot 194.000.000 kg en naar de waarde van 55.000.000 gulden tot 18.000.000 gulden. De toe stand op het einde van 1934 was dus reeds zeer slecht. Einde 1934 kwam het clearingsverdrag dat binnen kort afloopt, zooals we reeds in een vorig weekover zicht hebben vermeld tot stand. Op het bedrag van 18 millioen gulden van 1934, de hopelooze rest van een eens zoo bloeiende tuinbouwexport naar Duitschland is, naar de heer Valstar in zijn openingsrede op de vergadering van de verschillende tuinbouworganisaties in, ons land mededeelde, van het eerste oogenblik af. dat de clearing in werking trad tot op dit oogenblik steeds meer gekort. Het is dan ook zeer noodzakelijk dat de in het vóór het einde van dit jaar nieuw af te sluiten clearingverdrag, een ruime plaats voor onzen tuinbouw export wordt gereserveerd. Onlangs hebben wij reeds medegedeeld, dat de Minis ter van Landbouw en Visscherij heeft besloten uit het Landbouw-Crisisfonds 30.000 ten behoeve van de schapenhouders op Texel beschikbaar te stellen. We vermeldden toen reeds, dat, hoewel wij de schapenhouders op Texel dezen steun geenszins misgunnen het ons toch pijnlijk heeft getrof fen, dat de houders van kuddeschapen, waarvan voor sommigen de schapenhouderij een hoofdbron van be- staan is, van dezen steun uitgesloten zijn. In verband hiermede heeft de Z. L. M. het Kon. Nederlandsch Landbouw-Comité verzocht te willen onderzoeken welke redenen de Minister heeft gehad de houders van kuddeschapen van dezen steun uit te sluiten. De Minister heeft voornoemd Comité doen weten, dat de houders van kuddeschapen van dezen steun zijn uitgesloten omdat dergelijke bedrijven uit anderen hoofde steun ontvangen, wat voor de schapenhouders op Texel niet het geval is. Wij hebben dit antwoord in hooge mate betreurd. Volgens de ons ten dienste staande gegevens zijn er in Zeeland 65 houders van kuddeschapen met een aantal van 13.986 schapen. Van deze 65 schapenhouders zijn er 19 voor 100 alleen op deze schapenhouderij aangewezen, deze personen hebben geen andere bron van inkomsten. Verder zijn er 13 schapenhouders, voor wien het houden van kudde-^ schapen een hoofdbedrijf is, doch daarnaast een klein stukje bouwland in gebruik hebben. Bovendien worden de kuddeschapen meestal geweid op gronden, welke voor andere doeleinden niet geschikt zijn. Het is voor de eerste twee groepen van personen geheel onmoge lijk en in het algemeen voor wat betreft die gronden waarop de kuddeschapen worden geweid, eveneens niet wel mogelijk, om steun uit anderen hoofde te ontvangen. De Z. L. M .heeft dan ook besloten, om daar het hier een specifiek Zeeuwsch belang betreft in samenwerking met de andere landbouworganisaties in Zeeland, den Minister van de Zeeuwsche toestanden in de schapenhouderij op de hoogte te stellen en hem te verzoeken de schapenhouders in Zeeland alsnog voory een uitkeering in aanmerking te doen komen. De heer H. P. Gelderman, algemeen Voorzitter van het Verbond van Nederlandsche werkgevers, bekend om de minder welwillende houding welke hij aanneemt t.a.v. de crisismaatregelen welke van Regeeringswege voor het landbouwbedrijf worden getroffen heeft in verband met de propaganda voor het gebruik van Nederlandsch fabrikaat een interview gehad met een der verslaggevers van het Alg. Ned. Persbureau, waarbij hij o.m. opmerkte, dat de Nederlandsche consument ten bate van de honderd duizenden werkloozen alles moet doen wat in zijn ver mogen ligt, om de producten onzer nationale industrie bij concurreerende prijzen en kwaliteiten de voorkeur te geven boven het buitenlandsch fabrikaat. Voorts werd in bedoeld personderhoud gezegd, dat men in grooten kring dient te beseffen, dat de Neder landsche industrie zeer goed tegen het buitenland kan concurreeren: de tijden dat wij het niet tegen het bui tenland konden opnemen, liggen op de meeste gebieden al ver achter ons, de enkele producten, waarvan be paalde landen het monopolie hebben buiten beschouwing gelaten. De houding, welke de heer G. inneemt tegenover de industrie, wijkt wel zeer in het bijzonder af tegenover die welke de landbouwvraagstukken betreft. Bij het bepleiten van de belangen der industrie wordt de consument in het geweer geroepen om producten uit eigen land de voorkeur te geven boven die uit den vreemde. Wij kunnen ons hiermede geheel vereenigen, doch zouden dit ook willen zien uitgebreid tot de pro ducten van den vaderlandschen land- en tuinbouw. De woorden welke wij uit bovenvermeld interview aanhaalden kunnen even zoo goed voor den landbouw van toepassing worden verklaard en wij zouden daar gevoegelijk het woord „industrie" door „landbouw" kunnen vervangen. Het hangt er dan ook geheel van af uit welke ge zichtshoek men de dingen beziet. Vooral tijdens en na de oorlog is men in verschillende landen gaan inzien welke groote beteekenis de landbouw voor de volks kracht uitmaakt. Zonder blijvende schade voor het geheel kan men deze niet verwaarloozen en hiervoor is in de eerste plaats noodig dat men de producten welke op eigen bodem worden verbouwd, loonend kan produceeren. Wij staan dan ook op het standpunt, dat van de consumenten mag worden verlangd dat zij een loonen- de prijs betalen voor de producten van eigen bodem. Vandaar dat wij in verband met bovenvermeld inter view hiprop eens het licht hebben doen vallen. Een land dat zijn nationale bodemproductie verwaarloost en slechts voor zijn industrieele ontwikkeling aandacht heeft, begeeft zich onder de huidige omstandigheden naar onze meening in verkeerde richting. Met ingang van 15 September j.l. heeft de Minister van Landbouw en Visscherij eervol ontslag verleend aan den heer Ir. W, de Jong, rijksveeteeltconsulent te Arnhem, als bestuurslid, voorzitter en directeur van de Nederl. Veehouderij-Centrale. De heer De Jong heeft verzacht hem dit ontslag te willen verleenen, aangezien hij in staat wil zijn, zijn werkzaamheden als veeteeltconsulent weer ten volle te kunnen waarnemen. Wij kunnen ons voorstellen, dat het voor den heer De Jong, die als veeteeltconsulent in Gelderland zeer gewaardeerd wordt, minder aangenaam was, zich niet geheel aan zijn consulentschap te kunnen wijden, aan de andere kant zal het voor de Regeering echter niet gemakkelijk zijn iemand te vinden, die hem als leider van de Veehouderij-Centrale kan vervangen. De heer De Jong heeft zich op zijn verantwoorde lijke post met groote kunde en werkkracht van zijn moeilijke taak gekweten, waarvoor hem de dank van geheel landbouwend Nederland toekomt. Een ieder die meer met de interne aangelegenheden van het crisisapparaat bekend is, zal dit ten volle beamen. De heer De Jong heeft zijn werkzaamheden ten dien ste van de Veehouderij-Centrale met groote toewijding vervuld. Als waardeering voor zijn arbeid heeft de Regeering hem de onderscheiding van Officier in de Orde van Oranje-Nassau verleend. RED.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1936 | | pagina 2