WKSMKBSmMKSmHttk m hp Eerlijkheid beloond» Niet zonder Kribbe. 13 Zucht naar roem. heerschte en waar nu het monster van den honger en de ontbering zijn intrek heeft genomen. Al is het dan onmogelijk, dat vroolijkheid aller deel zij, een Za lig Kerstfeest kan ik toch wel aan allen wenschen, want al mogen voor velen de beproevingen een beletsel zijn tot uiterlijke feest viering, de innerlijke- vrede kan ons niet ontnomen worden, zoo lang we het Godsvertrouwen bo ven alles stellen. Brengt het le ven ook al zware kruisen mede, stelt de plichtsvervulling strenge eischen, Gods hand leidt ons langs den moeilijken weg, Hij is steeds met ons. Op geen enkelen dag van het jaar kunnen we ons een zoo duidelijke voorstelling maken als op het Kerstfeest. Naar den stal van Bethlehem richten we onze hoop, ons ver trouwen. Daar is geboren de Verlosser, Die brengen zal de bevrijding van alle aardsche smarten. Hoog dus de harten. Vrede zal er zijn, overal bij de menschen van goeden wil. Mij verheugend in het geluk en de vreugde van velen uwer, en meevoelend de droefheid van an deren onder u, wensch ik toch aan allen, een hartelijk Zalig Kerstfeest. 't Was daags voor Kerstmis. De visschers hadden het er op gezet, op dat heilig hooggetijde aan wal te zijn, om in den kring hunner dierbaren dat innige christelijke feest aan den huiselijken haard, maar eerst en vooral in het oude verweerde kerkje plechtig te vieren. Toen dan ook het getij opkwam, steven den de botters met volle zeilen naar de ha ven. Was het wonder, dat er aan boord der vaartuigen een vroolijke stemming heersch te? Daar was immers een groote overvloed sardientjes gevangen en de visschers ver heugden zich in het blijde vooruitzicht straks, wanneer zij hun vangst voor blinkend geld van de hand gedaan hadden, vrouw en kin deren met een goed gevulde beurs te ver rassen. Alleen Jan Touw, de eigenaar van de „Sancta Anna" wendde te midden der vlug ge visschersvloot zijn steven neerslachtig en moedeloos naar het strand. Zeker, zijn vrouw en kinderen zagen even verlangend uit naar zijn wederkomst, als hij verlangde zijne dierbaren te ontmoeten. Wat hem echter zoo droevig stemde, was de pijn lijke zekerheid, dat de broodtrommel der zij nen, die leeg was, helaas, leeg zou blijven, want geen sardientjes vulden zijn botter. Waarom moesten de bruinvisschen zich weer in zijn netten storten, ze aan flarden scheu ren en de rijke vangst, waarop de reeds zoo vaak getroffen visscher thans gerekend had, doen verloren gaan? Zat hij niet diep onder de schuld en zou hij niet onder de schuld als bedolven raken tenzij iemand hem nog geld mocht leenen, om een nieuw vischtuig aan te schaffen, voor hem het eenige middel om voor de zijnen het dagelijksche brood te verdienen. Toen hij zijn vaartuig behouden aan wal gebracht had, verliet hij zijn botter en stapte met looden schoenen langs het strand naar zijn woning, terwijl hij het aan zijn zoon Gerrit, die hem hielp als scheepsjongen, overliet, om den botter vast te meren, het scheepstuig op te bergen en de overblijfselen van het verscheurde net naar huis te brengen. Bij den dorpel gekomen, aarzelde Jan Touw een oogenblik, om hem te overschrij den, maar onmiddellijk duwde hij met krach tige hand de deur van zijn woning open. Zoodra zijn vrouw hem zag, sprong zij van den stoel bij den uitgedoofden haard op en ging hem met uitgestoken hand te gemoet. ,,Wel? Een rijke vangst?" vroeg ze, hem blijde in de oogen starend. ,,Geen vangst en nog daarbij miserie: de netten zijn stuk." Afgewezen. ,,Maar, mijn God, wat moeten we nu aan vangen?" kermde Bertha. Vrouw, 't zal er van moeten komen. Ik denk de Sancta Anna van de hand te doen en mij op een stoomtrawler te laten aanmon steren." „Och kom, zei Bertha, wat krijg je voor zoo'n oude schuit? Daar kun je niets eens onze schulden mee afdoen. En wat dan voor de toekomst? Op zoo n stoomtrawler verdien je amper droog brood... 'k Heb genoeg van al die ellende; 'k zal zelf de handen uit de mouwen steken en in de stad een baantje als werkster of fabrieksarbeidster zien te krij- gen." „Maar Bertha, en de kinderen dan?" „Die kunnen ook wel wat verdienen op een boerderij, of waar dan ook." „Moet ge dan het huisgezin uiteenrukken en moet ik alleen blijven zitten?" „Als ge voor u zelf alleen hebt te zorgen zult ge u er gemakkelijker doorslaan... En dan kan ik het helpen? Denkt ge, dat ik voor mijn pleizer onder de menschen ga? Als je toch niet naar mij luistert, dan is het maar het best, dat ik heenga en ten minste een stuk brood zie te verdienen... „Niet naar je luisteren? Maar ik heb toch steeds alles met je overlegd?" „Behalve dan toch laatst met de geschie denis van dat kistje." „Bertha, dat ge daarop zoo schamper zin speelt, dat doet me pijn en nu moet je niet kwaad worden als ik je zeg, dat je mij als christenvrouw tegenvalt." „Nog mooier! Ge houdt toch ook de vis- schen, die ge in je net vindt". „Waarom dan dat kistje afgeven?" „Is dat nu redeneeren?... Ik heb piijn handen en geweten niet aan dat kistje willen bezoedelen, 'k Heb het, om niet in bekoring te vallen, niet eens willen openen, toen ik het met mijn net ophaalde, 't Was ander mans goed en er stond een naam op gegra veerd. 't Was mijn plicht, het naar den Com missaris te brengen. Ik hoop, dat de eigenaar, als hij nog leeft, de bekendmaking zal lezen, 't Is beter anderen rechtmatig gelukkig te maken, dan zich zelf onrechtmatig rijk te maken." „Hadden wij, als je dan zoo scrupuleus wildet zijn, tenminste dan nog maar een be looning of premie ontvangen," pruilde Ber tha verder. „Zeker, zoo iets zou ons goed te pas zijn gekomen. Maar ik heb het altoos als den grootsten schat beschouwd, een gerust ge weten te bezitten en een onbevlekten naam." „Goed en wel, maar daar koop je geen brood mee." „Vrouw, houd op, want brood, dat be taald wordt met oneerlijk verkregen geld, smaakt altijd bitter... Wel is me dat een thuiskomst! Vrouw, vrouw, dat ik bij mijn laatste reis niet gelukkig was, lag toch niet aan mij. Moet ik, nu een goede vangst mij ontging, ook nog de huiselijke vrede er bij De vlucht naar Egypte. op inschieten?... Mijn ongeluksjaar eindigt wel treurig. Ik hoop, dat ik bij O. L. Heer wat meer bemoediging vinde dan hier thuis. Zóó kan ik geen Kerstmis vieren"... Op dat oogenblik kwam Gerrit binnen. „Vader," zei hij, „de schuit is onttakeld en alles is in orde aan boord. Onderweg kwam ik den Commissaris tegen. Hij zeide mij, dat u spoedig even bij hem op 't bureau moest komen'.. ,,'t Is goed," antwoordde Jan, die feitelijk blij was, dat er op die manier een einde kwam aan dat huiselijk krakeel. „Ik ga." Jan ging, terwijl moeder en Gerrit ach terbleven. Gedachteloos, door smart en radeloosheid als verbijsterd, verliet hij de arme visschers- woning. Het oude, verweerde dorpskerkje, dat op zijn weg lag, binnengetreden, zocht hij den biechtstoel van den pastoor op. Wat was het er druk... Hij zou vanavond op het uur, dat het visschersvolk gewoonlijk het avondeten neemt, nóg maar eens probeeren, en anders in Gods naam, zou hij den 2en Kerstdag maar de H. Communie ontvangen. Hij ging even naar voren in de kerk, om aan den goddelijkep Trooster, dien hij de laatste weken niet had kunnen bezoeken, de eenvoudige hulde van zijn diepgeloovig, maar nu ook zoo diepbedroefd hart aan te bieden. „Gij waart rijk, maar zijt voor ons arm geworden. Heb dank, lieve Jezus, voor uwe groote goedheid voor mij. Maak mij en Ber tha en de kinderen rijk; rijk vooreerst naar de ziel want dat alleen heeft waarde; maar Meester, als het zijn mag, maak ons ook rijk... neen, dat vraag ik niet; maar lenig, als het zijn mag, onze armoede, onzen nood." Een traan rolde over zijn ruw visschers- gelaat... Hij verliet de kerk, slenterde, want hij wilde liever niet naar huis terug, eenige der smalle straten door. „Ben je zoo de kluts kwijt, Touw, dat je den weg niet meer schijnt te weten?"... De Commissaris, die in den omgang met het goedige, ruwe zeevolk, zijn vroegere plechtstatigheid al lang had afgelegd, was hem met die woorden achterop gekomen. „Nou, Commissaris," antwoordde Jan Touw, „de kluts kwijt nog wel niet. Maar onder ons gezegd en gezwegen, 't was met Bertha vanmiddag niks goed. En zie je, als je zorg hebt, dan vergeet de mensch wel eens wat. En nu zal ik 't maar eerlijk bekennen: ik was de boodschap van Gerrit glad ver geten." „Maar goed dan, dat ik je juist zag..." „Hoor eens Jan, sprak de Commissaris wat meer plechtstatig, toen hij op zijn bu reau in de leeren leunstoel had plaats ge nomen, daar zijn aardige dingen met je aan den gang." „Zoo?" „Ja, kerel, die zaak met dat kistje zal nog een staartje voor je hebben. Ge moet dat mij niet kwalijk nemen, maar daar zijn brie ven over binnengekomen en dat zal nog aar dig voor je afloopen.' Jan Touw, toch al niet in vroolijke stem ming, keek beteuterd. De Commissaris, die zag, dat verdere scherts zou kunnen bedroeven, sprak nu: „Kalmjes aan, Jan; ik wil je maar er van in kennis stellen, dat je heusch geen kwa den dag hebt gehad toen ge dat kistje op- vischtet. De eigenaar, een Amerikaan, was het kwijt geraakt bij de schipbreuk van de „Brooklyn" aan onze kust en is buitengewoon verheugd, dat hij het teruggekregen heeft." „Niet dat er geld in zat, neen, het waren papieren, die voor een ander niet van belang waren, maar waarop hij zelf den grootsten prijs stelde. Gelukkig, dat het kistje lucht dicht gesloten was, zoodat het bleef drijven. In zijn vreugde heeft hij nu aan de strand vonderij-geschreven, dat hij een biljet van honderd dollars beschikbaar stelde voor den- gene, die het heeft opgevischt. Hier zijn ze. Zet maar een kruisje onder aan het ontvang bewijs en wel gefeliciteerd met je buiten kansje." Jan was bleek geworden. Hij streek het geld op, maar op den terugweg naar huis, waar hij blijdschap en weelde kwam bren gen, kon hij toch niet nalaten, al had hij ook nog zoo'n haast, om even de kerk binnen te loopen en in een hartelijk gebed den godde- lijken Meester te bedanken, die hem zulk een blij Kerstfeest bezorgde. Toen hij in zijn woning gekomen, het bankbiljet ontvouwde en het neerlegde in de handen van Bertha, die met stralende oogen hem aankeek, zeide hij: „God heeft nu onze eerlijkheid beloond. Ziet ge, vrouw, als ik oneerlijk was geweest, had ik thans niets gehad. Want het kistje bevatte papieren, die van geen waarde voor ons waren. De Hemel heeft ons op de proef gesteld en de belooning is gekomen op het zelfde oogenblik, waarop wij dachten, dat alles verkeken was. Ik ga aan mijnheer Pas toor een H. Mis van dankbaarheid bestellen. Wij kunnen, Goddank, fier het hoofd rechtop blijven dragen." DE KONING DES VREDES IS HOOG VERHEVEN, NAAR ZIJN AANSCHIJN VERLANGT DE HEELE AARDE. In de kerstmisviering hebben wij onwille keurig wel gebruiken overgenomen, die niet katholiek zijn. Vooral de laatste jaren zijn er, voor wat ons land betreft, veel „nieuwigheden" ge bracht. Verschillende werden geïmporteerd uit Duitschland en Engeland en ook ont stonden er gewoonten, welke hun ontstaan dankten aan ideeën, welke bestaan in onze „moderne heidensche" wereld. Werd het Kerstfeest vroeger gezellig thuis gevierd, te genwoordig is het heel gewoon als men ge- heele families vindt in dancings, café s etc. Exploitanten van café's, dancings, winkels etc. hebben kerstboomen, met meer of minder goeden smaak opgesmukt, in hunne lokalitei ten opgesteld, teneinde de zoo noodige be langstelling van het publiek te verkrijgen. Vooral de kerstboom is de laatste jaren meer en meer komen te behooren tot de Kerstmisviering. Voornamelijk in huisgezin nen met kinderen ontbreekt de versierde kerstboom niet. Bestaat het gevaar niet, dat de Kerstda gen ontaarden in dagen van pleizier, in da gen waarop in geenen deele gedacht wordt aan de werkelijke beteekenis? Wordt door het opstellen van versierde kerstboomen de groote gedachte, welke aan het Kerstfeest ten grondslag moet liggen, niet weggenomen of tenminste „verdoezeld?' Wij, Katholieken, moeten er toe meewer ken, dat de misbruiken worden tegengegaan en wij moeten propageeren de eigenlijke be teekenis van het Kerstfeest. Niet, dat wij Katholieken tijdens de Kerst- langdurige oefening ontbrak, dat zij niet in de kunst opgegroeid was. De violist van dien avond was herhaaldelijk toegejuicht, Sturk had op het orchest hooren zeggen, dat hi weldra een Europeeschen naam zou hebbe:,, ofschoon de jongeling aanvankelijk niet voor de kunst bestemd was geweest en eerst vóór weinige jaren een toeval had doen ontdek ken, dat hij buitengewoon veel aanleg bezat. Wat zou dan zijn zoon niet worden, wanneer hij hem dat instrument leerde behandelen, zoodra hij slechts de vingers kon verroeren! In zulke nachten droomde hij een geheel leven door van kunstenaarsroem, van lau werkransen, die ook op zijn hoofd zouden rusten, omdat hij de grondlegger van dat alles zou zijn. De twee kinderen waren nog zeer jong, toen die grootsche plannen gemaakt verden. Toen zijn eerstgeborene zijn tweeden ver jaardag had bereikt, schonk Sturk zijne vrouw eene schilderij, Mozart als zesjarigen knaap voorstellende voor de piano, die om ringd was door grooten der aarde en vors ten in de kunst. Hij nam het kind uit de wieg en tilde het zoo hoog op, dat zijn hoofdje vlak voor de schilderij kwam. Het toeval wilde, dat het kind de oogen op de schilderij vestigde en lachend met den vinger naar den kleinen Mozart wees. 't Was goed dat de moeder in de onmiddellijke nabijheid stond, want de vader meende van aandoening te bezwijmen, de kleine ontglipte aan zijne han den. Neen, dat was geen toeval, dat was eene voorspelling en hoogere vingerwijzing zijn zoon zou een groot man worden. Sturk had er nooit aan gedacht, dat kuns tenaars niet gemaakt, maar geboren wor den; hij wilde, hij moest zijn ideaal verwe zenlijkt zien. Zoodra zijn beide oudste kin deren den leeftijd van vijf jaren bereikt .had den, moesten zij dagelijks vele uren .lang voor de piano doorbrengen; het meisje was De aankondiging. dagen geen pleizier zouden mogen hebben of geen Kerstboomen in onze huizen. Neen, dat is geenszins de bedoeling. Wel is ge- wenscht, dat wij ons zooveel mogelijk in richten naar de gebruiken, welke de H. Kerk bij feesten als Kerstmis toepast. Wij herdenken met Kerstmis de geboorte van onzen Goddelijken Zaligmaker, doch het feit, dat Hij kwam om de wereld te over winnen door Zijn kruisdood, op het schand hout, wordt geenszins weggecijferd. In de meeste kerken vinden we tegenwoor dig de kribbe en die kribbe stelt ons voor datgene, wat het H. Evangelie van den H. Lucas ons verhaalt en dat voorgelezen wordt tijdens de dageraadsmis. De geboorte van Christus in een stal is „het feit" en daarom is het gewenscht om deze voorstelling uitgebeeld in onze huizen te hebben met Kerstmis. Wenschen we dan daarnaast nog een kerstboom dan dienen we toch ook daaraan beteekenis toe te kennen. Naast de kribbe de kerstboom en dan bedenken, dat wij door kribbe en kruis, door geboorte en dood, verlost zijn. Dan handelen wij in den geest van de H. Kerk en we loopen niet het gevaar, dat de kerstboom enkel en alleen is voor het ver maak. §m Wat had de man zich veel voorgespiegeld van de toekomst zijner kinderen, van hune kunstontwikkeling, van hunne vermaardheid en hun rijkdom. Genieën zouden zij worden, neen, dat m o e s t en zij worden, hij zou hun den weg banen. Waardoor waren Beethoven en Mozart groot geworden? Hierdoor, dat beiden van hun prille jeugd af alleen de kunst beoefend en zich nergens anders mede bemoeid had den. Men moest opgroeien in de kunst dat was z ij n methode, men moest van de wieg af slechts van kunst hooren, alleen voor de kunst gevormd worden. Wanneer Sturk des avonds van een con cert kwam, droomde hij den ganschen nacht van muzikalen roem, want zijne kinderen zouden ook eens op de concerten schitteren; zijne dochter zou de zangeres van dien avond ver overtreffen, want al had deze ook veel talent, men kon zeer goed hooren dat haar nog te jong om hare stem te ontwikkelen, doch de jongen leerde daarenboven reeds de handgrepen op de viool, en het scheen inderdaad, dat de vader zijn doel zou be reiken, want beide maakten groote vorde ringen. Sturk was stafmuzikant, had een betrek kelijk klein inkomen en zocht dit door het geven van muzieklessen te vergoeden; doch wanneer hij soms des avonds laat thuis kwam begon zijn eigenlijk leven eerst, want dan wijdde hij zich geheel aan zijne kinderen, die soms tot in het holle van den nacht voor de piano moesten zitten, tot groot ongerief der buren, die den liefhebbenden vader een kinderbeul noemden. Zoo dwaas kunnen menschen redeneeren, die geen begrip van kunst, van een kunstenaarsleven hebben! De moeder dacht er ei.genlijk niet veel be ter over, maar zij had leeren zwijgen om den huiselijken vrede te bewaren, want Sturk was een goed echtgenoot, zeer toegevend in alle opzichten, doch onverzettelijk in zijn plan om zijne kinderen tot groote kunstenaars te vormen, en in dat opzicht verstond hij geen tegenspraak; hij zou gemeend hebben eene misdaad te bedrijven door aan de zwakheid zijner vrouw toe te geven; hij had een roe ping, een hooge, heilige roeping te vervullen tegenover zijne kinderen, tegenover de kunst, De moeder wischte dikwijls tranen uit de oogen, wanneer de kinderen des avonds laat uit den slaap gewekt moesten worden om het voedsel der kunst te ontvangen, zooals Sturk zijne lessen noemde; het deed haar zeer, dat hare kinderen afgebeuld werden in den tijd, die voor hunne lichamelijke ontwik keling zoo noodzakelijk was, zij zag ook zeer goed dat die onafgebroken inspanning na- deelig werkte; doch wat moest zij doen? Nu en dan had zij reeds als hare meening te kennen gegeven, dat de kinderen geen bui tengewonen aanleg bezaten en het beter zou zijn dat zij, als alle andere kinderen de laatste woorden werden met nadruk uitge sproken speelden en zich langzaam ont wikkelden; doch dan klopte Sturk haar op den schouder en zeide: „Gij zijt een knappe huisvrouw, maar van zulke zaken hebt gij geen verstand, gij moet die aan mij overla ten." Het oudste geleek reeds een bejaard man netje, toen hij nauwelijks acht jaren telde; hij vermagerde meer en meer, en ieder die zijne lange, dunne vingers zag, voorspelde van zijne toekomst niet veel goeds; doch 't was juist van die lange vingers, dat Sturk zijn grootste verwachting koesterde. Hij meende, dat het knaapje voor violist in de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche Koerier | 1931 | | pagina 7