Marktberichten Een Woonbnls AdvortenUën. Vrijdag 12 Jmi 1931, getuige gehoord. Deze verklaarde cp de haar dienaangaande door den Kantonrechter gestel de vragen, dat verdachte sedert 15 Juli 1930 met vrouw en kind bij haar inwoont als logé, als regel dagelijks des morgens om 8 uur ver trekt naar St. Jansteen en 's avonds terugkomt, de Zon- en feestdagen te Sas van Gent nleegt door te brengen en aldaar ook naar de kerk pleegt te gaan. Het kind van verdachte be zoekt te Sas van Gent de school Een eigen ka mer heeft verd. niet in gebruik. Voorts verklaar de getuige, dat verdachte's correspondentie niet te haren huize werd bezorgd doch steeds naar St. Jansteen werd gericht. De correspondentie voor verdachte's echtgenoote daarentegen werd naar Sas van Gent geadresseerd. De Ambtenaar van het Openbaar Ministerie vraagt dan aan getuige, wanneer zij gewoon is den hoofdmaaltijd te gebruiken. Get. Ten half lal uur. De ourgemeester eet altijd eerst des avonds na thuiskomst. Des mid dags gebruikt hij den koffiemaaltijd te St. Jan steen De Kantonrechter tot beklaagde: Betwist U de verklaringen van getuige? Verd.: Zij verdienen alleen eenige aanvulling. Spr. verklaart dan dat niet gezegd kan worden dat hij geregeld den hoofdmaaltijd te Sas van Gent gebruikt. Het is meermalen voorgekomen, dat hij het middagmaal gebruikt heeft te Hulst, te St. Jansteen of op andere plaatsen. De Kantonrechter: U betwist dus niet, dat het regel is, zooals getuige het heeft verteld? Verd. antwoordt bevestigend. Het O. M. merkt op, dat door get aan den veldwachter is gezegd, dat verd. geregeld min stens 12 uur (van 8 uur v.m. tot 8 uur n.m.) afwezig was. Get. wijst er nadrukkelijk op, dat zij erbij heeft gevoegd „ongeveer" eo den veldwachter heeft verzocht hiervan goede nota te nemen. Get. zegt voorts, dat verd. bij slecht weer wel te St. Jansteen blijft slapen en ook wel eens niet naar huis komt. De Kantonrechter vraagt aan get. of vrouw en kind van verd. geregeld bij haar verblijven. Get. antwoordt bevestigend. De Kantonrechter vraagt dan aan verd of deze erkent te hebben verklaard, dat hij gemid deld eens in de drie weken te St. Jansteen bleef slapen Verd.: Voor zoover ik weet, aeb ik dat niet verklaard. Ik moet me uiteraard richten naar de omstandigheden. Ik hoop het den heeren echter straks bij mijn verdediging gemakkelij ker te maken. Heel die kwestie van eten, slapen enz. doet aan de toepassing van de wet niets af. Dat staat hier of daar in het beroepschrift van Sas van Gent of in de beschikking van den minister. De Kantonrechter merkt op, dat verd. door een ambtenaar van ZExc den Minister van Bin nenlandsche Zaken is gehoord. Volgens diens rapport heeft verd. de bewuste verklaring afge legd.. Spr. vraagt nogmaals: Hebt U dat verklaard of niet? Verd. zegt, het zich niet te kunnen herinne ren. De bewuste ambtenaar heeft met hem ge sproken onderweg van huis naar den trein ter wijl hij (verd.) zich moest reppen om den trein te halen Wel heeft dezelfde ambtenaar het noodig geacht 1% dag te besteden voor een onderzoek te Sas van Gent, doch hij vond het klaarblijkelijk niet noodig, bij het gemeente bestuur van St. Jansteen of bij mij aan te klop pen, aldus verd. Daarom, zegt spr., hecht ik dan ook aan dat rapport niet de minste waarde. De Kantonrechter: Zoo dadelijk krijgt U ge legenheid om U te verdedigend Ik zou echter willen weten of U die verklaring hebt afgelegd, ja dan neen. Verd.: Ik weet niet of ik die verklaring heb afgelegd. De Kantonrechter verzoekt den griffier zulks te noteeren De verd zegt dan, wel officieel te willen verklaren, dat hij gemiddeld eenmaal per drie weken te St. Jansteen blijft slapen. De Ambtenaar van het Openbaar Ministerie begint dan zijn requistoir met te verklaren, dat hij in eerste instantie weinig zal zeggen wijl hij weet, dat verd. met een verdediging zal komen, die de moeite van het aanhooren zal waard zijn De orde van zaken brengt nu echter eenmaal mede, dat het O.M. het eerst het woord veert Spr. zegt dan, dat de zaak, hoewel er een dik dos sier van aanwezig is, vrij eenvoudig geacht moet worden. Zoowel van de zijde van het gemeentebestuur mn Sas van Gent als door den burgemeester van St Jansteen is zij echter op den spits gedreven De meeste overtredingen van de wet op het Be volkingsregister, vinden haar oorzaak in laks heid Spr. zegt het nog nooit te hebben meege maakt, dat, zooals hier gebeurd is, doelbewust deze wet overtreden werd Verd meent, en hij wordt daarbij gerugsteund door B en W van St Jansteen, dat hij zich niet behoeft aan te ge ven Nu moest ik kiezen, zegt spr Vóór ik geko zen had, heb ik het dossier bekeken en de juris prudentie nagegaan En nu komt het me voor, dat de woonplaats, zooals hier als vereischte wordt gesteld, moet worden opgevat als het overbrengen naar de plaats, waar men werke lijk het grootste deel van den dag verblijft En al gaat verdachte nu ook dagelijks naar St Jansteen, zoo is die plaats volgens spr toch Sas van Gent Ook het gezin van verd. verblijft te Sas van Gent. Wat de correspondentiekwestie betreft zegt spr., dat hij den postdirecteur zou kunnen la ten voorkomen om te verklaren of verd. al dan niet post te Sas van Gent ontvangt. Voor spr staat het echter als een paal boven water, dat zulks wèl geschiedt Het gaat erom, zegt spr., waar de werkelijke woonplaats van verdachte is. Het kon Besl. van 12 Dec. 1922 zegt dienaangaande: Daar, waar men als regel zijn nachtverblijf heeft. Spr ci teert dan nog art 3 sub 2 en art 1 sub 2 van be doeld K B. De verklaring van getuige aan de politie was bijzonder handig, aldus spr. Volgens haar zou verd. 12 uur te St. Jansteen verblijven en 12 uur te Sas Dat kan echter niet heelemaal juist zijn, want men heeft ook rekening te houden met den reisduur. Wel staat vast, dat verd. van 7 en 8 uur. n.m. tot 8 uur vm. te Sas verblijft. Stel den reisduur op 2 uur, aldus spr., dan is verd. in het gunstigste geval ca. 9 uur per dag te St Jansteen. Bovendien te Sas woont verdach te's gezin, neemt hij zijn kerkelijke plichten waar, gebruikt hij als regel zijn hoofdmaaltijd en slaapt hij. Ik weet, zegt spr., dat er ndere artikelen zijn, die spreken in een anderen zin. Zoo art 6. Doch dan zou verd. verplicht zijn te St. Jansteen te verblijven. Als hij daar niet is, gaan de andere artikelen vóór. Het staat der halve vast, aldus spr, dat de werkelijke verblijf plaats van verdachte is Sas van Gent. Dat blijkt ook uit de stukken en uit de verklaringen der burgemeesters van Sas van Gent en Bergen op Zoom Het is heel lastig, zegt spr,, in deze zaak een straf te bepalen. Het maximum, dat voor deze overtreding geldt is 14 dagen hechtenis of f 1G0 boete. Dat wil spr., niet vragen doch een boete van 50 ct. te eischen acht spr. ook aanvechtbaar De zaak is niet zoo principieel, dat met de aller kleinste boete kan worden volstaan. Waarom heeft verd. zich niet eerst laten inschrijven en daarna gereclameerd? Allerlei autoriteiten de Commissaris der Koningin, Ged. Staten, zelfs de ministr zijn in de zaak gemoeid. Spr her haalt, dat het beter ware geweest als verd. zich eerst had laten inschrijven en dan gerecla meerd had. Spr. zou dan liefst een voorwaardelijke ver oordeeling vragen tot een lage boete )f 1 dag hechtenis en de verplichting tot inschrijving. Dan was ae zaak van de baan. Ik ben echter overtuigd, aldus spr., dat verd. daarmee geen genoegen zal nemen. Spr. zal daarom f 10 boete .sub. 1 dag hech tenis eischen. Verd. vraagt alsnu vrijheid om zich ner- soonlijk te verdedigen en zegt na hiertoe van den Kantonrechter verlof te hebben gekregen, het volgende: Mijnheer de Kantonrechter, Ik dank U, dat U mij in de gelegenheid stelt, mij tegen het mij ten laste gelegde te zerweren Het is wel een unicum in den lande, dat een burgemeester een andere collega voor den ïech ter brengt en dit nog wel wegens een vermoe delijke overtreding var. een K. B. waarvan de uitvoering alleen aan de Gemeentebesturen is opgedragen nl. het K.B. van 27 Juli 1887 (Stbl. 141). Dit moet voor ieder weldenkend mensch een reden tot nadenken zijn en zal men tot de conclussie komen „daar hapert iets aan" En die conclussie is juist mijnheer de Kantonrechter. Aan deze zaak hapert veel. Ik zal trachten zoo kort mogelijk te zijn. Het is opvallend, dat de dagvaarding geen woonplaats vermeldt De en kele vermelding, "inwonende bij de weduwe W J Oole, Westkade 49 te Sas van Gent" kan daar voor natuurlijk niet in de plaats treden. Het ligt voor de hand, dat hieruit de conclusie kan wor den getrokken, dat en bij het Gern. bestuur van Sas van Gent en bij den verbalisant twijfel be staat omtrent de woonplaats. Ontegenzeggelijk moet de wettige woonplaats binnen de gameen- te Sint-Jansteen worden aangewezen, zulks cp grond van het bepaalde bij art. 74 van het Bur gerlijk Wetboek, zoodat deze woonplaats dan ook in de dagvaarding had moeten worden ver meld. De veronderstelling lijkt dan ook gewet tigd, dat enkel de bevreesdheid om niet aan eigen inzicht afbreuk te doen, tot deze niet- vermelding hheft geleid, omdat in het onder havige geval een beroep moet worden gedaan op de wettige woonplaats (het hoofdverblijf) om de werkelijke woonplaats te bepalen. Volgen de door mij gekregen dagvaarding zou ik hebben overtreden art 5 van meergenoemd K.B., terwijl ik volgens de dagvaarding van mijn schoonzuster, die hier in deze zaak als getuige is opgeroepen, beschuldigd word van art. 6 van het K.B. van 1887 voornoemd. Toch zal ik hierin geen reden zoeken, om ver nietiging van de dagvaarding te vragen, omdat ik niets meer verlang, dan dat er uiteindelijk in deze voor mij onverkwikkelijke zaak een uit spraak zal worden gedaan Wanneer Ik zeg, mijn heer de Kantonrechter, de voor mij onverkwik kelijke zaak, dan bedoel ik daarmede niet, dat de burgemeester of Burgemeester en Wethou ders van Sas van Gent mij voor den rechter hebben gebracht, maar wel de wijze waarop ik door het Gemeentebestuur en inzonderlijk door den Burgemeester van Sas van Gent gedurende ons meeningverschil omtrent de toepassing van het onderhavige K. B ben behandeld. Het zou mij te ver voeren om het administra tieve geschil wat is ontstaan inzake de opvat ting van het bewuste K. B. tusschen het Ge meentebestuur van Sas van Gent en Sint-Jan steen en welk geschil nog hangende is hier na der uiteen te zetten. Een afschrift van het door B. en W. van Sint Jansteen ingesteld nader be roep bij den Minister leg ik hierbij over. Ik hoop dat uit de stukken welken ten kantonrechte aanwezig zijn reeds volkomen zal blijken, dat men de opvatting van het Gemeentebestuur van Sint-Jansteen volkomen heeft genegeerd en hoe inconsequent de bevolkingsvoorschriften in Sas van Gent worden toegepast Immers al daar verblijft reeds sedert een 5-tal jaren een burgemeester uit eene andere gemeente ën nog wel in heel wat verzwarender omstandigheden dan mijn persoon, doch deze collega is nog nim mer door den Burgemeester of Burgemeester en Wethouders van Sas van Gent over inschrij ving in het bevolkingsregister lastig gevallen. Hieruit blijkt, dat deze zaak ook een persoon lijk karakter draagt. Ik heb gemeend dit mede ter mijner verdedi ging te moeten aanvoeren om U Edelachtbare een juist inzicht te geven onder welke menta liteit deze kwestie tot heden is behandeld. Mijnheer de Kantonrechter, wanneer men het criterium van een K.B. of een harer bepalingen te beoordeelen krijgt, dient men te bezien de wet, waaruit dat K. B. is voortgevloeid, in dit geval, de wet van 17 April 1887 (Stbl. 87) tot vaststelling van bepalingen betreffende het hou den van bevolkingsregisters. Uit deze wet blijkt duidelijk, dat men daarmede wenscht te be reiken een richtige bijhouding van het bevol kingsregister en niet het scheppen van een doellooze en noodelooze administratie en nog minder het scheppen van een soort jac'ntrecht, nl zielenjacht in materieelen zin o mdaardoor te bereiken, dat het zielental van een gemeente ten koste van een andere gemeente, in casu Sint-Jansteen, zoo hoog mogelijk wordt opge voerd. Hierdoor handelt men eerder in strijd, dan in den geest der wet. Dit springt duidelijk in het oog. wanneer men de Memorie van Toelichting op deze wet even bekijkt. De toelichting van den Minister was a'dus: De te geven voorschriften zijn van zuiver ad ministratieven aard, terwijl de daarbij aan de ingezetenen op te leggen verpiir.htingen niet -van zoodanig belang zijn, dat voor hare vast stelling en regeling de tusschenkomst van de wetgevende macht noodig is. In het voorloopig verslag der Tweede Kamer werd er op aange drongen, dat de regeering van de dwangmaat regelen welke haar ten dienste staan, zou ge bruik maken, om het richtig bijhouden der be volkingsregisters te bevorderen, hetgeen in som mige gemeenten zou te wenschen overlaten. Ook werd de verwachting geuit, dat de voor schriften welke bij bedoelde algemeene maat regelen van inwendig bestuur kunnen gegeven worden, den igezetenen niet meer overlast zul len veroorzaken, dan noodig is, tot hetrichtig bijhouden der bevolkingsregisters. De Minister antwoordde hierop bij de behan deling van het ontwerp in de Tweede Kamer, dat dit ook de bedoeling der Regeering was. Mij wordt ten laste gelegd als zou ik hebben overtreden art 5 van het K.B. van 27 Juli Stbl. 141, luidende als volgt: „Zij die hunne werkelijke woonplaats uit „eene gemeente van het Rijk naar eene andere „gemeente overbrengen, doen hiervan eene ver „klaring aan het bestuur der gemeente, die zij „verlaten en waar zij in het bevolkingsregister „zijn ingeschreven met opgaaf der gemeente, „waar zij wenschen zich te vestigen". Ik ben ten zeerste verbaasd, dat mij overtre ding van dit artikel wordt ten laste gelegd, im mers genoemd art. verplicht mij db verklaring af te leggen bij het verlatende gemeentebestuur, in casu Bergen op Zoom en het bestuur der ge meente waar ik mij wenschte te vestigen, in casu de gemeente Sint-Jansteen. Aan deze ver plichtingen is door mij ten volle voldaan door de verklaringen afgelegd te Bergen op Zoom en te Sint-Jansteen. Tenslotte wil ik er nadrukke lijk de aandacht op vestigen dat overeenkom stig de duidelijke bewoordingen van dit artikel ik mij te Sint-Jansteen wenschte te vestigen en niet te Sas van Gent. Waar ik dus den wensch niet had mij in laatstgenoemde ge meente te vestigen kan ik onmogelijk in strijd met dit artikel hebben gehandeld Het wil mij voorkomen, dat de bedoeling heeft voorgezeten mij overtreding van art. 4, 2e lid van het K. B. van 12 December 1922 Stbl. 670 ten laste te leggen. Waar zulks evenwel niet gscnied zou ik hier gevoeglijk liet zwijgen over ku.inen bewaren. Hei lijk: mij evenwel niet ondienstig het volgende soortgelijke geval te memofeeren. Een gemeentebestuur ondervond moeilijkhe den bij de inschrijving van studenten-kamer bewoners. Genoemde personen beriepen zich op de omstandigheid, dat zij niet het grootste gedeelte van het jaar verbleven in de universi teitsstad en bleven in gebreke het verhuisbiljet in te leveren. Volgens redactie Gem. S. no. 3729. kan eerst een strafrechterlijke vervolging wor den uitgelokt, indien uit een ingesteld onder zoek is gebleken, dat de studenten inderdaad in eene andere gemeente het grootst deel van het jaar verblijf houden. Blijkt dit het geval te zijn, dan behooren zij in de universiteitsstad niet in het bevolkingsregister ingeschreven te worden en zijn zij aldaar niet tot aangifte ver plicht. Verder wensch ik nog naar voren te brengen, dat onder jaar bedoeld bij het 2e lid art 4 voor noemd moet worden verstaan kalenderjaar, het welk voldoende blijkt uit de voorschriften op de bevolingsboekhouding zelve. Immers ge schiedt het bepalen van het bevolkingscijfer voor elke gemeente over het tijdvak Januari tot Januari. Voor het administratieve van deze zaak kan laatstgenoemd artikel hoever gezocht geen toepassing vinden. Voor de adviezen uitgebracht door de Ver- eeniging van Nederlandsche Gemeenten kan ik geen groote bewondering koesteren, toch kan ik hun adviezen billijken, omdat naar mijn oor deel deze zaak door het gemeentebestuur van Sas van Gent zeer eenzijdig is belicht, waardoor geen voldoende objectief standpunt kan worden I ingenomen. Men beweert alles op geregeld nachtverblijf en morgen- en middagmalen in strijd met de werkelijkheid. Maar afgescheiden daarvan wordt mijn persoonlijke meening en de (p- vatting van B. en W. van Sint-Jansteen daar door juist gesterkt. Om met Prof Dr van Poelje en Mr. Oppenheim te spreken kan men slapen in plaats van werken niet als mijn hoofdbe roep aanmerken, hierdoor zou voor mij i nt- staan een zg. slaapgemeente (Sas van Gent) en een werkgemeente (St. Jansteen) wat niet met de wet is overeen te brengen nog minder bedoeld. Terecht zegt dan ook Mr. Grunefcaum: De plaats waar iemand wordt aangetroffen, kan niet als werkelijk verblijf beschouwd wor den, wanneer de betrekking tusschen die plaats en den persoon niet de minste duurzaamheid bezit. (Opzoomer, Het Burgerlijk wetboek ver klaard, 3e druk, deel I, blz. 147). Bij Asser-Scholten lezen wij: Tusschen werke lijk verblijf en hoofdverblijf, woonplaats in fei telijken zin bestaat geen essentieel, slechts gra dueel verschil. Naarmate uit de omstaadighe- den van het al of niet bestaan van oen meer duurzame betrekking tusschen een persoon en een plaats blijkt, zal" dat verblijf als hoofdver blijf of als werkelijk verblijf gelden. Een ver blijf van geheel voorbij gaanden aard is zonder beteekenis. (Handleiding 5e druk, deel I blz. 117 En zoo dient mijn verblijf in Sas van Gent toch wet te worden opgevat. Is dat niet het geval, dan zal straks een ieder die uit logeeren gaat zijn verhuisbiljet van de eene naar de an dere gemeente dienen over te brengen, al wordt dat door hem niet wenscheiijk geacht en zulks tegen den geest van den wet in. In het onder havige geval dient men m.i. zooals ik reeds in den aanvang van mijn betoog heb gezegd, wel degelijk een beroep te doen op de wettige woon plaats (het hoofdverblijf) om de werkelijke woonplaats te bepalen. Uit een en ander blijkt dat, overeenkomstig den geest en bedoeling der wet en verdere voorschriften op de bevolkings boekhouding, slapen, eten, en drinken, slechts in uiterste omstandigheden als maatstaf kun nen worden genomen ter bepaling van iemands werkelijke woonplaats. Mijnheer de Kantonrechter ik zou nog verder kunnen gaan, maar acht de uiteenzetting, zoo wel voor het administratieve als voor het straf rechtelijke voldoende. Resumeerende meen ik tot de conclusie te moeten komen, dat aangezien artikel 5 van het K.B van 27 Juli 1887 Stbl. 141 door mij liet is overtreden UEdelachtbare te moeten verzoeken mij van rechtsvervolging te willen ontslaan. (Wordt vervolgd). Uitspraak in deze zaak zal schriftlijk geschie den op 16 dezer. HUL8T, 8 Juni. Graanmarkt. Middenprijs per ioo kgr. Tarwe f 5,00 a 8,00, rogge f 4 a 5,00. wintergerst f 5 a 6,oo, zomergerst f 5 a 6,00, haver f4 a 5,50, erwten f 7 a 8,oo br. boonen f6,00, a 8,00, duivenboonen f 8,oo a 9, paardenboonen f7 a f8,oo Boter per kgr. f 0,00o,oo. Eieren 100 stuks f3,50. Slachtvee aangevoerd 4, verkocht I. Varkens aangevoerd 51, verkocht 33. GOES, 9 Juni. Boter f0,65, eieren f3,00 Aanvoer V.P.Z. 30,998 stuks, per 100 stuks f 3,20. ROTTERDAM, 8 Juni. Veemarkt. Op de veemarkt van heden waren aangevoerd 373 vette runderen, 349 vette en graskalveren, 168 schapen en lammeren, 1146 varkens. Prijzen voor vette koeien eerste kwaliteit 10,92 a 1,02, tweede f0,76 a 0,89, derde fo,6(5 a 0.76; kalveren ie kwaliteit f 1,40 a 1,50 tweede f0,65 a 0,90, derde f0,50 a 0,64 schapen eerste kwaliteit f0,62 a 0,75, tweede f0,45 a 0,62, derde f0,40 a 0,45 lammeren fo.oo a 0,00; varkens eerste kwaliteit f0,32 a 0,34, tweede f0,26 a 0,31, derde f0,20 a 0,25, export 0,32—0,35. Vlas. Aangevoerd uitsluitend schoon. Van blauw 6000 K.G. prijzen 0.000,00van Hollgeel 3700 K.G, prijzen 0,000,00; van Groningsch 3700 K.G., prijzen 0000. Alles onverkocht, stemming lusteloos. Koolzaad f2223, karwijzaad 3233. Aardappelen Zeeuwsche blauwe en bonte f 5,00—6.00, poters 0,000,00, Friesche Eigenheimers 6,75 7,25, Brielsche 5.50 6,00, Bravo's 55,50, Red Star 6,757,25, Malta (spring) 2021, Industrie 4,505,25. De Notaris B. B. DUMOLEYN te HftQtOQiSlie zal, ten verzoeke van Wed. en erven J. VAN LEEMPUT te Lams- waarde, op namiddag 3 uur in het café bij J. Hendriks, te Lamswaarde, in het openbaar verkoopen met ERF en TUIN te Lamswaarde, gem. Hontenisse, geheel groot 6.15 aren waarvan ongeveer 4 aren pacht grond. Aanvaarding bij betaling koopsom, uiterlijk een maand na toewijzing. Mits toestemming van het Kroon domein, mag ongeveer 1 gemet Bouw land in pacht volgen. (21)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche Koerier | 1931 | | pagina 3