iiplll fell üi «li lil ill mm BÊm timi imm life Pi bSk lil sir Beelden van het Kerstfeest pülg iW MMm tót!0 fel Êtpp lia By£3. Ss m UllllllllllliniillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIinilllllHIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIinilllllltllllllllilllllllH &»P^I sm wm Nacht was het, donkere nacht. Over heel de aarde donkere nacht. Gesloten de Hemel, eeuw op eeuw geslo ten gebleven. De Eène God was niet gekend, alleen in 't Joodsche volgden ze Hem nog. De duivel heerschte en werd aanbeden. Nacht was het en bleef het, donkere nacht over heel de aard. De wereld lag in slavernij. De Romein heerschte over heel de bekende wereld; ook Judea was 'n wingewest een vreemdeling, een Indumeër, zat op David s troon. Een groote stilte lag over d'aard. Na lang durige en vreeselijke beroering was er ein delijk rust en vreê: Janus' tempel, de tempel van vrede gesloten; gesloten Voor de derde maal. En hoort! Stille geruchten gingen van Oost tot West, fluisterend, gelukspellend. Men is in spanning, iets wordt verwacht, iets groots, iets heel groots moest weldra gebeuren. In Nazareth, een kleine plaats, leefden stil in all' verborgenheid Maria en Joseph. Zij verwachtten t Kind, t Goddelijk Kind van God. En Maria wist, de H. Schrift had 't haar geleerd, -te Bethlehem zou 't zijn, daar zouden z' Hem ontvangen. God, die de Vorsten leid voor Zijn we reldplan, doet plots Augustus een algeheele volkstelling uitschrijven, en Maria en Joseph, beiden van Davidsstam, zijn door dit on voorzien bevel geroepen naar Bethlehem, de stad van David's huis. Vier moeitevolle dagen, berg op berg af, in 't allerguurste jaargetij, gaan Maria en Jospeh volgens 's keizers besluit, betrouwvol op naar 't eens voorzegde oord: daar zou hun geworden de zoo vurig Verlangde, daar zou Hij komen, hun God, haar kind, Jezus! In Bethlehem voor hen geen plaats! Geen plaats, geen nachtverblijf; aan den rand van den berg, buiten de stad, in een spelonk, een dierenstal, een open stal „Gloria in excelsis Deo et in terra pax hominibus!" Engelen zingen. Herders knielen vallen plat ter aard. Dien nacht was 't Kind geboren, t Goddelijk Kind! Onze Liefdekoning, Jezus van Nazareth. DAT DE HEMELEN JUICHEN, EN DE AARDE ZICH VERHEUGE VOOR HET AANSCHIJN DES HEEREN, WANT HIJ KOMT! C'. Als ik over het Kerstfeest praat of denk of schrijf, raak ik onwillekeurig aan 't mij meren; dan komen mij velerlei beelden voor den geest uit vervlogen dagen, dan denk ik aan de zoo vaak veel verscheiden omstan digheden, waarin ik zooal het Kerstfeest heb meegemaakt. En als ik bedenk, hoe verschillende Kerst dagen in mijn eigen leven geweest zijn, dan kan ik me voorstellen, hoe verschillend van aard de Kerstviering onder u allen zal zijn... gaan de bewoners de verlichte huizen bin nen. Dan zie ik op de eerste plaats de gelukkige vrouw en moeder, die in het midden van haar gezin het Kerstfeest viert. Gezelligheid en opgewektheid zijn het kenmerk van haar dag. Als s morgens de kaarsen rond het krib betje en den kerstboom branden en de Kerst liedjes door de kamer klinken in innige vroomheid, gezongen door de heldere stem men harer kinderen, en als zij dan allen aan het ontbijt zijn verzameld, feestelijk en vroo- lijk gestemd door de inwendige tevredenheid, die naar buiten straalt, dan moet in het hart van die gelukkige vrouw en moeder wel een ...en ze baarde haren eerstgeboren Zoon. Ik verbeeld me, hoe na de Vroegmis in den morgenschemer allen huiswaarts stap pen, diep in de mantelkragen gedoken, om dat het koud is buiten na den plotselingen overgang van de warmte in de kerk en om dat het halve licht nog zoo vreemd doet aan de oogen na den rood-gouden gloed der kaarsen in het heiligdom. In groepjes loopen allen, met snellen stap, zonder veel praten, bezig met zichzelf en de eigen gedachten, die nog dwalen bij de ge noten heerlijkheid en vrede van het oogen- blik, toen de ziel de ontroering doorleefde bij het plechtige „Gloria in Excelsis Deo." Hul de hebben zij getracht te geven aan het God delijk Kind, wiens wonderbare menschwor- ding werd herdacht, het Kind, dat Godzelf zijnde, geboren wilde worden in de armste omstandigheden. In dankbare overweging heeft hun geest verwijld te Bethlehem en zich vereenigend met de arme herders kniel den zij neder en aanbaden het Kind. Maar Hij, Die de harten der menschen tot in hun diepste diepten doorgrondt, kende de waarde van hun nederig gebed en met den vrede, die geschonken zal worden aan allen, die van goeden wille zijn, keeren zij huis waarts, meedragend de liefelijke herinnering aan het wondere gebeuren van dien heiligen nacht. Hier en daar splitsen zich de groepjes en met een blij klinkend „Zalig Kerstfeest", hartelijk dankgebed wellen, dat op haar Kerstdag zooveel blij geluk rondom haar heerscht. In de vriendelijke woonkamer van het jong getrouwde paar staat ook een kribbe. Het is hun eerste Kerstmis in eigen huis en nog nooit scheen het hun zoo mooi en heerlijk als heden, zóó blij en innig is hun Kerstwensch voor elkaar, zij kennen elkan ders gedachten. Het volgend jaar, zoo geve het God, zal er naast het kribje een wiegje staan, waarin hun eigen Kerstkindje slaapt. Huiselijkheid in al die woningen, blijheid in de harten en dankbaarheid voor den za ligen vrede van het Kerstfeest. Nog andere beelden, meer droevig helaas. Huizen, waar de terugkeerenden uit de Vroegmis, bij het openduwen der deur de angst tegemoet treedt. Een ernstige zieke in huis. Kindje Jezus, maak hem beter, was hun dringende bede daar straks in de kerk. Het vertrouwen herleefde, God kan alles. Ook zij brengen vrede, die hoop geeft, mede naar huis. Maar de spannende agnst is niet geheel te bannen en hun Kerstfeest is niet vroolijk. De blijheid in den huiselijken kring is ge dempt en gedrukt. Zwaar drukt ook de Kerstvreugde rondom, op de weduwe van wie in het afgeloopen jaar het zware offer werd gevraagd. Vorig jaar nog ging ze samen met hem naar de Nachtmis, was hun thuiskomst zoo vroolijk, lachte het geluk uit het kringetje. En nu! Terwille van de kinderen is ze de Nachtmis gegaan, terwille van hen zijn kribje en kerstboom gesierd, maar, toen ze zooeven zelf den sleutel moest steken in het slot van de huisdeur, kromp haar het hart ineen en ook de kinderen voelden het ver schil en waren stil. Nu komen andere beelden voor mijn geest, blijde en treurige, en voorzie ik de verschei denheid van indrukken, die ook weer dit Kerstfeest brengen zal. En dan denk ik aan het Kerstfeest van de tientallen millioenen op de heele wereld, die dagen en weken en maanden vroegen en smeekten om arbeid, eerlijken arbeid, ten einde voor zich en de hunnen den kost te kunnen verdienen, maar die helaas als slacht offer der wereldcrisis op de levenszee rond dobberen en die met een bang hart en aan de grens der vertwijfeling dezen zwaren win ter tegemoet gingen. Ik waag het niet, de droeve tooneeltjes te schetsen in die millioenen huisgezinnen, waar eertijds een betrekkelijke welvaart Heft aan, heft aan den blijden zang, Den zang der hemelkoren, Hij, die verwacht werd, eeuwen lang, Is uit de Maagd geboren. Een Kindjen is Hij, mild en goed, Vol liefde en schoonheid, overzoet Wel arm als Zoon des menschen Maar als Gods Zoon oneindig rijk, In alles onuitsprekelijk, In alles zonder grenzen. o— Hij wordt als teeder Wicht gevoed, De schepper aller dingen, Die leven deed en leven doet, Wie 't leven ooit ontvingen. Welzalig is de vruchtbre schoot Dier Maagd, die 't Godlijk Kind omsloot En onder 't hart mocht dragen Welzalig is de moederborst, Waaraan de Godmensch in Zijn dorst Om laafnis wilde vragen. O Gij, die in Uw almacht groot Ons hebt aan 't niet ontheven En, menschgeworden, uit den schoot Der Maagd traadt in het leven, Uit heeler harte smeeken wij Maak ons van alle schulden vrij En zalig ons bij 't sterven Geef, dat wij voor alle eeuwigheid De plaats, door Uwe gunst bereid, In 't hemelsch hof verwerven. Pi.. mm km husurm i fi'h?. tm pp -y/75. i/A hornes.3 PS vr y* fe 'm mi vm

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche Koerier | 1931 | | pagina 6