m
B
m
KHKaHHCmBGHRSaWB
Verkeerde combinatie?
Kerstnacht. w.
In 't Stalletje.
K
M'
W
juicht waar men op Kerstavond wel feest
viert, maar niet ter eere van het Kind, dat
in een stal werd geboren om de menschen
tot kinderen Gods te verheffen. Zij zouden
zich hebben kunnen verzadigen aan roem en
eer, maar zou het hart daarbij zoo onbevlekt
zijn gebleven van de wereld als nu? 't Is te
betwijfelen. De wereld kent hen nu niet,
hunne namen zijn niet op ieders lippen, maar
zij leven in de liefde Gods en in hun hart
woont de ware vrede, de ware vreugde,
waarin het lied der engelen weerklinkt, de
blijde boodschap aan allen die van goeden
wil zijn.
Dit vergeten van den beginselstrijd gedu
rende deze heilige dagen wil niet zeggen,
dat die kamp van onzen tijd een minder
waardige zou zijn, dus daarom terzijde ge
steld moet worden, of dat we daarin bezield
zouden zijn door gedachten van haat of af
keer.
Ons geloof toch is liefde, ons hoogste ge
bod. Door de beoefening dezer deugd alleen
zullen wij de wereld redden en winnen voor
God. Dat is de inhoud der blijde boodschap
die de engelen in den Kerstnacht zingende
verkondigden aan de geringste bewoners van
Bethlehem.
Onze politieke actie is op haar terrein een
verkondiging van die boodschap. En daarom
staat katholieke politiek zoo hemelhoog ver
heven boven de bevordering van andere be
ginselen, die dwaling zijn, voor zoover zij
van de katholieke princiepen afwijken.
Om die hooge beteekenis van onzen strijd
moeten wij dien zoo voeren, dat onze harten
vrij blijven van alle onwaardige gedachte
tegenover deze tegenstanders, die onze naas
ten zijn, waarvan Christus zeide, dat wij hen
moeten beminnen, welk gebod Hij even hoog
stelde als 's menschen plicht om God te
dienen.
Van deze gedachte moet de katholieke
actie altijd doordrongen zijn, wil zij haar
doel bereiken en hare zending vervullen. Zij
geldt evenzeer voor onze verhouding tegen
over den politieken tegenstander, als voor
den missionaris tegenover den armen dolen
den heiden.
Waar wij met menschelijke middelen in de
politiek en op alle ander terrein, waar de
christelijke cultuur door katholieken bevor
derd wordt, streven naar het doel: de zege
praal der waarheid, mogen wij ons van dien
hoogen plicht van naastenliefde in alle om
standigheden wel meermalen doordringen.
Vooral de Kersttijd is daarvoor aangewezen,
waarin de goddelijke Liefde in het geheim
der menschwording ons zoo overweldigend
tegenstraalt. Ons bewustzijn van onzen hoo
gen adel, die we verkregen als de geroepe
nen tot de verkondiging van Gods bood
schap, verdedigen wij de waarheid en eischen
wat Gods recht is, maar wij haten en ver
guizen niet.
Uitbreiding van het Godsrijk dringt ons
tot deelneming aan het politieke leven, waar
bij wij niet op de laatste plaats onze tegen
standers treffen moeten door alle afwezig
heid van haat.
Liefde doet streven naar eenheid. Deze
moet op de eerste plaats heerschen onder de
katholieken zelve, van laag tot hoog, tus-
schen de verschillende rangen, waarin de
maatschappij door geboorte, levenswijze, be
roep of bedrijf verdeeld is. De lagere ver-
heffe den blik niet in bitteren nijd tegen den
hoogere, de hooge geplaatste trede den ne
derige welwillend tegemoet.
Hoe zouden wij in den beginselstrijd de
aanhangers van ideeën, die wij onjuist we
ten, kunnen overtuigen van de waarheid van
hetgeen wij leeren, wanneer zij de groote
tekortkomingen zien in de katholieke maat
schappij als een gevolg van het gebrekkig
beleven onzer ware beginselen? Die eenheid
dient mede te heerschen op sociaal-politiek
gebied. Dat hooge solidarisme, waaraan wij
eens een heelen Nederlandschen Katholie
kendag hebben gewijd, moet vurig leven on
der de Katholieken, ons solidarisme, dat allen
omvat, ook den naaste buiten onze rij. Het
lijkt niet op hetgeen de sociaal-democraat
solidariteit noemt, bij wien deze gedachte
slechts èène maatschappelijke klase wil om
vatten, om de overige des te feller en grim
miger te kunnen bestrijden.
Als de katholieken in al hun strevingen
van het openbare leven dat grootsche denk
beeld voor zich uitdragen, zal de plaats, die
de katholieken in Nederland innemen, een
krachtig eblijven en steeds hechter worden.
De waarschuwing des engels.
Oorsprong der uiterlijke viering
van 't Kerstfeest.
Kerstmis is alle eeuwen door een groot
feest geweest, dat voor wat betreft zijn
uiterlijke viering z'n eigenlijken oorsprong
vond in het groote Germaansche midwinter
feest.
Wij laten nu hieronder volgen de beschrij
vingen van Dr. Jos. Schrijnen, zooals wij die
vinden in zijn bijzonder mooi boek Neder-
landsche Volkskunde.
„Den 25sten December begint het groote
Germaansche midwinterfeest ter eere der
godheden, het groote zielenfeest of Joelfeest,
dat het tijdperk der 12 nachten opende. Ook
hier heeft de groote vroolijkheid, waarmee
de feestenreeks werd gevierd, hoofdzakelijk
haar oorsprong in het genieten der gaven
voor het groote winteroffer, alsmede in re
denen van economischen aard de groote
slachttijd, die met de winterfeestviering sa
menviel.
Of dit feest ook een zonnefeest was, ter
eere van het terugkeerende en groeiende
zonnelicht, laat ik buiten bespreking. Maar
een feit is het, dat geofferd werd aan de
geesten voor de vruchtbaarheid, en dat in
de Kerstgebruiken van heden nog schuil gaat
een zekere vereering van de groei- en teel
kracht der natuur. De aarde slaapt nu, nieu
we sappen garend, om in de lente de natuur
met jeugdige frissche kruiden en bloemen
te tooien wij bevinden ons in waarheid in
het bevruchtingstijdperk.
Zooals ik reeds zeide, heeft het schieten
in de lucht en in de boomen, het luiden met
klok en bel rechtstreeks reiniging, zuivering
van kwade geesten en andere schadelijke in
vloeden (evenals het berooken), en daardoor
vruchtbaarheid ten doel ook. Ook met het
binden van stroobanden om de boomen en
met het slaan der boomen op Kerstnacht
wordt bevruchting beoogt.
Gerucht, in welken vorm dan ook, is een
probaat middel om de geesten te verdrijven
het lossen van geweerschoten, in het Noor
den van ons land en in Zuid-Brabant nog
veelal gebruikelijk, is hiervan slechts een
moderne vorm. Op Kerstavond loopen op
vele plaatsen van Duitschland knapen met
riemen vol koebellen door de dorpen. De
Westvlaming zet op St. Luciadag een ker
sen- of appeltakje in water en beweert dat
het in den Kerstnacht uitbotten zal. Meestal
echter snijdt men een twijgje in den Kerst
nacht af, dat, in water gezet, op O. L. Vrouw
Lichtmis zal bloeien. Als men dien nacht den
tak van een vruchtboom in water zet, meent
men in Limburg, zal een goed fruitjaar niet
uitblijven.
o
Wonderteekenen, die, volgens de legen
de, de Geboorte van Christus
vergezelden.
De genadenrijke geboorte des Heeren,
deze grootste aller gebeurtenissen, welke de
wereld ooit aanschouwde, vervulde Hemel
en aarde. Op het oogenblik der Geboorte
daalden de Engelen uit den Hemel neder, en
den wijzen van het Morgenland verscheen
de ster. Buiten deze vermelden de heilige
Vaders nog vele wonderen, die terzelfdertijd
geschiedden. De wijngaarden van Engaddi,
waarvan het Hooglied spreekt, ontwikkelden
loof en bloesem, en de balsemstruiken ont
sproten rondom, gelijk in Mei het water der
beken aldaar veranderde in wijn. De oude
profetie, die in Egypte van geslacht tot ge
slacht bewaard werd, n.l. dat de afgodsbeel
den ineen zouden storten als Gods Zoon
geboren werd, werd vervuld en de schrik
daarvoor waarde door het gansche land. Het
wereld overheerschend Rome en zijn mach
tige keizer Augustus moesten hetzelfde zien
gebeuren. Men had n.l. daar eenige tientallen
jaren vroeger een prachtigen tempel des
vredes gebouwd, en daarin een reusachtige
beeldzuil van Romulus, die men onder den
naam van Quirinus goddelijke eer bewees,
met groote feestvreugde geplaatst. Gelijktij
dig had men het Orakel van Apollo te Delphi
ondervraagd, hoelang de tempel en de beeld
zuil aldaar staan zouden. Het antwoord hier
op luidde „Totdat eene maagd de moeder
van God zal worden De Romeinen zeiden
hierop, wijl hun dit
onmogelijk toescheen:
„Zoo zullen zij eeuwig
staan," en schreven
toen boven den ingang
des tempels: De Eeu
wige Tempel des Vre
des.
Toen Christus ech
ter uit Maria geboren
werd, stortte de tem
pel plotseling ineen en
begroef onder zijne
puinen, de puinen van
de verpletterde af
godsbeelden.
In de Sybellinische
boeken stond geschre
ven: „Als uit eene
bron in Rome olie ont
springt, weet dan dat
de Heiland der wereld
geboren is." En op
denzelfden dag, waar
op de tempel ineen
stortte, sprong uit een
bron, waaruit vroeger
slechts water vloeide, klare olie op, en waar
anders het water dier bron zich in den Tiber
uitstortte, dreef de olie in lange strepen, op
de zachte golven zichtbaar, zonder zich met
het water te vermengen. Eerst den volgen
den morgen verdween de olie en was het
water weer even klaar als voorheen.
iwls
Kerstnacht in Bethlehem.
Op geen plaats in heel de wereld wordt
het kerstfeest met grooteren luister of met
diepere innigheid gevierd dan te Bethlehem
Uit alle deelen van den aardbol stroomen
de vrome pelgrims toe, om de Heilige Plaat
sen te zien. waar de Verlosser der mensch-
heid geboren werd. „Selam Alekum", (Vrede
zij u) groeten de Arabieren en Moslim de
aankomende vreemdelingen en dan gaat de
weg langs malle en bochtige, maar zindelijke
straten op naar de geweldige Geboortekerk,
die volgens de overlevering gebouwd werd
door de gemalin van den Byzantijnschen
keizer, Constantijn den Groote.
Van de kerk uit dwaalt onze blik vrij over
de vruchtbare vlakte Ephrata, die Bethlehem
omgeeft. „Ephrata" beteekent vruchtbaar en
was ook de bijbelsche naam voor Bethlehem.
De ingang in de kerk is laag en voert door
een soort gang, de bouwtrant der oude Oos
tersche kloosters, die kerken en tevens ves
tingen moesten zijn tegen de ongeloovigen.
Des te meer frappeeren dan de met duizen
den lichten, met goud en edelsteenen gesier
de en bezaaide gewelven der kerk zelf, den
bezoeker.
De kerk is in kruisvorm gebouwd en 48
geweldige korintische zuilen verdeelen haar
in vijf beuken. Maar de menigte verdringt
zich naar de geboortegrot zelf, op wier plaats
de Heiland tweeduizend jaar geleden het
levenslicht heeft aanschouwd. De grot be
staat uit drie deelen, in het eerste zou de
geboorte van den Zoon Gods voltrokken zijn
in het tweede de kribbe hebben gestaan, waar
dus ook de eerste aanbidding plaats had. Een
ster van goud verkondigt de geloovigen daar
in een latijnsch opschrift: „Hier is Jezus
Christus uit de Maagd Maria geboren!"
Tegen dit latijnsche opschrift in de ge
boortegrot liep het orthodoxe Rusland jaren
lang storm en eischte van den Sultan, die
indertijd over het H. Land heerschte, de ver
wijdering ervan. Men zegt, dat de Kruisoor-
log voortgekomen is uit de weigering van
den Sultan om op dezen eisch der Russische
orthodoxie in te gaan, maar merkwaardig,
Rusland levert ook heden nog 'n groot deel
van de geweldige pelgrimsschaar, die naar
„Ephrata" komt, om de geboorteplaats van
den Verlosser tegen den Kersttijd op te zoe
ken en er te bidden.
Die Russische pelgrimsschare is wel een
tastbaar bewijs, hoe onuitroeibaar het geloof
in Christus in de zielen der menschen ligt.
Ml
Emanuel is nu geboren,
Zoolang gelee
Den vaderen beloofd te voren,
Eer Hij verscheen.
Het licht van 't licht ontbeert zijn luister.
Eens Engels blijde stem
De herders wekt, en wijst, bij duister
Naar 't arme Bethlehem,
Al d'Engelen eer den Hoogsten wenschen,
Het aardrijk vrêe,
Een goeden wil aan alle menschen
Van stee tot stee.
O, wat Zon is komen dalen
O, wat Zon is komen dalen
In den maagdelijken schoot
Ziet, hoe schijnt ze met haar stralen
Alle glansen dof en dood
Ah! hoe schijnt dit Hemelsch kind,
Aller zielen licht en hoeder,
Zon en maan en sterren blind,
Uit den schoot der zuivre moeder
Englen daalt van 't Paradijs,
Zingt den Hemel eer en prijs
En met vreê de harten kroont
Daar een goede wil in woont.
o—
Ziet, hoe staroogt daar een Oude,
Achter deze maagd, op 't pand,
Dat de Hemel hem betrouwde,
Dat de kroon van ootmoed spant.
Salomon, vol majesteit,
Rijk van diamanten stralen,
Mag het in zijn heerlijkheid
Bij Gods nedrigheid niet halen,
Englen daalt van 't Paradijs,
Zingt den Hemel eer en prijs
En met vreê de harten kroont
Daar een goede wil in woont.
o
Komt, gij Koningen en Heeren!
U hier spieglen in dit licht
Jesus zal u ootmoed leeren,
Die zijn hof in stalen sticht.
Ziet de Moeder, ziet den Zoon
Kust de windsels, kust de doeken
Buigt uw hoofden, buigt uw kroon,
Zwijgt, vernuftigen en kloeken
Englen daalt van 't Paradijs,
Zingt den Hemel eer en prijs
En met vreê de harten kroont
Daar een goede wil in woont.
(Uit Vondels kerstlied)
HEFT UWE HOOFDEN OP; ZIET.
UWE VERLOSSING IS NABIJ.
De eerste Kerstnacht.
Wat een drukte op den weg, die leidt
van Nazareth naar Bethlehem! 't Zijn meest
voorname lieden, afstammelingen van den
grooten Koning David. Ze moeten te Beth
lehem hun naam laten inschrijven. Zóó wil
het de machtige keizer van Rome, zóó ge
biedt het keizer Augustus.
Ziet dien armen man aan de zijde van
eene arme vrouw. Ook zij stammen af van
Koning David, maar ze zijn arm, armer dan
de armsten in hun dorpje Nazareth.
Na een lange, afmattende reis van vijf
lange, bange dagen, bereiken ze tegen het
vallen van den avond Bethlehem. Maria
zoo heet de arme vrouw is zoo moe en
zoo koud. Medelijdend beschouwt haar Jo-
zelf, die tevergeefs een onderkomen zoekt.
De dorpsherberg is vol gasten. Waar hij
aanklopt, wijst men hem af, snauwt men
hem toe „Geen plaats"
Arme vrouw, arme man
Niet langer kunnen ze blijven rondzwer
ven in de koude, ledige straten. In een stal
zijn ze toen gegaan de beklagenswaardi-
gen in een beestenstal, kaal en kil.
Jozef hangt zijne lantaarn aan den voch-
tigen muur, en bemerkt in het flauwe sche
merlicht eenige kribben, waaruit de dieren
gegeten hadden, en eenige hoopjes stroo.
In dezen kouden Decembernacht, in dezen
somberen beestenstal werd een Kindeken
geboren. Dat Kindeken zou Jezus heeten,
dat is: Verlosser. Zóó had de Aartsengel
Gabriël het aan de moeder gezegd.
De arme moeder heeft geen kleedjes voor
het Kind. Ze wikkelt Het in eenige armoe
dige doeken. Daar is geen wieg om den
Kleine in te leggen. En de moeder vlijt Het
zachtkens neder op het harde, scherpe stroo
der kribbe.
Is er ooit een kind zoo arm geboren
En toch was er nooit eene moeder zoo blij
met haar kind.
„Mijn Kind, mijn Verlosser!" fluistert ze
zacht, en hare oogen stralen.
Op de knieën zinkt de moeder vóór haar
Kind en haar goddelijken Verlosser! En
naast de moeder knielt Jozef neder, de man
van Maria en de pleeqvader van het qodde-
lijk Kind.
In dienzelfden Decembernacht zijn daar
buiten op het veld herders. Zij houden de
wacht bij hunne kudden. Plotseling omstraalt
hen een schitterend licht. In dat licht, vlak
vóór zich, zien ze een EngelVluchten
willen ze, de verschrikte herders, doch
„Vreest niet," spreekt de hemelsche geest, en
gerustgesteld, blijven ze staan. „Vreest niet,
want zie, ik verkondig u groote vreugde: he
den is u de Zaligmaker geboren, die Chris
tus, de Heer is. En dit zij u ten teeken: ge
zult een kindeken vinden in doeken gewik
keld en in eene kribbe gelegen."
En de arme herders zien engelen zweven,
vele engelen, die zich voegen bij dien eenen.
En ze hooren hen een lied zingen, een lied
schooner dan de luisterende aarde ooit hoor
de. „Eere aan God," zingen ze, „eere aan
God in den hooge en op aarde, vrede bij
menschen van goeden wil."
Verdwenen is reeds het licht, verstomd
het gezang. Weer is het donker en stil.
„Laten we heengaan naar Bethlehem!"
spreken de herders tot elkander. En ze gaan
met spoed. Ze treden den stal binnen, en
vinden Maria en Jozef, en het Kindeke in
de kribbe gelegen en in doeken gewikkeld.
„Dat kind is het!" roepen ze uit, en durven
niet nader treden. Maar de moeder wenkt
hen, zacht glimlachend. En ze naderen, na
deren tot vlak bij de kribbe.
Dan knielen ze neder, en met het gelaat
op den grond, aanbidden zij het Kind! „Mes
sias!" stamelen ze en tranen vloeiden over
hun wangen.
En de moeder, met een gezicht, zoo blijde
als nooit een moedergezicht is geweest, tilt
het Kind op uit de kribbe, neemt Het in hare
armen, verwarmt Het aan het hart, drukt een
langen kus op zijn lief gelaat en de Kleine
glimlacht, glimlacht tegen zijn lieve Moeder,
glimlacht tegen de arme eenvoudige herders.
Lieve kinderen, het goddelijk Kindeken
Jezus is nog op aarde. Het leeft in uw mid
den. In de kerk, op het altaar, in het taber
nakel, waarvoor het eeuwige licht der Gods
lamp brand, daar woont HetDaar roept
Het u, zijne lievelingen. Gaat op tot Hem,
lieve kinderen Hij wil bij u zijn, in II ko
menUw hartje moet de kribbe zijn,
waarin Hij rusten zal.
Een stalken koud, van leem en hout
Een dak van riet er boven
Waar bleek en fijn, wat sterrenschijn
Door henen komt gestoven.
—o
Geen ander lichtEen tenger Wicht
Ligt in een krib, te schreien
Van pijn en kou. Een jonge vrouw
Knielt biddende bezijen.
o—
Aan d'anderen kant, met ruwe hand
Langs vochtige oogen vegend,
Een oudre man, stil 't wonder van
Den heilnacht overwegend.
o—
Een osje doet voorzichtig-zoet,
Zijn warmen adem zweven
Door 's Kindjes haar zijn oogenpaar
Blinkt in het donker even.
o
En aan zijn zij, staat stom en blij
Een ezelken te staren
En aamt gedwee met 't osje mee
Door 's Kindjes zachte haren.
'O—
En rondom nachtOnhoorbaar zacht
De rustlooze uren glijen,
En géén bevroedt, dat tot ons goed
Een God hier ligt te schreien.
—o
En niemand weet, wat eindloos leed
Hem tegengrimt van verre,
Dan hier die trouwe man en vrouw
En hoog Gods stille sterren