ichiedt overeenkomstig art. 296 der gèmëentë-
wet en voorts, wat de uitkeering betreft, met I
inachtneming van hetgeen daaromtrent van I
regeeringswege is of nader mocht worden be- I
paald.
Art. 2.
Deze verordening treedt in werking op 1 Mei I
1932.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering I
van 1 December 1931.
De heer Neeteson: Ik zou hierover graag nog I
even het woord hebben. Het voorstel van B. en I
W. tot het vaststellen van deze verordeningen I
ls het logisch gevolg van het besluit van den I
Raad in de vorige vergadering om de opcenten I
op de gemeentefondsbelasting progressief te I
heffen. Sedert dat besluit genomen is, is er een I
wetsvoorstel verschenen om een tijdelijke kor- I
ting toe te passen op de uitkeering aan de ge- I
meenten. Het te korten bedrag bedraagt 3 pCt. I
Van het bedrag aan salarissen, dat door de I
gemeente wordt uitbetaald. Ne bestaan er een
paar gevallen, waarin aan die korting kan wor-
den ontkomen. Een voorwaarde daarbij is, dat
de opcenten op de gemeentefond sbelasting niet
progressief worden geheven. Als we ons besluit
handhaven, aldus spr., beteekent dat dus, dat
we niet aan de korting zullen kunnen ontko
men. Trekken wé het in, en besluiten we, 70
opcenten te heffen, zooals oorspronkelijk was I
voorgesteld, dan wordt de korting niet toege
past. In het wetsvoorstel staat namelijk, dat
de korting niet zal worden toegepast, als meer
dan 40 opcenten worden geheven en daarnaast
een redelijke heffing plaatsvindt van andere
belastingen. Door ons besluit te handhaven,
zouden we dus weer een vermindering van in
komsten krijgen. De tijd noopt echter, alles
ln het werk te stellen om de uitgaven te ver
minderen en de inkomsten te vermeerderen. Ik
2ou daarom willen voorstellen, zegt spr., de
voorgestelde verordeningen niet goed te keu
ren en het besluit van de vorige vergadering
in te trekken.
De voorzitter: Het is geen voorstel \an B. en
W. doch een logisch gevolg van het desbetref
fend raadsbesluit.
De heer Neeteson beaamt zulks en zegt, dat
hij dat ook heeft gezegd. Het is geenszins zijn
bedoeling geweest, B. en W. een verwijt te ma
ken.
De heer de Leux is het met den heer^Ntete-
son geenszins een. In het wetsvoorstel staat,
dat geen korting wordt toegepast, als de be
lasting progressief wordt geheven, wèl als de ge
meente boven 40 opcenten heft. Spr. betoogt, dat
't, wijl de regeering voorstelt 3pCt. te korten,
toch niet noodig is, hen, die financieel niet draag
krachtig zijn, nog meer te bezwaren. Beter
acht spr. het danook, adhaesie te betuigen aan
het adres der Vereeniging van Nederlandsehe
Gemeenten, dat vraagt om het wetsvoorstel te
verwerpen. Spr. meent, dat men zich cp glad
ijs zou begeven als men bij iedere belasting,
die volgens de wet progressief kan worden ge
maakt, op dergelijke gronden progressie uit
schakelt en zoodoende de te lage inkomens cp
dezelfde wijze belast als die, der financieel
draagkrachtigen. Het betreffende ontwerp is
overigens nog geen wet, zegt spr., en het is nog
lang niet zeker, dat het dat wordt. Spr. advi
seert den Raad, op het voorstel van den heer
Neeteson niet in te gaan, daar zoodoende de
kleine menschen even zwaar belast zouden wor
den als de groote.
De heer Neeteson moet tot zijn spijt vaststel
len, dat de heer de Leux er in verschillende op
zichten naast is. In de eerste plaats is het een
feit, dat men aan de korting niet kan ont
komen, als men de opcenten progressief maakt.
Ik weet zeker, zegt spr., dat elke gemeente van
de korting kan worden ontheven als de heffing
meer dan 40 opcenten bedraagt mits men geen
progressie toepast. In de tweede plaats is het
onjuist, zoo betoogt spr., dat in het oorspron
kelijke voorstel om 70 pCt. te heffen geen pro
gressie zit. Ik heb dat in de vorige vergadering
ln den breede uiteengezet, zegt spr
De heer de Leux: De wet laat progressie toe.
De heer Neeteson constateert, aat de motie
ven, die de heer de Leux tegen zijn voorstel
heeft aangevoerd er derhalve heelemaal naast
zijn.
De heer de Leux merkt op, dat zulks nog niet
wil zeggen, dat door het voorstel-Neeteson de
kleine man niet nog zwaarder belast zal wor
den. Spr. meent, dat men niet met den Mi
nister moet meegaan, als deze een maatregel
voorstelt, waardoor de arbeiders nog zwaarder
zullen worden belast. Als het wetsvoorstel
wordt aangenomen, is dat de schuld van dc
rechtsche meerderheid in de Kamer. WIJ zul
len daar niet aan medewerken, zegt hij. Laat
ons adhaesie betuigen aan het adres en de ar
beiders niet zwaarder belasten.
De heer NeetesonDe heer de Leux is er weer
naast. Het is niet waar, dat de kleine man zoo
veel zwaarder belast wordt als er 70 opcenten
worden geheven inplaats van 35. Dat scheelt
slechts een paar gulden.
De heer Machielsen kan zich evenmin ver
eenigen met het voorstel-Neeteson. Als de ar
beiders twee gulden meer moeten betalen, be
talen zij twee gulden, een cent teveel Spr. wijst
op de geringe verdiensten van de arbeiders als
mede op het feit, dat zij nooit winst hebben ge
maakt terwijl de anderen, die door de progres
sie meer zouden moeten betalen, wèl winst
hebben gemaakt. Hij stelt eveneens voor, ad
haesie te betuigen aan het genoemde adres.
De heer de Meijer meent, dat nu de Minister
eenmaal met de bedoelde maatregel voor den
dag is gekomen, men de korting niet zóó maar
fnoet gaan weggooien. Als men progressie toe
past, ls men het bedrag kwijt. Dan zullen de
Middenstanders en de meer gegoeden dat weel
moeten opbrengen. Spr. begrijpt, dat het moei
lijk is voor den werkman om te betalen doch
men dient te bedenken, dat ook de Midden
stand en de beter gesitueerden niet kunnen
blijven betalen. Spr. meent, dat het voorstel-
Neeteson juist is.
De heer de Leux: De korting is er nog niet.
Men moet niet op de zaken vooruitloopen. Het
wetsvoorstel moet nog eerst in de Kamer ke
rnen. Aangezien velen adhaesie betuigen aan
het adres, is er veel kans, dat het wetsontwerp
wordt afgestemd.
De heer de Meijer meent, dat men voorzorgs
maatregelen dient te nemen. Maakt men de be
lasting eenmaal progressief, dan kan men daar
later niet meer op terugkomen. De korting
komt weer ten laste van de belastingbetalers.
De heer de Leux is het hier niet mede eens.
Als het wetsvoorstel wordt aangenomen en de
Korting wordt toegepast, zijn we nog even ver
ais de meeste andere gemeenten. Nie ver hands
is nog een dergelijk raadsbesluit teruggenomen.
Waarom zou Sas de eerste moeten zijn, vraagt
spr. Het beste is, om adhaesie te betuigen aan
het adres. Wij kunnen dan afwachten, wat dé
Minister doet. Als we toegeven, is het met de
j autonomie van de gemeente gedaan, meent
spr. Die is overigens al zoek, zegt hij. Dan zal
men van Den Haag uit zeggen: Zóó hebt ge te
Desluiten en niet anders.
De heer Verschaffel vindt 't niet denkbeel
dig, dat, als het vorige raadsbesluit niet wurdt
ingetrokken, een aantal menschen met groote
inkomens de gemeente zal gaan verlaten. Spr.
meent, dat hoogstens 20 menschen door de pro
gressie ernstig zullen worden getroffen. Als
daarvan 15 de gemeente verlaten, waar gaat
dan de belasting vandaan komen, vraagt spr.
De heer Machielsen vindt, wat de heer Vex-
I schaf fel zegt, niet juist. Spr. heeft andere cn-
I dervindingen. Door een heffing van 70 opcen-
I ten wordt heel de gemeente gedupeerd doch
I vooral de arbeiders. Spr. vraagt, wat er moet
I gebeuren, als de arbeiders geen werk meer heb
I ben. Van de ingestelde Commissie is nog niets
I bekend. Die doet blijkbaar alles op haar ge-
I mak. Men weet nog niet, wat er in het ver-
I schiet ligt. Spr. meent, dat wellicht een nieuwe
I Commissie moet worden benoemd, die meer
I actie ontwikkelt. De gemeente zal moeten uit-
I zien naar fondsen. Doch waar zal men dié
I halen?
De heer Verschaffel merkt op, dat men thans
I weet, waar het geld vandaan moet komen.
I Gaat men echter speciaal de groote inkomens
I treffen, dan kan men wel eens voor het feit ko
I men te staan, dat er geen groote inkomens
I meer zijn in de gemeente.
De heer Machielsen zegt, dat hij die opmér-
I king al meer gehoord heeft en ook heeft gele-
I zen. Toen spr. nog in Terneuzen woonde, wa
ren daar ook menschen, die dreigden, de ge1
meente te zuilen verlaten, wijl zij te zwaai* be
last werden. Zij zijn echter -spoedig r.p hun
voornemen teruggekomen, daar zij elders 200
pCt. meer moesten betalen. Met dergelijke ópJ
merkingen wil men den Boeman spelen om dè
menschen bang te maken. Spr. ziet niet in, dat
de beter gesitueerden zoo spoedig de gemeente
zullen verlaten.
De heer de Meijer: Er behoeft niemand beng
gemaakt te worden. De zaak is eenvoudig deze,
dat, toen het vorige raadsbesluit genomen werd,
de kwestie der korting nog niet aan de orde
was. Spr. wijst erop, dat als er geld moet ko
men voor steun aan werkloozen, dat toch van
de middenstanders en van de groote kapita
listen zal moeten komen. De werklieden zelf
zullen er niet voor kunnen zorgen. Spr. her
haalt, dat hij zich met het voorstel Neeteson
kan vereenigen.
De heer de Leux merkt op, dat er heel wat
argumenten worden aangevoerd tegen de pro
gressieve heffing. De heer Neeteson zegt, dat
de arbeiders bij de oorspronkelijk voorgestelde
heffing niet zooveel zwaarder belast zouden
worden, terwijl de heer Verschaffel betoogt, dat
de menschen met grootere inkomens de ge
meente zullen verlaten. Waar zullen die echter
naar toe moeten, vraagt spr. Het zal wel ?.elden
gelukken, in een gemeente te komen, waar men
minder belasting betaalt dan in Sas van Gent.
Dat zijn groote woorden. Ik maak me niets
bang, zegt spr. Zij kunnen nie verhands naar
toe. Op, wat de heer Meijer zegt over den
steun aan de werkloozen, wil spr. antwoorden,
dat, als de arbeiders geen werk hebben en de
gemeente niet voldoenden steun kan verlee-
nen, èr maar meer steun moet worden ge
vraagd aan den minister. Als ik zie, dat Vlis-
singen een bijdrage ontvangt van 75 pCt., al
dus spr., waarom zou Sas dat dan ook niet kun
nen krijgen. Als men den Minister goed duide
lijk maakt, hoe de toestand is, zal men hier
ook wel een grooter percentage kunnen krij
gen.
De heer de Meijer merkt op, dat bij een in
komen van f 1000 het verschil tusschen 70 en
35 opcenten niet zoo groot is als men het doet
voorkomen.
De heer de Leux: Het scheelt in elk geval de
helft.
De heer de Meijer: De secretaris zal U wel
het juiste bedrag kunnen noemen
De heer de Leux: Op iedere gulden zal nu 35
en dan 70 ct. komen.
De heer de Meijer meent, dat het verschil
niet grooter zal zijn dan f 2.-. Als iedere ge
meente bij het Rijk gaat aankloppen om meer
steun, aldus spr., zal het Rijk onmogelijk in vol
doende mate kunnen helpen. Reeds thans heeft
men moeite om de begrooting sluitend te ma
ken.
De heer de Leux: Volgens mij ls hét verlee-
nen van steun aan de werkloozen, een Rijksbe
lang. ik ben vast overtuigd, dat het Rijk .iOg
over voldoende fondsen beschikt om in den
nood der werkloozen te voorzien. Laat men
maar eens beginnen met het voorstel der
S.D.A.P. te aanvaarden en 75 pCt. te oezuini-
gen op de militaire uitgaven. Dan zal nen
reeds een groote stap verder zijn.
De heer Machielsen: De heer de Meijer zegt,
dat de regeering niets steeds maar steun kan
blijven verleenen. Spr. wil in dit verband wij
zen op de circulaire van den Minister, waarin
steun wordt toegezegd mits kan worden aan
getoond, dat de gemeente-financiën zuiks ei-
schen. Het is duidelijk, dat daarbij ook aan
zekere belastingeischen moet worden voldaan
De heer de Meijer: Ik heb gesproken van
MEERDEREN steun.
De heer Machielsen: Dat komt op hetzeltde
neer.
De heer Neeteson: In den loop der discussies
zijn er door den heer Machielsen herhaalde
lijk menschen bijgehaald, die niets of heel
weinig verdienen. Die kunnen echter buiten
beschouwing blijven want die betalen geen
belasting. De heer de Leux heeft gezegd, dat
niemand een geval zal. kunnen noemen, waar
in de progressieve belasting verworpen werd
De heer de Leux: Dat heb ik niet gezegd. Ik
heb gesproken over het terugkomen op een be
sluit om progressieve belasting te heffen.
De heer Neeteson: Slechts een klein aantal
gemeenten past progressieve heffing toe.
De heer de Leux: U zoudt nog versteld staan
als ik U cijfers noemde.
De heer Neeteson: Door de lieeren, de Leux
en Machielsen wordt het voorgesteld, alsof de
Raad erop uit zou zijn om de groote belasting
betalers te ontlasten. In dit verband wil spr.
herinneren aan het raadsbesluit, waarbij de ge
meente in de eerste klasse werd geplaatst, ten
gevolge waarvan het onbelaste maximum van
f 600 op f 800 werd gebracht. Die maatregel
was voor 90 pCt.. (zoo niet meer) in het be
lang van de kleine inkomens en niet van de
groote. Het is onzin, zooiets te beweren.
De heer de Leux geeft toe, dat bedoelde
maatregel in het belang was van den kleinen
man. Toen zat echter de gemeente nog finan
cieel goed in haar spieën, aldus spr., en werden
er nog geen opcenten op de vermogensbelas
ting gelegd. Thans evenwel is de toestand ver
anderd. Het gaat er bij mij om, zegt spr.: Wat
blijft er over om te leven, als de belasting be
taald is. Men zal het met mij eens zijn, aldus
spr., dat iemand met een inkomen van f 2500
beter f 50 kan missen dan dat iemand die
f 1000 verdient, daar f 2 van moet afstaan,
wijl de eerste f 2450 overhoudt en de tweede
slechts f 998. Spr. is van meening, dat zij, die
KUNNEN betalen, ook maar MOETEN betalen.
Het is, moeilijk voor alle menschen, want nie
mand betaalt graag belasting. Thans echter
zouden de arbeiders moeten betalen van hun
tekorten terwijl zij, die het goed hebben, be
talen van hun overschot. Ik wou, dat ik op dit
oogenblik f 1000 moest betalen, roept spr. uit.
De heer Neeteson: De heeren de Leux en Ma
chielsen meenen, dat zij met hun eischen de
belangen der kleine inkomens behartigen. Zij
slaan evenwel in den wind, wat door de heeren
Verschaffel en de Meijer is gezegd. Ik heb in
de vorige vergadering al gewaarschuwd voor
het slachten van de kip, die de gouden eieren
moet leggen, aldus spr. Ik geloof, dat de hee
ren reeds aardig op weg zijn om dat te doen.
Dat is echter tegen het belang van de men
schen met kleinere inkomens.
De heer Machielsen acht, hetgeen door den
heer Neeteson is gezegd, ook niet juist. De heer
Neeteson spreekt voor ZIJN partij. WIJ voor
ONZE categorie, zegt spr. Spr. wijst er dan op,
dat de arbeiders een groote groep vormen in
de gemeente en betoogt, dat zijn partij het
beste naar voren heeft gebracht, wat er te doen
viel. Zij, die in de vorige vergadering tegen het
voorstel van de democraten waren, hebben zelf
nooit een tegenvoorstel ingediend. Spr. zou het
een ramp achten, als de meerderheid van den
Raad beslissen zou in den geest van het voor
stel-Neeteson.
De voorzitter kan het niet goedkeuren, dat
de heer Machielsen het voorstelt alsof sommige
leden hier zitten om het kapitaal te dienen
terwijl anderen de belangen der arbeiders zou
den behartigen. Wij zitten hier allen voor het
algemeen belang, zegt spr. Men doet het voor
komen, alsof de kapitalist iemand zou zijn, die
niet in tel is. Dat wijst op een verkeerden geest,
zegt spr. Spr. verklaart, het zeer jammer te
vinden, dat in de vorige vergadering is be
sloten, de opcenten progressief te heffen. Men
heeft gezegd, dat tegenwoordig bijna alle ge
meenten tot progressieve heffing overgaan. Ik
heb echter ook mijn voelhorens uitgestoken,
zegt spr., en het bleek me, dat het juist anders
om is. Terneuzen denkt er niet aan ofschoon
de heer Machielsen heeft beweerd, dat het wèl
het geval zou zijn geweest, toen hij daar woon
de. Wij zouden een van de weinige gemeenten
zijn, die progressie zouden invoeren en dat ter
wijl wij het kapitaal zoo hard noodig hebben.
Spr. spoort aan tot broederlijkheid Men moet
tezamen de lasten dragen, zegt hij. Dan zal
het goede hart wel getoond worden.
De heer de Leux: Wij zijn er voor om de las
ten gezamenlijk te dragen doch dan naar draag
kracht. Iemand, die slechts 1000 K g. kan dra
gen, moet men geen 2000 K.g. op den nek leg^
gen. In Terneuzen is wel een voorstel geweest
om progressie toe te passen doch de democra
ten hadden daar niet de meerderheid en daar
om werd het niet aangenomen. Spr. herhaalt
dan, dat de kapitalisten naar weinig gemeen
ten zullen kunnen gaan, waar zij zoo weinig
belasting betalen als te Sas van Gent.
ue voorzitter wijst nog op de onbillijkheid om
b.v. inkomens van f 2200 zwaarder te treffen,
u zult mij toegeven, dat een ambtenaar of mid
denstanaer, met een inkomen van f 2200
ook stand op moet houden, zegt spr. Als 80 pCt
der bevolking zoodoende wordt getroffen, wat
moet er dan van den steun tere ent komen, die
zij aan de arbeiders zuilen moeten verleenen?
De heer de Leux meent, dat de aap thans
schoon uit de mouw komt zonder dat de voor
zitter het zelf weet. Spr. herhaalt dan de
vraag: Wat blijft er over om te leven.
De voorzitter: Is het dan zoo erg, als een ar
beider met een inkomen van f iUOü 7 ct. per
week moet betalen?
De heer de Leux stelt daar tegenover, dat
het ook niet veel is, als iemand, met een inko
men van f 2200 15 cent moet betalen.
De voorzitter meent, dat men gezamenlijk,
ieder naar vermogen, de lasten moet dragen.
De heer de Leux is het daarmee roerend eens
Spr. wijst erop, dat de wet progressie toelaat.
Nederland staat, wat zijn sociale wetten be
treft niet bovenaan, zegt spr., doch zoowat mid
denin. Als in de wet een zoodanige vrijheid is
toegelaten, is dat een bewijs, das daar billijk
heid in schuilt. Daarom eischen wij progressie.
De heer de Meijer merkt op, dat de belasting
met 1000 en 2000 K.g., door den heer de Leux
naar voren gebracht, niet de juiste \eihou
ding aangeeft. Spr. is het volkomen met hen
eens, die zeggen, dat de arbeider ook moet eten
Hij wil er echter op wijzen, dar de arbeider
's morgens naar zijn werk gaat en 's avonds op
een bepaald uur klaar is, terwijl de midden
stander vaak van 's morgens vroeg tot 's avonds
laat moet ploeteren en groote zorgen heeft. Het
is dus billijk, dat de laatste meer verdient. Het
is voorts noodig, dat kapitaal ter beschikking
blijft om in deze moeilijke tijden verder te kun
nen werken.
De heer Machielsen wijst erop, dat het voor
stel tot toepassing van progressie niet zoo in
grijpend is. Men wil het kapitaal niet uitwer
pen doch slechts den nood lenigen van de ar
beiders. Spr. merkt voorts op, dat vele arbei
ders niet eiken dag werk hebben Men dient
niet per dag doch per jaar te rekenen.
De voorzitter: Als progressie kon bewerken,
dat de werkloosheid werd opgeheven, zou er
iets voor te zeggen zijn. Er zal echter nog zoo
veel steun noodig zijn voor de -arbeiders. Laat
ons daarom niet tegenover elkaar staan doch
samenwerken. Het zou me spijten voor de ar
beiders, aldus spr., als die onderlinge samen
werking onmogelijk zou worden gemaakt.
De heerMachielsen zegt, dat men hem ver
keerd begrijpt. Hij is niet tegen het kapitaal.
Er is beweerd, dat er wel gesteund zou worden
als dat noodig zou blijken. Als spr. inderdaad
de zekerheid had, dat er zooveel steun zou wor
den verleend, als noodig zal zijn, zou hij een an
der standpunt kunnen innemen.
De heer de Leux wil nog even antwoorden op
hetgeen de heer Neeteson gezegd heeft. Dat er
middenstanders zijn, die van 'smorgens vroeg
tot 'savonds laat moet enwerken, wil spr. gaar
ne toegeven. Zullen die menschen echter in 12,
13 of 14 uur, dat ze werken, zooveel van hun li
chaamskrachten vorderen als de arbeider in
zijn acht uren, vraagt spr.
De heer de Meijer meent, dat 3 lur arbeiden
voor den werkman toch waarlijk niet zoo erg
is en dat hij daardoor toch niet doodmoe en
bezweet thuis zal komen. Spr. wijst erop, dat
men dient te bedenken, dat tal van werkge
vers zoo lang mogelijk wachten met het ont
slaan van personeel.
De heer de Leux herhaalt, dat als het verschil
in belasting niet zooveel beteekent voor de ar
beiders, het toch ook niet zooveel beteekent
voor de meer draagkrachtigen. Waarom dan zoo
tegen progressie geageerd? Het is er alleen om
te doen, de democratische neigingen den kop
in te drukken.
De heer Verschaffel is van meening, dat de
kwestie thans wel voldoende besproken is. Spr.
vraagt stemming over het voorstel Neeteson.
Wethouder Tak wijst er nog op, dat het voor
stel om de opcenten progressief te heffen, af
komstig was van de begrootings-commissie.
De heer de Meijer: Na het indienen van dat
voorstel is eerst het ontwerp van den Minister
bekend geworden. Als dat wetsontwerp niet was
ingediend, zou er waarschijnlijk over deze kwes
tie niet meer gesproken zijn. Het voorstel Nee
teson wil voorkomen, dat de korting weer ten
laste zal komen van de gemeente. Spr. wijst er
dan nog op, dat hij bij de stemming over het
voorstel tot progressieve heffing der opcenten
als lid der Commissie blanco heeft gestemd. De
opmerking van wethouder Tak is tegen MIJ ge
richt, zegt spr., Achter den naam van de Com
missie zit MIJN naam. Waarom komt wethou
der Tak daar niet openlijk mee voor den dag?
De heer Machielsen herhaalt nog eens, dat
het wetsvoorstel nog niet is aangenomen. WIJ
zijn van meening, zegt spr., dat het ook niet
aangenomen zal worden. Wanneer geen progres
sieve heffing van opcenten wordt toegepast, zal
dat voor de gemeente een groote vermindering
van inkomsten beteekenen. En waar zal men
dan het geld vandaan halen om de arbeiders
te steunen? De tegenstanders hebben nog geen
tegenvoorstel gedaan. Als we bij den minister
aankloppen, zal deze vragen, hoe het staat met
de belastingheffing in Sas en of die al zooveel
mogelijk is opgevoerd.
De heer De Meijer wijst er nogmaals op, dat
de korting op de uitkeering opgebracht zal moe
ten worden door Middenstanders en meer ge
goeden.
De heer Machielsen herhaalt opnieuw, dat da