ken. Laat men eens zien naar wat elders ge beurt. In Limburg b.v.' worden oij de Staats mijnen Oostenrijkers, Duitschers. Slowaken, Russen en Italianen tewerk gesteld terwijl ver schillende Nederlanders op de keien staan. Waar het Rijk niet kan besluiten jm over de grens wonende arbeiders te weren, vraag ik me af, aldus spr., of het op den weg ligt van Sas om daar wel toe over te gaan. Moeten wij, die tegen de grens wonen, eenzelfden toestand krijgen als vroeger, toen we werden uitgejouwd en met steenen bekogeld als we in België kwa men, vraagt spr. Men moet rekening houden met den internationalen toestand. De Belgen zijn évengoed arbeiders als wij. Dat men de Sassche arbeiders late voorgaan. Dat is riet meer dan billijk. Men houde voorts reke ning mede, dat vreemde arbeidecs, ook uit an dere Nederlandsche gemeenten, 'nier niets in het laadje brengen. Ik hoop, zegt spr., dat B. en W. een Commissie zullen benoemen, die naar den Minister gaat om hem te bewegen, bij te springen bij de steunverleening. Verschillen de gemeenten, zooals b.v. Vlissingen, krijgen 75 pCt. behoeft niet te schudden van neen, zegt spr. tot den voorzitter, want het is zoo. Dat is door een lid van den gemeenteraad op een groote vergadering te Vlissingen, die ik heb bijgewoond, gezegd, aldus spr. De voorzitter: Dat komt, wijl Vlissingen arm genoeg is. WIJ behoeven met een dergelijk ver zoek niet aan te komen. Enkele jaren geleden heeft Vlissingen reeds 6-7 pCt. op zijn ge meentebelastingen gelegd. Die gemeente was rijp voor een toelage van 75 pCt. WIJ zijn dat niet. Daarvoor zou onze belasting nog heel v/at meer moeten worden opgevoerd. De heer de Leux beaamt, dat de belasting- schroef zou moeten worden aangedraaid. Als wij echter spreken, zijn de heeren er tegen, zegt hij. Wij zullen ons niet kunnen redden zonder belastingverhooging. Het zal echter van de groote inkomens moeten komen, doch als we daarover praten, wordt het van de hand ge wezen. De voorzitter heeft gezegd, dat *;«-n be roep kon worden gedaan op hen, die meer dan f 2000 inkomen hebben. De voorzitter: Dat zou goed zijn. De heer de Leux: Dat zou dan een soort liefdadigheidsinstelling worden. Zou men ech ter niet beter doen, dat geld door een progres- sievev belasting bijeen te brengen? Ik hoop, zegt spr., dat uit deze besprekingen zal mogen voortvloeien, dat er steun komt. Wethouder Tak merkt op, dat, toen hij zich 14 jaar geleden hier kwam vestigen, er steeds over de Belgische arbaiders werd gekankerd. Door organisaties en hoofdbestuurders van de bonden werd ertegen geageerd. Dat is niet in overeenstemming met de houding, die men thans aanneemt. Spr. wijst er dan op, dat de Commissie drie vergaderingen heeft gehouden en niets tot stand heeft gebracht. Van steun kan de werkman ook niet leven en werkver schaffing kan ook niet blijven duren. Ik be grijp niet, aldus spr., dat de werknemers in de Commissie daar niet tegen opgekomen zijn. De heer Machielsen wijst er in een moeilijk te volgen betoog op, dat het hier gaat om een besluit van een meerderheid in de syndica ten. Het is een internationale kwestie. Het zou overigens toch uitgesloten zijn, uit een be lasting van 50 ct. op de Belgische arbeiders alle werkloozen te steunen. Men kan zich danook beter tot de regeering wenden, meent spr. Wethouder Tak: De regeering kan cok niet BLIJVEN steunen! De werkgevers BELOVEN wel, dat zij in de eerste plaats Hollanders zul len aannemen, doch zij worden ook het eerst ontslagen. Wanneer zal de crisis voorbij zijn, vraagt spr. De oplossing zal gezocht moeten worden in deze richting, dat men in alle fa brieken eenige werkloozen moet zien te plaat sen. Als de werknemers de werkgevers echter gelijk geven, waar blijven we dan? Als in een huishouden de kas leeg is, kan er niet meer worden betaald. Dat geldt óók voor de gemeen te en óók voor het Rijk. Laat men trachten, de werkloozen in de fabrieken geplaatst te krijgen. De heer Machielsen verklaart, zich met het voorstel van den voorzitter om een beroep te doen op hen, die meer dan f 2000 inkomen heb ben, evenmin als de heer de Leux te kunnen veceenigen. Dat is liefdadigheid en moet be schouwd worden als een fooi. Met een progres sieve belasting ware hetzelfde te bereiken ge weest. Dan zouden dezelfde menschen óók iets hebben kunnen offeren. Tegenover een bijdra ge, als door den voorzitter bedoeld, blijft spr. een afwijzende houding aannemen. Dat is een gaaf, een schooiersfooi. Belasting echter schept een verplichting. Het schijnt echter, dat men van de andere zijde niet verplicht wil vorden. Een zakelijke bedrijfsbelasting acht spr. onder de huidige omstandigheden eer een nadeel dan een voordeel. De werkgevers zullen dan zoo veel mogelijk arbeiders ontslaan. Hoe minder arbeiders toch, hoe minder belasting zij zul len moeten betalen. Ook spr. voorziet de nood zakelijkheid van het hooger opvoeren der be lastingen, wil men voor meer regeeringssteun in aanmerking komen. Vlissingen is daar rijp voor, wijl daar de belastingen zoo hoog zijn. De voorzitter wil er, in verband met de op merking van wethouder Tak op wijzen, dat van de zijde der hoofdbesturen van de oonden nooit op ontslag van de Belgische arbeiders is aangedrongen. Uit alle organisaties heeft spr. echter de laatste jaren door arbeiders de klacht hooren uiten: Waarom staan WIJ op straat en mogen de Belgen werken? Dat is mij herhaaldelijk voorgeworpen, zegt spr. Wat be treft mijn voorstel, dat heb ik gedaan toen ik zag, dat de syndicaten het denkbeeld om door de Belgen 50 ct. te doen offeren, verwierpen. IN6BZ0ND6N MBDEDBBL1WG Spr. wijst er dan op, dat de Belgische arbeiders er veel beter aan toe zijn dan de Hollandsche. Een Belgisch arbeider betaalt voor zijn woning f 1,a f 1,50 en heeft daar nog een flink stuk grond bij. Het gebeurt voorts, dat een vader en twee zoons hier het werk komen weghalen. Spr. meent, dat er niets tegen is, om onder de huidige omstandigheden dergelijke menschen te weren. Wat betreft de door hem voorgestelde bijdrage zegt spr., dat zij, die in dezelfde ge meente wonen, eikaars leed mogen voelen en helpen dragen. Het goede hart mag kloppen van hen, die meer met aardsche goederen ge zegend zijn. Als de heer Machielsen spreekt, van een schooiersfooi dan wil ik erop wijzen, aldus spr., dat, hetgeen hij voorstelis. een dwang partij is. Het is een goed werk te trachten, den geest van broederschap onder de Sassche be volking, voor zoover die verloren is geraakt, te herstellen. Ik heb met leede oogen moeten con- stateeren, zegt spr., dat de syndicaten het voor stel om de Belgischen arbeider een offer te vra gen om den nood van zijn Hollandschen broe der te lenigen, hebben afgewezen. Waarom zou den de Belgen dat weigeren? Zij, die duizanden guldens hier komen halen en over de grens brengen en die een sta-in-den-weg vormen voor de Sassche arbeiders. Het ware goed, dat de Belgische arbeiders begrepen, dat zij in dit geval moesten steunen. Als straks een der fa brieken zou gesloten worden, wijl van den fabrikant een bijdrage gevraagd wordt van f 5,per arbeider, wat moet er dan van die 300 Belgische arbeiders worden, vraagt spr. Dan staan zij ook op straat en zouden dat aan zichzelf te wijten hebben, wijl zij met een of fertje van 50 ct. dezen ramp hadden kunnen voorkomen. Spr. herhaalt, dat het hem ten zeerste spijt, dat de syndicaten het desbetref fende voorstel hebben afgewezen. De heer de Lepx: Ik heb zoo juist gezegd, dat er altijd over de Belgische arbeiders wordt ge sproken. Als echter alle fabrieken zouden doen gelijk enkele en wel Nederlanders maar geen Sassenaars pakken, dan zou de kas der ge meente daar in het geheel niet mee gebaat zijn. Daarom vind ik het goed, dat de heer de Bel heeft toegezegd, dat hij bij het aannemen van nieuwe arbeidskrachten, Sassenaars zou laten voorgaan. Steeds wordt maar over Bel gische arbeiders gesproken. Het spijt mij dat ik dat ook moet hooren van den voorzitter. Het is toch nog niet zoo lang geleden, dat hij, toen er een conflict was tusschen kapitaal en arbeid in Sas van Gent, de Belgische arbeiders over de grens liet halen met politie. De voorzitter: Als dat zoo doorgaat, sluit ik de vergadering. Het was geen strijd tusschen kapitaal en arbeid. De heer de Leux: Dat was het wèl. De voorzitter: Die staking beteekende een groot misverstand. Tijdens het conflict verklaar de de firma Callebaut het volgende: „Burge meester, wanneer U in geheel Zeeuwsch-Vlaan deren ééne fabriek kunt aanwijzen, waar voor dergelijken arbeid hooger loon wordt verdiend, dan zijn wij onmiddellijk bereid, de loonen op datzelfde peil te brengen" Ik heb mijn infor matie genomen, doch het is mij niet gelukt, een zoo hoog loon als bij de Stijfselfabriek c,an te treffen. De heer de Leux: Vier weken na de staking waren de loonen in de Stijfselfabriek weer op het oude peil. Tijdens de staking werd dubbel loon gegeven. Het hoofd van de politie heeft de Belgische arbeiders naar hier doen halen De voorzitter: De menschen, die hier over de grens komen, moeten beschermd worden vol gens de Nederlandsche wet. De heer de Leux: U hebt ze niet alleen be schermd, U hebt ze erin gehaald. De voorzitter: U zelf haalt ze hier in. U is er tegen, dat onze arbeiders hun plaats bezetten, met het gevolg, dat hier werkloosheid wordt ge schapen. Per saldo moet er een communisti sche geest gekweekt worden. De heer de Leux: U zet de zaken op hun kop. De voorzitter: Ik zeg U de waarheid. De heer de Leux: U moet niet spreken van Belgen doch van vreemde arbeidskrachten. Als de regeering niet wil, kunnen wij ook niets doen De werkgevers zullen weigeren om de Belgen te ontslaan. Wethouder Tak: Wijl ze door de werknemers gesteund werden. De heer de Leux herhaalt, dat de heer de Bel wel Sassenaars wil nemen, als er nieuwe arbei ders moeten worden aangenomen. Wat de heer Tak zegt over de mogelijkheid van het onder brengen der Sassche werkloozen op de fabrie ken ter plaatse, zulks kan spr. moeilijk inzien. De voorzitter: Ik vind dat wel mogelijk. Wethouder Tak: Ik geloof het zeker. De heer de Leux is van een andere meening. Spr. betoogt dan, dat de voorgestelde storting van 50 ct. door de Belgische arbeiders verge leken kan worden bij een druppel op een gloei ende kachel. Op het oogenblik zijn er maar 300 Belgen hier. De voorzitter: Zijn er dan niet meer dan bij de Glasfabriek? .Spr. zegt dan, dat, volgens een door de Commissie gemaakte berekening, be doelde storting f 300 per week zou hebben op gebracht. Als dan door de regeering het hare eveneens was bijgedragen, zou de gemeente ge legenheid hebben gehad, door de moeilijkheden heen te komen. De heer de Leux: Als de gemeente er had kun nen komen met de centen van de Belgische ar beiders, zal ^het geen onoverkomelijk bezwaar zijn, dat die gelden niet binnenkomen. Hier aan de grens dient men rekening te houden met de internationale verhoudingen. Men moet die ver houdingen niet toespitsen. De voorzitter: Dat doen wij niet. Wethouder Tak: Het gemeentebestuur zal er toch voor te zorgen hebben, dat het benoodigde geld er komt. Wij zullen de belastingen zoo hoog moeten opvoeren, dat ze niet meer op te brengen zijn. Dé héér de Leux: Ik weet, dat de belasting verdubbeld zal moeten worden. Wettipuder Tak wijst nogmaals op den finan cieeleh nood der gemeente. Dat de geldleenin- gen tegen 5 inplaats van tegen 4 pet. moeten worden afgesloten is ook weer een strop, zegt hij. De heer de Leux herhaalt, dat de werkgevers de oude arbeiders niet willen ontslaan. De re geering zelf heeft ook een groot aantal buiten landsche arbeiders aan het werk. Kunnen WIJ dan zeggen, dat de buitenlanders -veg moeten, vraagt spr. Wethouder Tak: De heer de Bel zegt, dat hi. Sassche arbeiders zal aannemen. Wanneer zal dat echter gebeuren? Als B. en W. verslag van den toestand moesten uitbrengen, aldus spr., zoudt U staan kijken. De heer de Leux: Ik weet, dat B en W in een heel moeilijk parket zitten, maar voor ons is de toestand ook heel moeilijk. Wethouder Tak: Ikzelf heb ook met tranen in de oogen tot Belgen, die jarenlang bij ons ge werkt hebben, moeten zeggen, dat ze niet meer konden worden aangenomen. Toch hebben wij het gedaan. De heer de Leux: Bij U gold het een nieuwe aanneming. Zoudt U ze echter ontslagen heb ben, als ze vast bij U in dienst waren geweest. Dat zoudt U niet gedaan hebben zegt spr. Wethouder Tak: Zij rekenden óók op de cam pagne. Wij hebben het voorbeeld gegeven. Eerst zijn er Sassenaars aangenomen. Toen men schen uit Westdorpe, Philippine, Zuiddorpe Koe wacht etc In die richting had ook de Commis sie moeten werken. De heer de Leux is .van meening, dat slechts gevraagd mag worden, dat men de Sassenaars laat voorgaan. De voorzitter zegt, dat hij den heer Roux er op heeft gewezen, dat ook bij hem het dienst verband verbroken was, dus dat ook van hem kon worden gevraagd, dat hij Sassenaars zou laten voorgaan. Neen, werd er toen van werk nemerszijde opgemerkt, dat is de bedoeling niet De heer de Leux: De heer Roux had toch voorgesteld, dat hij arbeiders uit Sas zou nemen Wethouder Tak: Daar staat weinig van in het Rapport. De voorzitter, herhaalt, dat het bij den heer Roux niet ging om arbeiders te bedanken, doch om ze thuis te laten. En toen is door een arbei dersafgevaardigde gezegd: Dat is de bedoeling niet. De heer Seijbel.: Ik kan niet aannemen, dat het zóó bedoeld is. Het zal eenmisverstand zijn. De heer de Leux zegt, dat hij heeft hooren verluiden, dat door den heer Roux uitsluitend Sassche werklieden zullen worden aangenomen. Ons doel is, de Sassenaars aan het werk te zet ten. Als de werkgevers woord houden, zal de werkloosheid binnen korten tijd verdwenen zijn. Wethouder Tak: Zij hadden een voorbeeld kunnen geven. Aan de fosfaatfabriek zijn on langs nog twee Sassche metselaars bedankt, terwijl ae Belgen konden blijven Men had Beigen moeten wegzenden. Dc neer Machielsen betoogt, dat een en an der noch de schuid is van de organisaties, noch van uen voorzitter. Ais de werkgevers belo gen, aao zij Sassenaars zullen laten voorgaan, nebben we dat te aanvaarden, zegt spr. De heer van. Goethem zegt, dat niemand van hem zal kunnen zeggen, dat hij de Belgische arbeiders als vijanden beschouwt of behandelt. Met gaat er hier echter om, aldus spr., in den iinancieelen nood van de gemeente te voor- Men. Spr. zou het niet kunnen goedkeuren, dat men de Beigen zou beschimpen of iets derge lijks. Doch waar de Nederlandsche arbeiders niet aan willen, is niet door het bestuur van het N.V.V. naar voren gebracht, wèl door de leden. Volgt een korte discussie tusschen de hee ren Machielsen en van Goethem. De heer Machielsen betoogt clan, dat het be stuur eener organisatie vooruit diens te zien. De storting van 50 ct. beteekent een dreigende loonsverlaging over de geheele linie. De Belgen vormen de voorpost. De heer van Goethem is eveneens van oordeel dat een dergelijke storting niet kan worden ge vergd. België zou op den duur dan toch tot re présaille-maatregelen overgaan. De heer Seybel wijst erop, dat de wet in Bel gië komt van den Staat. Ook hier kan de ge meente niets opleggen. Dat moet uit den Haag komen en daar zal men het niet doen. We hebben genoeg ondervinding, aldus spr., met het geval van de bouwvereeniging. Daar noest uit het bestek de bepaling worden geschrapt, dat alleen Hollandsche arbeiders mochten wor den tewerkgesteld. Den Haag zal aan derge lijke dingen niet medewerken. Zou dat dan van Sas moeten uitgaan, vraagt spr. Ik kan ine aan sluiten, aldus spr., bij hetgeen door den heer de Leux is gezegd. Als er moet worden bijgedra gen, dan door ALLE vreemde arbeiders, óók door die van IJzendijke en andere plaatsen. De Belgen betalen óók Rijksinkomstenbelasting en hebben daar geen profijt van. Dan moet men allen over één kam scheeren. De voorzitter: Dus U zoudt er voor zijn om alle niet-Sassenaars te laten bijdragen? De heer Seybel: Als het zou MOETEN, ja. De voorzitter: Dat is dan weer in strijd met hetgeen de heer Machielsen heeft betoogd. Die zag er een loonsverlaging in. De heer Machielsen: De heer Seybel zegt: Als het noodig zou zijn. De>Raad zal ten dezen moeten beslissen. De minderheid zal zich daar bij moeten neerleggen. De voorzitter: Wij kunnen als Raad daar over niet beslissen. De heer Machielsen meent, dat men thans voldoende ingelicht is, waarom het gaat. Spr. betoogt dan, dat ieder raadslid zich zal heb ben te beraden, op welke wijze het gemeente belang het best gediend wordt. De voorzitter merkt nog op, dat in de vorige vergadering is besloten, dat de Raad buiten de Commissie zou blijven. De heer de Leux wijst er den heer van Goet hem op, dat er in België geen wet bestaat cm de Hollanders te weren. Spr. zegt voorts, dat men niet in België kan gaan wonen als men geen werk heeft. De beslissing ligt bij de werk gevers. De heet van Goethem memoreert een geval bij de Purfina. De voorzitter wijst erop, dat de lasten voor velen van hen, die in België willen gaan wer ken, zóó groot zijn, dat er niet aan te begin nen valt. De heer de Leux: De mogelijkheid bestaat, dat men van hoogerhand een stille wenk heeft gegeven. De voorzitter haalt een geval aan van een dienstmeisje uit Sas dat in België wilde gaan werken. Er zij echter zooveel last en kosten aan verbonden om de benoodigde stukken te beko men, dat er niet aan te beginnen is. Wethouder Tak wijst er nog eens op, dat door de Commissie niets is bereikt. Wij weten nu nog niets, zegt spr. De heer Seijbel merkt op, dat het niet de be doeling is geweest van de Commissie om de Belgische arbeiders uit te schakelen. Wethouder Tak zegt, dat bedoeling was, de menschen, die op straat staan te helpen en een steunregeling te ontwerpen. Er is echter niets gebeurd. De heer Seijbel: Volgens de notulen der eer ste vergadering is door de werkgevers te ken nen gegeven, dat zij er niet aan denken, werk nemers, die reeds jaren in dienst zijn, op straat te zetten. Wethouder Tak: Er is gezegd: Als alles spaak loopt, kunnen we verder zien. Het is nu spaak geloopen. De heer Seijbel: De Commissie raadt aan, naar de regeering te gaan om steun. Door den voorzitter is gezegd, dat men in den Haag niet bereid was, meer dan 25 pCt. bij te dragen. Des tijds werden er echter nog geen 70 opcenten ge heven De voorzitter: Alles is in den Haag bekend. Een burgemeester, die met zijn wethouder van het betreffende ministerie terugkeerde, bracht ons het nieuws, dat, ofschoon in zijn gemeente met 5000 inwoners geen inkomens van betee- kenis zijn dan die van den dokter, den notaris en de burgemeester en er een massa werkloo zen zijn, die gemeente niet meer dan 25 pCt zou worden uitgekeerd

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche Koerier | 1931 | | pagina 2