Prooincienieuws.
WASCHT UITSLUITEND MET „LES SI VIT E"
HET 60E0K00PSTE EN HET BESTE WASCHMIODEL.
ZEGT HET VOORTUI
Weet U, dat met ingang van 1 j\faart 1931 de
prijs van dit ideale waschmiddel is verlaagd
Sen halve doos kost nog slechts 21 cent,
een heele doos 38 cent.
64
De economische toestand
van Zeeuwsch-Vlaanderen.
minste toch iets. Spr. zou danook gaarne zien,
dat tenminste toch iets door de gemeente
werd bijgedragen.
De voorzitter: Profiteeren wij daar zooveel
van?
De heer de Mul: Het komt toch wel voor.
Wethouder Neeteson: De dienst is van be
lang voor hen, die naar Hulst toegaan. Het
belang ligt geheel bij Hulst.
Wethouder Marquinie: Ik was aanvankelijk
dezelfde meening toegedaan als de heer de
Mul en achtte dezen dienst een gemak. Bij
latere besprekingen is mij echter gebleken,
dat Sas er niet veel mee gebaat is. Slechts en
kele menschen profiteeren ervan. Er is voor
Sas niet veel voordeel aan verbonden.
De heer IJsebaert: Ook ik zie er geen voor
deel in voor Sas. Heel anders is het gesteld
met den dienst van Sas naar Sluiskil. Spr.
wijst er dan op, dat door verhuizingen e.d. het
vervoer naar Sluiskil vermindert en dat
het voor de Sassche werkmenschen een na
deel zou zijn als deze dienst moest komen te
vervallen. Als die ondernemer subsidie vroeg
zou spr. daar heel anders tegenover staan.
Binnen kort is mogelijk een dergelijke subsi
dieaanvraag te verwachten.
De voorzitter: Dat zou t.z.t. een punt van
overweging kunnen zijn.
Z. h. st. wordt het adres dan voor kennis
geving aangenomen.
XVII. Voorstel tot wijziging van het Regle
ment van Algemeene Politie in de gemeente.
Het concept-besluit, door den secretaris
voorgelezen, luidt als volgt:
Verordening tot wijziging van het Regle
ment van Politie voor de Gemeente Sas van
Gent, vastgesteld den 14 Juli 1903 en afge
kondigd den 6 Augustus 1903, gewijzigd den
10 Maart 1910 en afgekondigd den 30 Maart
1910, gewijzigd den 11 November 1916 en af
gekondigd den 21 November 1916, gewijzigd
den 26 Maart 1919 en afgekondigd den 12
April 1919, gewijzigd den 19 Augustus 1919 en
afgekondigd den 27 Juli 1920, gewijzigd den
13 Juni 1925 en afgekondigd den 26 Juni 1925.
Artikel 1.
Art. 18 van het reglement wordt gewijzigd
als volgt:
Het is verboden binnen de kom op wandel
paden, stoepen, groot marktplein en in de par
ken met eenig rijwiel of rijtuig hoe ook ge
naamd (uitgezonderd kinderwagens;, zonder
noodzaak te rijden en paarden of vee daarop
of daarover te drijven.
Artikel 2.
Art. 27 van het reglement wordt gewijzigd
als volgt:
Het is verboden:
a. binnen de kom der gemeente, eenig ge
bouw hoe ook genaamd, tot koe-, paarden-
of varkensstal in te richten en daarvoor te
gebruiken;
b. binnen de kom mesthoopen aan te leg
gen en te houden.
Burgemeester en Wethouders kunnen onder
door hen te stellen voorwaarden ontheffing
verleenen van dit verbod.
Artikel 3.
Art. 39 van het reglement word; gewijzigd
als volgt:
Het is verboden:
a. zonder vergunning van de eigenaars of
gebruikers te schrijven, teekenen cn plakken
op muren, wanden, deuren, vensters, uithang
borden, banken en gebouwen;
b. op den openbaren weg buiten de open
bare waterplaatsen en privaten datgene te
verrichten, waarvoor die inrichtingen bestemd
zijn;
c. buiten noodzaak te kloppen of bellen aan
bewoonde of onbewoonde huizen of gebouwen,
in het openbaar Godsdienst storende, onze
dige of oproerige liederen te zingen, perso
nen uit te jouwen en te schelden;
d. tegen den wil van de gebruikers van aan
wegen gelegen perceelen, op de stoepen, in de
raamkozijnen of op de dorpels der straatdeu
ren van die perceelen te staan, zitten of daar
tegen te leunen.
De voorzitter zegt, dat het de bedoeling is,
dat in beginsel besloten zal worden de voorge
stelde wijzigingen aan te brengen. Een defi
nitief besluit kan heden nog niet worden ge
nomen aangezien de Gezondheidscommissie
nog niet is gehoord. In een volgende verga
dering kan dan een definitieve beslissing val
len.
De heer de Leux vraagt, tot hoever zich de
kom der gemeente uitstrekt. Het zou mogelijk
kunnen zijn, dat er op deze wijze menschen
gedupeerd werden.
De voorzitter antwoordt, dat een en ande1*
zal worden vastgesteld.
De heer de Leux betoogt dat, waar Sas van
Gent zich voordurend uitbreidt, het zou kun
nen voorkomen, dat personen, die een koe-
of paardenstal hebben, door de nieuwe bepa
lingen gedupeerd zouden kunnen worden, als
die stal binnen de kom zou komen te vallen.
De voorzitter antwoordt, dat B. en W. ont
heffing kunnen verleenen. Spr. wijst erop, dat
er abnormale toestanden voorkomen, die nc.o-
dig moeten verdwijnen.
De heer de Leux: Zullen zoodoende verschil
lenden niet op groote kosten worden gejaagd?
Ook onder de arbeiders zijn er verschillenden,
die een varken houden. Zou men niet beter
kunnen bepalen, dat in de kom der gemeente
geen varken mag worden gehouden tenzij in
een steenen hok? Zij, die een hok gebouwd
hebben en dachten, buiten de kom re wonen
doch thans binnen de kom vallen, zullen vol-
gensde nieuwe bepalingen geen varken meer
kunnen houden.
De voorzitter meent, het denkbeeUl de Leux
te moeten ontraden. B. en W. zullen alles in
het werk stellen om ernstige klachten te voor
komen. Laat het aan B. en W. over, zegt spr.
Die zullen soepel zijn.
De heer de Leux stelt daar tegenover, dat
de samenstelling van het college van B. en W.
kan veranderen. Als er een ander college
komt, zal dat er dan evenzoo over denken?
Wethouder Neeteson: B. en W. worden ge
kozen door den Raad. Zij zijn de vertrouwens
menschen.
De heer de Leux: Dat geef ik toe. Maar toch
zou het beter zijn te bepalen, dat de hokken
van steen moeten zijn. Dan is er geen be
zwaar meer.
Wethouder Neeteson meent, dat het be
zwaar daarmee niét ondervangen is. Andere
menschen kunnen er dan toch nog wel last
van hebben. Ook kan het voorkomen, dat bij
houten hokken geen last wordt ondervonden.
De heer de Leux betoogt, dat men bij stee
nen hokken nooit last heeft van vuil. Wel bij
houten hokken.
Wethouder Neeteson: Als er geen overlast
van ondervonden wordt, zullen B. en W. het
niet verbieden.
De heer de Leux blijft het toch een groot
risico achten voor de betrokkenen.
Wethouder Neeteson: Het risico voor de bu
ren is even groot.
De heer de Leux: Ik heb er nooit veel klach
ten over gehoord.
Wethouder Neeteson: Ik wel. Zeer ernstige
zelfs.
De heer Verschaf fel: Ik vind, dat wij het
wel aan B. en W. konden overlaten. Is U be
nauwd, dat die de bepalingen niet soepel zul
len toepassen, vraagt spr. aan den heer de
Leux.
De heer de Leux: Het ligt eraan, wat men
een soepele toepassing noemt.
De heer Verschaffel: Als de buren er geen
last van hebben, zullen B. en W. het toch niet
verbieden.
De voorzitter brengt alsnu het voorstel in
stemnrng. Het wordt aangenomen met de
stem van den heer de Leux tegen.
XVIII. Voorstel tot wijziging der gemeente-
begrooting voor 1930.
Enkele af- en overschrijvingen worden con
form het voorstel z.h.st. goedgekeurd.
XIX. Alsboven voor 1931.
Idem z.h.st. goedgekeurd.
c
Rondvraag.
De heer de Leux: Hoever staan B. en W.
met het verzoek van de Fabrieksarbeiders
bonden inzake een steunregeling?
De voorzitter: Daar aan B. en W. nog niet
de noodzakelijkheid hiervan is gebleken, nog
even ver als de vorige vergadermg. B. en W.
zijn, wat de belangen der arbeiders betreft,
waarlijk actief genoeg. Waar nood is, wordt
altijd hulp verleend. Reeds duizenden guldens
zijn aan de werkverschaffing ten koste gelegd
en wekelijks gaan daar nog honderden gul
dens aan weg. Ik meen, zegt sprdat de Raad
ten dezen gerust kan zijn.
De heer de Leux: Kunnen B. en W. zeggen,
wat het onderhoud met den regeeringsverte
genwoordiger heeft opgeleverd?
De voorzitter: De stukken zijn opgezonden
naar het Rijksbureau.
De heer de Leux: Is die ambtenaar liier ge
weest?
De voorzitter: Zeer zeker. Hij zal al het moge
lijke doen om een goed resultaat te bevorde
ren.
De heer de Leux: Wat denken B. en W. met
de werkverschaffing te doen als het te ver
richten werk gedaan is?
De voorzitter: Daarop kan ik heden geen
antwoord geven. Dat moet *k met de wet
houders bespreken. De belangen der arbeiders
zijn echter bij B. en W. veilig.
De heer de Leux: Staan B. en W. nog op
het standpunt, dat zij, die 6 weken zonder
werk zijn, tewerk gesteld moeten worden?
De voorzitter: Ik zal dat met de wethouders
bespreken. Dat is niet aan de orde.
De heer de Lefux: Als ik een voorstel doe,
dan wordt dat altijd met leede ongen aan
zien, en als ik iets bij de Rondvraag ter spra
ke breng, wordt gezegd: Dat is niet aan de
orde van den dag. Spr. meent, dat men hem
toch wel eenig antwoord kan geven. Ik zie aan
komen, aldus spr., dat, als er geen werk ge
noeg meer is, de werkverschaffing zal wor
den stopgezet. Wat zullen B. en W. dan doen?
De voorzitter: Daar zullen we t.z.t. over be
raadslagen.
De heer de Leux: Aan zoo'n antwoord heeft
men niets.
De voorzitter: U komt wel vier- of vijfmaal
op hetzelfde onderwerp terug. Ik behoef U
hierover het woord niet meer te verleenen.
De heer de Leux: Ik stel telkens andere vra
gen. De kwesties zijn urgent genoeg om bespro
ken te worden.
De voorzitter: Als de kwestie zoo ernstig is,
moet U zich schriftelijk tot den voorzitter wen
den. Dan wordt de zaak behandeld U kent
toch de verordening op de Raadszittingen.
Waarom stelt U dan Uw vragen op deze ma
nier?
De heer de Leux: Het is me toch geoorloofd,
de vraag te stellen, hoelang de werkverschaf
fing nog zal duren! Spr. ontkent dan, dat
positief gezegd zou zijn, dat men ieder te
werk zou stellen, die het noodig heeft. Straks
zie ik aankomen, aldus spr., dat er geen werk
meer is en ook geen steun. Dat weet U ook.
Als arbeidersafgevaardigde kom ik voor den
werkman op. Ik zie, dat er ook thans arbei
ders niet aan werk worden geholpen. Daarop
mag ik gerust wijzen. Ik vind het niet, zccals
het hoort, dat U mij telkens ontwijkende ant
woorden geeft. Het schijnt, dat die antwoorden
gereed liggen tegen dat ik iets vraag. Ik
vraag of menschen, die 30 dagen geteekend
hebben, tewerk worden gesteld. Er zijn er ge
weest, die om werk hebben gevraagd, doch
het niet hebben gekregen.
De voorzitter: Aarzel maar niet om den per
soon naar voren te brengen, die U op het oog
hebt.
De heer de Leux: Ik zal zelf moeten weten,
of ik dat doen wil.
De voorzitter: U lokt het uit. Welnu het be
treft hier een zekere van Ast. Die man stond
volgens ingekomen mededeelingen herhaalde
lijk te praten met groepjes werklieden, die
aan de werkverschaffing tewerk waren ge
steld. Dat komt met te pas. Nu heeft die man
vanmorgen gevraagd, of hij kon komen wer
ken. Ik heb hem toen gezegd, dat ik verschil
lende klachten had ontvangen over het feit
evengenoemd en daarbij gevoegd, dat ik-zijn
verzoek met de wethouders zou bespreken. Ik
kan hieraan toevoegen, dat alle menschen, die
lang genoeg ter arbeidsbeurze hebben ge
teekend, steeds direct tewerk zijn gesteld.
De heer de Leux: Is dat dan zoo erg als
men met de menschen van de werkverschaf
fing eens staat te praten? Dat heb ik ook wel
eens gedaan. Men houdt daardoor de men
schen toch niet van hun werk af.
De voorzitter: De Raad kan daar zelf over
oordeelen.
De heer de Leux: Als U dat niet wilt heb
ben, laat dan een plaatje aanbrengen: „Ver
boden volgens artikel zooveel". Dan mag nie
mand het doen. Er kan echter niet gezegd
worden, dat er niet gewerkt wordt. Spr. her
haalt dan, dat hij het niet reëel vindt, dat
hij altijd ontwijkende antwoorden krijgt.
De voorzitter: Dat er niet gewerkt v/ordt 's
door mij niet gezegd.
Waar niemand verder iets in het midden
wenscht te brengen, sluit de voorzitter dan
de zittmg.
REDE
uitgesproken door den Voorzitter van -de Ka
mer van Koophandel en Fabrieken voor
Zeeuwsch-Vlaanderen, te Ter Neuzen in de
algemeene vergadering dier Kamer op 14
Maart 1931.
- (Slot).
De Coöperatieve Vruchtenveiling ..Zeeuwscli
Vlaanderen" te Ter Neuzen ging over tot het
stichten van een welingericht veilingsgebouw
op het terrein aan den middenkanaalarm. Het
werd door een zijlijn verbonden met de
Zeeuwsch-Vlaamsche tram. Door een gjterke
prijsdaling kwam er ook een terugslag in den
omzet. Toch was het jaar voor de vereeniging
nog niet direct ongunstig te noemen.
Voor den vlashandel en de vlasindustrie was
het afgeloopen jaar funest. Er werden groote
verliezen geleden door de onhoudbare con
currentie uit het buitenland en de dumpings-
prijzen van het Russische vlas. Ook de njzen
voor het afgewerkte vlas waren zóö laag, dat
noch voor de fabrieken, noch voor de huisin
dustrie die in enkele grensplaatsen, met na
me te Koewacht en St. Jansteen voortwerken
mogelijk bleef en de molen moesten worden
stilgezet, terwijl de eigenaars zelf elders werk
moesten zien te krijgen. Pogingen aangewend
door de bestuurders dier gemeenten om met
overheidshulp de bedrijven aan den gang te
houden, hadden aan het eind van 't jaar nog
niet tot een gunstig resultaat geleid. Als steun,
middel wordt aanbevolen, het van legeerings-
wege opkoopen van het afgewerkte vlas tegen
een prijs die het voortzetten van het bedrijf
mogelijk maakt. z
Zoo kom ik ten slotte op den landbouw, voor
welke, althans zooals d e in ons gewest ge
dreven wordt, de' akkerbouw, het jaar 1930
wel met de meest zwarte kool zal worden aan
geteekend, voor wat de resultaten betreft.
Het zaaien kon wegens den zachten winter
op tijd beginnen en de opkomst, ook der win
tergewassen gaf reden tot tevredenheid. Ook
het ontwikkelingsproces was vrij normaa.l De
ogosttijd, Juli en Augustus, was zeer ongun
stig door de vele regens en had een slechten
invloed op de gewassen, op korrel, cp stroo en
ook de knolgewassen bleven niet vrij van dien
invloed. Zij gaven een middelmatige opbrengst
terwijl de kwaliteit niet te roemen viel, bleef
ook de kwantiteit bij die van vorige jaren
achter. Dit was ook zoo met het vlas, dat af-
gebookt tegen de fabelachtige prijzen van 2,
3 en 4 cent per K.G. nog verkocht werd. Zelfs
de meest gezeten landbouwers hebben groote
verliezen te boeken en statistieken toon en
aan dat in het tijdsverloop van een eeuw de
prijzen der producten niet zoo laag waren. Als
gevolg daarvan is ook de koopwaardo der lan
derijen wel met ongeveer 50 gedaald. Vrij
komende gronden kunnen waar anders ge
gadigden zich verdrongen, slechts schoor
voetend pachters vinden. Ervaren landbouwers
kenschetsen den toestand aldus, dat men, on
der deze omstandigheden, zijn verliezen kan
verminderen, door den grond braak te laten
liggen.
Ook dè paardenfokkerij is niet meer loo-
nend. Dank zij de uitgeloofde premies wordt
deze op bescheiden voet voortgezet.
De veestapel was over het algemeen gezond:
mond- en klauwzeer kwan slechts sporadisch
voor. De handel in vee was niet slecht te noe
men, doch de prijzen dalend. Indien de aan
voer van vee uit Denemarken blijft aanhouden
wekelijks 250, tot 280 stuks, zal ook dit middel
van bestaan voor den landbouw weldra tot
het verledene behooren. Ook de varkensfokke
rij geeft reden tot vrees. De bacon-uitvoer
naar Engeland en Duitschland neemt af.
Ooftteelt, voor vele nog bijzaak, gaf voor
goed gesorteerde vruchten goede prijzen.
Alles saamgenomen, zijn de vooruitzichten
voor het landbouwersbedrijf zeer ongunstig.
Er werd mij opgewezen dat er wel neiging
schijnt te bestaan de landbouw - cri
sis kleiner voor te stellen dan zij
is, door haar voor te stelienn als
een onderdeel van de algemeene wereldcrisis
Dit is niet juist, de akkerbouw maakt zijn
eigen crisis door en bij de voorbereiding van
maatregelen om daaraan steun te verleenen
blijkt wel reeds hoe uiterst moeilijk dit vraag
stuk is. En dit is wel te meer het geval, nu die
er.'sis met een algemeene samenvalt, waardoor
als vanzelf een parrellel wordt getrokken. De
beteekenis der landbouwcrisis is ook grooter,
omdat zij de landstreek waar het bedrijf wordt
uitgeoefend in al zijn lagen drukt. Mogen de
middelen gevonden worden om het onheil dat
uit dezen toestand dreigt te bezweren.
Voor het verdere moet ig verwijzen naar het
nader van wege de Kamer u t te geven jaarver
slag
Omtrent de werkzaamheden van het Han
delsregister kan ik mededeelen dat in den ioop
van het jaar werden ingeschreven 171 zaken,
terwijl aan het eind van het jaar nog óver een
aantal als vermoedelijk inschrijfplichtig opge
spoorde zaken onderhandeld, werd. Er
werden 562 inlichtmgln verstrekt, tegen
543 in 1929, terwijl werden afge
geven 183 certificaten van oorsprong cf an
dere verklaringen, tegen 171 in het jaar te
voren.
Aan het slot van mijn overzicht gekomen,
wil ik weer eindigen met een woord van dank,
voor de wijze waarop gij, mijne heeren, mij
ne taak als voorzitter der Kamer hebt ver
gemakkelijkt en uwen steun hebt verleend
aan de zaken die werden voorbereid. In het
bijzonder geldt mijn dank de leden van het
Bureau en den Secretaris, met wïën ik daar
voor nauwer in aanraking kom. Ik eindig met
de hoop, dat de arbeid dien wij ook in dezen
jaarkring zullen mogen verrichten, vrucht
dragend zal mogen zijn.
I