Tevens zal de kans op het optreden van „smeul" hij
dicht gezaaide planten veel grooter zijn en al lijken de
overblijvende planten van zoo'n partij gaaf en gezond,
de ondervinding leert, dat de kans op wegvallen hier
van groot is. Bij te dichte zaaiïng doet men goed uit
te dunnen. Men kan verspenen, maar in het algemeen
verdient dat geen aanbeveling, omdat de planten bij
het verspenen in de groei gestoord worden, wat zich
nogmaals herhaalt bij het planten op de bestemde
plaats. Men achte deze groeistoornis niet te licht, want
de planten groeien in die tijd van het jaar onder bui
tengewoon ongunstige omstandigheden.
Uit het wegsmeulen blijkt al wel, dat ze zich nauwe
lijks op de been kunnen houden; temeer klemt dit dan
ook wanneer deze planten bij het verspenen nog een
deel van hun wortels moeten verliezen. Verspenen mag
de vertakking van de wortel ten goede komen en daar
mee de vorming van een wortelkluit, maar de groei-
storing weegt in dien tijd van het jaar veel zwaarder
dan de vorming van een wortelkluit.
Om in dien tijd over stevige planten te beschikken
zaait men dus niet te dicht (1 gram per raam, dus
10 ramen met een lood zaad bezaaien). Maar ook
zorge men voor voldoende licht. En daarom op deze
bakken geen eenruiters gebruiken waarvan het glas
dichtgegroeid is van de mossen". De planten hebben
in den wintertijd elk sprietje zonnelicht noodig om op
de been te blijven, evenals vele menschen.
Wanneer de slarij, waarin we straks moeten planten
goed voorbereid zal zijn dien't men naast een zorgvul
dige - grondbewerking de noodige voedingsstoffen te
geven. Heeft men ze gegeven in de vorm van stalmest,
dan zal een kleine toegift van 1 a 2 kg stikstof en
1—2 kg kali wenschelijk zijn. Geeft men alleen kunst
mest, dan doet men zijn keus naar de aard van den
bodem. Is de grond aan de zure kant, dan vermijdt
men zure meststoffen en geeft slakkenmeel, kalksal-
peter, chilisalpeter enz.; is de grond voldoende rijk aan
kalk, dan kan men zwavelzure ammoniak geven en het
gemakkelijker oplosbare superfosfaat in plaats van
slakkenmeel. En men geeft dan per 1000 ramen onge
veer: 80 kg zwavelzure ammoniak, 60 kg super en 80
kg patenkali. De gemengde meststoffen, onder ver
schillende namen in den handel kunnen voor sla ook
heel goed dienst doen, omdat hun gehalte aan ballast"
stoffen laag is.
Men zij matig in zijn bemesting, niet overmatig.
Overdaad schaadt. Men is veelal geneigd om van een
goedkoope meststof maar veel te geven, maar de juiste
verhouding der gegeven meststoffen is van meer be-
teekenis dan de groote hoeveelheden. Deze groote
kwantums verhoogen in het voorjaar bovendien nog de
kans op „randen".
Uit het voorgaande moge blijken van hoe groote be-
teekenis de toebereiding van den grond en de keuze
van het plaatmateriaal voor de slateelt is.
En wanneer planten? Dit tijdstip hangt samen met
de aard van den grond. Alleen wanneer de grond zich
bij uitstek voor de teelt van sla leent, zal men vroeg
kunnen planten, omdat men dan op spoedige hergroei
mag rekenen. Is de grond stug, nat en koud dan
wacht men tot na Nieuwjaar, als het weer mee gaat
werken. Werkt de grond zelf in alle opzichten mee,
dan kan men vóór Nieuwjaar planten.
Ir. B. BOSMA.
WELDSCHADE AAN JONGE VRUCHTBOOMEN.
De periode, dat we veel last en schade kunnen heb
ben van hazen en konijnen die onze vruchtboomen be
schadigen, is weer aangebroken.
De bast van jonge boomen (voornamelijk appelboo
men die pas zijn geplant) schijnt op dit gedierte een
groote aantrekkingskracht uit te oefenen. Dit wordt
door sommigen toegeschreven aan de behoefte om looi
zuur tot zich te nemen. Soms lijkt het wel erop, of het
geschied als gevolg van verveling in lange eenzame
nachten. Hoe dit ook zij, de recht-geaarde fruitteler
ziet dit tijdverdrijf met leede oogen aan en zou de
lastposten, evenals b.v. de bloedluis, maar het liefst
radicaal uitroeien. Bij geen van beiden zal dit voorloo-
pig nog gelukken.
Welke middelen, behalve op de plaats zelve fusilee-
ren, staan ons dan nog ten dienste om deze dikwijls
belangrijke schade te voorkomen?
Gaas.
Een van de beste middelen, wanneer het solide wordt
uitgevoerd, is altijd nog om het terrein heen ijzergaas
te plaatsen. Men gebruikt hiervoor gaas van ongeveer
1 50 m hoog met een maaswijdte van 34 cm. Op de
plaats waar het komt te staan ploegt men een voor
van 20 cm diep, plaatst het gaas hiertegen aan en
buigt het zoodanig om, dat een reep van 1520 cm
op den bodem der voor komt te liggen. Wanneer n.l.
konijnen tegen gaas aanloopen, beginnen ze direct te
graven en komen dan terecht op dat deel dat op den
bodem der voor ligt. 'Het is dus noodig, dat het omge
bogen gedeelte naar den buitenkant der boomgaard
ligt gebogen.
Vervolgens wordt de voor weer dichtgeploegd en de
grond aangestampt. Aan de bovenzijde van het gaas
(dat dus thans nog 1.101.15 m hoog is) bevestigt
men een gladden draad, die aan de palen wordt vast
gemaakt. Verzuimt men dit, dan wordt het gaas dcor
opgroeiend onkruid weer naar den grond toegetrokken.
Wanneer de palen lang genoeg zijn, kan men 30 cm
boven den gladden draad nog een prikkeldraad beves
tigen ter afwering van springende hazen en -menschen.
Dit afgaassysteem is vrij kcstbaar. Vormt het be
plantte perceel bovendien geen afgesloten geheel dan
kan ik me voorstellen dat naar andere middelen wordt
uitgezien.
Soms wordt om ieder stammetje gaas gedaan. Dit
is echter omslachtig en de onderste gesteltakken blij
ven onbeschermd. Men kan dit echter wel toepassen
bij kroonboomen en ook in een ouderen boomgaard,
waar slechts enkele jonge boomen zijn ingeboet.
Appel takken
Zelfs al is het beplantte terrein tamelijk wildvrij, is
men nog niet gewaarborgd. Het kan n.l. zeer goed ge
beuren, dat hazen tot ver uit den omtrek op de boom
pjes afkomen om hun vernielend werk uit te oefenen.
Een van de eenvoudigste middelen is om op dezen
tijd van het jaar snoeihout van oudere appelboomen
tusschen de jonge boompjes neer te leggen. Vooral
hout van Perzik roode Zoonerappel en Cox schijnt een
delicatesse te zijn. Het is eigenaardig, dat meestal de
voorkeur wordt gegeven aan hout dat reeds eenigen
tijd van den boom af is en zijn frischheid heeft ver
loren. Zoo heb ik vaak gezien, dat dergelijke takken
letterlijk kaal afgekloven waren, terwijl de boompjes
vlakbij niet beschadigd werden.
Stroo.
Door verschillende fruitkweekers wordt rond de
stammetjes der jonge boompjes een bundeltje stroo
gebonden. Dit middel is wel goedkoop, doch verdient
geen aanbeveling, daar de kans op aantasting door
kanker hierdoor wordt vergroot. De stammetjes zijn
n.l. onder het stroo steeds vochtig. De prakijk heeft
geleerd, dat dit gevaar niet denkbeeldig is.
Smeermiddelen
In Amerika is eenige jaren geleden een breed opge
zette proef genomen tegen wildschade door verschil
lende stoffen te smeren of te spuiten op het hiervoor
in aanmerking komende hout. Er werd o.a. gebruikt:
aluminium- en bronsverf, geconcentreerde Cal. pap,
verschillende kwalijk riekende oliesoorten, bloed van
koelever en zwavelhoudende lijnolie. Hierna werden
hongerige konijnen en hazen op dit terrein losgelaten.
Hoewel verschillende van deze middelen het hout be
hoorlijk beschermden, werden de boomen die behandeld
werden met zwavelhoudende lijnolie, het laatst aange
tast, en pas, toen de dieren den hongerdood nabij wa
ren. Wij hebben dit middel thans een paar jaar aange
wend als smeermiddel en werkelijk met succes. Er ont
staat op de bas( een soort rubbervlies, dat zeer lang
intact blijft. Men dient echter de knoppen die uit moe
ten loopen en versehe wonden niet in te smeren.
Men schijnt dit preparaat ook te kunnen spuiten,
wanneer het vooraf wordt gemengd met terpentijn.
De bereidingswijze van deze zwavelhoudende lijnolie
is als volgt: lijnolie 90 bloem van zwavel 10
Een bepaalde hoeveelheid, b.v. 9 liter, ruwe lijnolie
(verkrijgbaar bij den huisschilder), doet men in een
fornuis met een inhoud van 50 liter. Dit verhit men
tot ongeveer 250 graden Celcius of m.a.w. tot de damp
eraf slaat. Vervolgens neemt men den ketel van het
vuur en voegt onder voortdurend roeren 1 kg bloem
van zwavel toe. Men zal dan de vloeistof snel zien
rijzen. Na afkoeling is het voor gebruik gereed.
.Zonder twijfel is dit middel minstens even goed als
allerlei geheimmiddelen, die duur betaald moeten wor
den en kan ik iedereen aanraden het toe te passen.
V. V.
LIJMBANDEN.
Hoewel onze vruchtboomen nog gedeeltelijk in het
blad staan en de rusttoestand dus nog niet is ingetre
den, moet men in die streken waar'dat noodig is, reeds
weer maatregelen gaan nemen om zijn vruchtboomen
tegen het volgend seizoen te vrijwaren tegen vreterij
van bepaalde insecten.
Het is nu de tijd om lijmbanden om de stammen van
vruchtboomen aan te brengen teneinde te voorkomen,
dat in het voorjaar de boomen ernstig beschadigd
worden door lichtgroene rupsen, de z.g.n. trekmaden,
larven van den wintervlinder. In het voorjaar, als de
knoppen beginnen te zwellen, komen de groene span-
rupsjes.
Ze zijn gemakkelijk te herkennen aan de eigenaardige
wijze van voortbewegen, welke alle spanrupsen eigen is.
Terwijl de gewone rupsen voortkruipen, door de ver
schillende paren pooten over kleine afstanden te ver
plaatsen, waarbij het lichaam een lichtgolvende bewe
ging krijgt, moeten de spanrupsen de twee paar achter-
lijfspooten over bijna de geheele lengte van het lichaam
verplaatsen. Zij zetten deze vlak achter de borstpooten
en moeten daarvoor het lichaam sterk lusvorimg krom
men.
De trekmaden zijn zeer vraatzuchtig, zij vreten eerst
de bloem- en bladknopjes uit, vreten later aan'de jonge
blaadjes en aan de jonge vruchtjes. Bij hevige aantas
ting is de schade aanzienlijk en kan de oogst voor een
volgend jaar verloren gaan.
De wintervlinder kan bestreden worden door het aan
leggen van lijmbanden. De banden bestaan uit een
strook perkamentpapier ter breedte van ongeveer 15 a
20 cm welke met twee touwtjes (één langs den boven-
en één langs den benedenrand) glad om den stam wor
den gebonden. Tusschen deze twee touwtjes wordt op
het parkament ter breedte van 8 10 cm goede rupsen-
lijm gesmeerd. De banden legt men op een hoogte van
1 a 1% meter boven den grond om den stam. Bij lagere
stammen en bij struikvorm legt men ze lager, maar niet
zoo laag, dat bij regenachtig weer modder en grond-
deeltjes tegen de lijm op spatten. Ook de stutten die bij
de boomen staan worden van een lijmband voorzien.
Het is van zeer veel belang dat de lijm op het papier
gesmeerd wordt en niet rechtstreeks op de stam, want
vooral jonge boomen blijken eenige jaren na een der
gelijke behandeling op die plaatsen ernstig beschadigd
te zijn. Is de lijm bij het uitsmeren erg dik, dan kan
men de bus waarin de lijm zich bevindt gedurende
eenigen tijd in warm water houden waardoor ze dunner
wordt.
Door het aanleggen van lijmbanden voorkomt men
dat de vrouwelijke vlinders, die onvolkomen gevormde
vleugels bezitten, waarmede zij in het geheel niet kun
nen vliegen, haar bevruchte eieren aan het jonge hout
bij de knoppen leggen.
Na de zomer als pop, oppervlakkig in den grond te
hebben doorgebracht, verschijnen begin October de
eerste vlinders. Zooals bovenvermeld moeten de wijfjes
al kruipende zich naar het jonge hout begeven om daar
haar eitjes af te zetten. Zij moeten dus den lijmband
passeeren en worden op deze wijze gevangen.
Voor een boom van ongeveer 65 cm omtrek is 15 k
20 gram lijm noodig. Het verdient geen aanbeveling
de lijm zelf te maken, de kwaliteit valt dikwijls niet
mee. Van groot belang is verder, dat men de banden
regelmatig controleert en zoo noodig met lijm bij-
smeert; er kan b.v. veel blad tegen gewaaid zijn, zoodat
bruggen zouden ontstaan waardoor de vrouwelijke
wintervlinders, toch weer de kroon zouden bereiken.
De lijmbanden moeten omgelegd zijn vóórdat de winter
vlinders verschijnen, dus eind October is de aangewezen
tijd voor het omleggen.
Het schijnt niet mogelijk om alle vlinders op de lijm
banden te vangen, daarom is het noodig om de bestrij
ding eenige jaren achtereen voort te zetten.
De eieren welke door de vlinders, die over de lijm
banden zijn heengekomen worden gelegd, kan men on
schadelijk maken door een bespuiting met carbolineum.
S. K. PHAFF.
HET NAZIEN DER VANGBANDEN.
Nu de drukke oogstwerkzaamheden in de fruitteelt
weer tot het verleden behooren, wordt onze aandacht
in den boomgaard weer voor ancj^re aangelegenheden
gevraagd. Ook op het gebied der ziektenbestrijding,
moet thanstweer het een en ander gedaan worden, om
de schade, die het volgend jaar door bepaalde insecten
in onze boomgaarden kan worden aangebracht, tot een
minimum te beperken. Dit is b.v. het geval met de
bestrijding van den appelbloesemsnuitkever. Dezen
zomer, ongeveer eind Juni, begin Juli hebben we onze
boomen voorzien van jute vangbanden, welke op on
geveer 1 m hoogte boven den grond aan stammen of
takken waren aangebracht. De banden dienen om de
appelbloesemsnuitkever een geschikte schuilplaats ge
durende den winter te geven. In het voorjaar wor
den door de vrouwelijke kever in de gemengde
knoppen der appelboomen eieren gelegd. Uit deze eieren
komen na ongeveer 8 dagen geelwitte pootlooze larven,
die zich voeden met de meeldraden en stampers der
bloemen. Door deze beschadiging blijven de bloemen
gesloten, de bloemblaadjes worden bruin en van vrucht
zetting is geen sprake.
Na in de bloemen verpopt te zijn komen de kevers
weer voor den dag, die eind Juni reeds hun winter
verblijfplaatsen gaan opzoeken. De kevers kruipen dan
in alle mogelijke schuilplaatsen weg, zooals b.v. onder
schors schubben. Liever nog maken zij gebruik van de
door den fruitkweeker aangebrachte schuilplaatsen
welke bestaan uit een band van geribd karton, maar
waarvoor ook gebruik kan worden gemaakt van stroo-
ken jute ter breedte van 20 cm. Deze worden rondom
de stam gelegd en aan de bovenzijde door middel van
een touwtje vastgebonden. Thans is het de tijd
deze banden af te nemen om deze door een duidelijke
V-vormige •teekening op de dekschilden kenbare kever,
te vangen. De banden neemt men af en kookt men
uit, terwijl de stammen op de plaatsen waar de ban
den hébben gezeten eveneens van kevers worden ge
zuiverd.
De appelbloesemsnuitkever komt ook in peren voor,
dus dienen de peren in Juni ook van vangbanden voor
zien te worden. Naast deze kevers vinden ^ve in peren
ook de perebloesémsnuitkever, die echter in plaats
van de V-vormige teekening, een rechte grijswitte
band over de dekschilden heeft. De kever vangt men
op de zelfde manier.
Naast deze schadelijke kevers worden ook zeer zeker
eenige nuttige insecten, als b.v. lieve heersbeestjes en
andere, die ook onder deze banden een schuilplaats
zochten, gedood, maar dit mag ons toch niet weer
houden om deze methode van bestrijding achterwege
te laten. Behalve deze schadelijke kevers, bevinden
zich onder de banden nog meer schadelijke insecten.
Een van de allerbelangrijkste is wel de rups van het
wormstekig fruit, die ook van deze schuilplaatsen een
dankbaar gébruik maakt. We kunnen deze min of
meer rose gekleurde rupsen, welke als rups de winter
doorbrengen, dikwijls in een groot aantal hier vinden.
In een zeer dun cocconnetje van enkele spinseldraden
en eenig knaagsel vinden we de rupsen aan den band
bevestigd of aan de stam, onder de banden. Bij het
afnemen der banden dienen de stammen dus ook gron
dig schoongemaakt te worden.
S. K. PHAFF.
ZIEKTENBESTRIJDING IN DEN WINTER.
Nu we een aanvang gemaakt hebben met de winter-
werkzaamheden in den boomgaard, hebben we naar
aanleiding van onze waarnemingen gedurende den
zomer ook ons sproeiprogramma voor den winter op
gemaakt. Binnenkort zullen de bestellingen der winter-
sproeistoffen weer gedaan moeten worden. Spoot men
vroeger in den winter alleen met vruchtboomcarboli-