De ZeeuwsctLe Zoerier
Vrijdag 23 Mei 1930.
Tweede
Het Gebeim van den
Voddenraper.
Blad.
Pijnloos
scheren
Gemeenteraad van Sas van Gent
FEUILLETON.
van
44e Daargang. No. 3619.
(Vervolg).
X. Verzoekschrift van P. J. Leroux om meer
deren gemeentegrond in erfpacht.
Het betreft hier den grond, gelegen over de
sloot tot aan de grens van het perceel van Th.
van Vooren. Tevens verzoekt aanvrager den
Raad, het gedeelte der sloot, gelegen op zijn,
erfpachtsperceel, Kad. bekend gem. Sas van
Gent, Sectie C ged. van nr. 2755 te dempen.
De voorzitter licht het verzoek nader toe,
erop wijzend, dat in de vorige vergadering een
andere plattegrondteekening was overgelegd
betreffende een oppervlakte van 96 c.A. Door
omstandigheden was toen niet het geheele per
ceel aangevraagd. Leroux is hierop thans terug
gekomen en verzoekt thans ook den grond, die
over de sloot ligt, die hij steeds heeft bedoeld
en die ook door den architect was voorgesteld.
Voorloopig zal hij zich moeten behelpen door
planken over de sloot te leggen. De Raad is niet
gebonden om de sloot te dempen. Te zijner tijd
zal de sloot natuurlijk gedempt moeten worden
De bedoeling is thans boven den bij het vorig
raadsbesluit in erfpacht gegeven grond thans
nog 1 A. 17 c.A. in erfpacht te geven.
De heer de Mul merkt op, dat de aanvrager,
direct als hij uit zijn woning stapt, voor de
sloot staat. Spr. meent, dat het billijk is, dat
de sloot gedempt wordt. Leroux zal daar wel
op gerekend hebben, meent spr.
De voorzitter antwoordt, dat aanvrager daar
inderdaad op heeft gerekend. B. en W. hebben
echter te kennen gegeven, dat zulks niet zoo
ineens zou gaan en dat hij er niet op moest
rekenen. Spr. merkt op, dat men in de toe
komst de geheele waterafvoer daar ter plaatse
zal moeten wijzigen en dat, door thans de sloot
te dempen, dubbele kosten zouden ontstaan.
De heer de Mul: Leroux heeft het dus van
tevoren geweten. Ik meen, zegt spr., dat een
van de wethouders hem hierop heeft gewezen.
Wethouder Neeteson merkt op, dat Leroux
van het tiegin af geweten heeft, dat hij er niet
op moest rekenen, dat de sloot gedempt zou
worden. Ik zie er dan ook de billijkheid niet
van in, zegt spr., dat de sloot direct maar ge
dempt moet worden. Leroux wilde per se op
dat hoekje bouwen ofschoon het Dagelijksch
Bestuur erop gewezen had, dat de plaats min
der geschikt was voor bouwen.
De heer de Mul merkt op, dat door het dem
pen van de sloot het betreffende terrein beter
voor bebouwing geschikt wordt.
Wethouder Neeteson meent, dat, als men de
sloot bij den een dempt men ze ook bij den
ander dient te dempen. Met dempen alleen
echter is men niet klaar. Er dient dan over
een groote lengte gerioleerd te worden.
De heer de Mul merkt op, dat een en ander
ook een groote verfraaiing zou beteekenen.
De heer de Leux: Het gaat toch maar om
één huis. Zou men niet kunnen volstaan met
te rioleeren over de breedte van het huis?
Leroux verkeert in een moeilijke positie. Het
zal voor de gemeente toch geen groote kosten
Naar het Fransch van
RAOUL DE NAVERY.
65)
Het betrof goudmijnen, die aan de oevers
van den Guadalquivir heetten ontdekt te zijn.
Het kostbare metaal was slechts met een dun
ne aardlaag bedekt en buitengewoon zuiver
en de exploitatie der aderen beloofde een winst
van twee tot drie honderd percent. Terwijl ik
die aanwijzingen afschreef, dacht ik:
Waarom zou ik mijnheer Montravers niet
verzoeken mij eenige stukken tegen den prijs
der uitgifte af te staan? Binnen een jaar zou
mijn kapitaal verdrievoudigd wezen, de over
vloed zou het gebrek vervangen en wij zouden
allen gelukkig zijn.
Ik bezat zes en dertig duizend franc en ver
zocht om twee en zeventig aandeelen.
Toen ik dien namiddag thuis kwam, was ik
uitgelaten van blijdschap.
Ik verbeeldde mij, dat wij binnen drie jaren
rijk zouden zijn en ik mijn kinderen een schit
terende opvoeding zou kunnen geven.
Maar tegen mijn verwachting, deelde mijn
vrouw niet in mijn geestdrift.
Drie maanden lang maakte de zaak opgang,
de aandeelen boven pari en wij verheugden
pns niet weinig; minder uit overtuiging dan
met zich brengen om het eindje te rioleeren.
Aan den anderen kant is toch ook een stuk
gerioleerd aan de Poel bij van Vooren, zegt spr.
Wethouder Neeteson antwoordt, dat in de
eerste plaats aan de Poel niet zooveel werk was
en ten tweede, dat daar het water niet zoo ver
vuild was als het fabriekswater, dat men thans
zal moeten afvoeren. Spreker vreest, dat, als
men zou rioleeren, de buizen spoedig verstopt
zouden zijn.
De heer Stouthamer meent, dat het met de
rioleering juist gaat als met de stoepen. Bij
v. Vooren bestaat het reeds.
Wethouder Neeteson herhaalt, dat de be
trokkene onmogelijk in de meening kan hebben
verkeerd, dat men de sloot zou dempen. Ik heb
hem uitdrukkelijk gezegd, aldus spr., dat hij
daar niet op moest rekenen, doch hij zou en
wilde daar bouwen.
De heer Stouthamer: Hij rekende er klaar
blijkelijk toch op, dat de sloot gedempt zou
worden.
Wethouder Neeteson: Dan heeft hij geen
nota genomen van hetgeen hem gezegd is.
De heer de Leux: Het is toch niet uitgesloten,
dat dat eindje gerioleerd wordt.
Wethouder Neeteson: Het gaat niet om dat
eindje.
Wethouder Marquinie zegt, dat Leroux inder
tijd ook met hem over de kwestie heeft ge
sproken. Spr. heeft toen gezegd, dat de sloo^in
elk geval dicht zou gaan doch dat nog niet
kon worden gezegd wanneer.
De voorzitter merkt op, dat Leroux gedacht
heeft, dat het dempen wel spoedig zou plaats
vinden.
Wethouder Neeteson: Hij had geen grond om
dat te denken.
Wethouder Marquinie vraagt of men het
recht heeft, de sloot te dempen.
De voorzitter antwoordt bevestigend.
Wethouder Marquinie zegt, dat men dan
vanaf den duiker zou moeten dempen.
Wethouder Neeteson merkt op, dat men wel
mag rioleeren, doch moet zorgen, dat het wa
ter weg komt.
De voorzitter meent zich te herinneren, dat
vóór de aanvraag om te mogen bouwen binnen
kwam, door het Dagelijksch Bestuur ter plaat
se een bezoek is gebracht. Toen is opgemerkt,
dat als men een dergelijke aanvraag zou ont
vangen, de sloot gedempt zou moeten worden.
Wethouder Marquinie jgegt, dat hij daar niet
bij geweest is. Doch als hij er bij geweest zou
zijn en het was aldus besloten, zou
hij geen bezwaar gemaakt hebben. Het groote
bezwaar acht spr. de lengte van het riool van
de Roos tot aan Leroux. Als gerioleerd mag
worden is spr. ervoor om te rioleeren tot aan
den duiker.
De heer de Leux meent, dat men met een
meter of tien kan volstaan.
De voorzitter acht minstens 15 M. noodig.
De heer de Leux is van meening, dat, als
men buizen gebruikt van 1 meter diameter,
voor verstopping niet gevreesd behoeft te wor
den. Het zou een groote opknap zijn en de
menschen zouden er veel profijt van hebben.
De heer Stouthamer pleit eveneens voor rio
leering.
De heer IJsebaert meent, dat, als slechts 15
meter gerioleerd moet worden, de kosten toch
niet zoo hoog kunnen loopen. De buizen zijn
zoo duur niet. Misschien echter zou het grond
werk nogal kostbaar zijn.
De heer de Leux: Het zal zooveel kosten niet
meebrengen.
De voorzitter meent, dat het goed zal zijn,
eerst de aanvraag te behandelen om aan
Leroux de 1,17 Are grond in erfpacht te geven,
welke hij vraagt boven de oppervlakte, welke
hem reeds is toegewezen. Daarna kan beslist
worden of men bereid is om circa 15 M. buis
te leggen.
Met algemeene stemmen keurt de Raad dan
de uitgifte in erfpacht goed.
De voorzitter stelt dan de kwestie aan de
orde om 15 M. buizen te leggen tot aan den
duiker.
De heer de Leux wijst er nog eens op, dat.
voor verstoppen van de buizen niet zooveel ge
vaar bestaat, aangezien het fabriekswater te
genwoordig niet zoo verontreinigd is.
Er ontspint zich dan een discussie tusschen
den voorzitter en wethouder Marquinie over de
vraag of de gemeente het recht heeft om te
rioleeren, hetwelk door laatstgenoemde in
twijfel wordt getrokken terwijl eerstgenoemde
verklaart, zeker te weten, dat zulks mag.
De voorzitter vraagt ten slotte of men wel
licht de kwestie wil aanhouden tot de volgende
vergadering.
De heer de Leux meent, dat hiervoor geen
reden is. Laat-men thans besluiten, dan weet
Leroux waar hij aan toe is.
De voorzitter merkt nog op, dat in een even-»
tueel besluit om te rioleeren toch opgesloten
ligt, dat ook voor de Roos gezorgd wordt.
Wethouder Neeteson acht het gevaarlijk om
te gaan preciseeren. Het beste zal zijn, dat men
B. en W. machtigt, een en ander op te knappen
De heer Stouthamer stemt hiermede geheel
in.
De heer de Leux is het eveneens met Wethou
der Neeteson eens. Als de Raad beslist, dat het
werk mag worden uitgevoerd kan aan B. enW.
worden overgelaten, hoe het zal worden ge
daan.
De voorzitter: Het gaat dus om de vraag of
men vóórr rioleering is en demping van de
sloot bij Leroux en zoover als B. en W. het
noodig achten.
Met algemeene stemmen beantwoordt de
Raad die vraag in bevestigenden zin.
XI. Voorstel tot wijziging tarief electrisch
licht.
De voorzitter zegt, dat, naar aanleiding van
hetgeen in de vorige vergadering hieromtrent
door B. en W. is naar voren gebracht, B. en W.
thans voorstellen het hoogtarief te verlagen
van 40 tot 35 ct. en het laagtarief van 10 tot
8 ct. Daarnaast kan spr. mededeelen, dat B. en
W. doende zijn om te bewerken, dat ook in de
wijk Zandstraat, waar men nog met een zeer
hoog tarief van de P.Z.E.M. zit, de tarieven
worden verlaagd.
De heer de Leux vraagt, of dan wellicht ook
de tijd gekomen zal zijn, om ook de wijk
Stuiver van electrisch licht te voorzien.
De voorzitter antwoordt, dat de desbetref
fende onderhandelingen nog voortduren.
De heer de Mul zegt, dat allen met genoegen
vernomen zullen hebben, dat B. en W. voorstel-
Inflozonëeu M*dedeellng (10)
zonder dat Uw huid stukgaat of naschrijnt,
ook al is Uw baard nog zoo zwaar en hard,
indien U maar vóór het inzeepen de baard-
oppervlakte inwrijft met een weinig Purol.
Dooien 30-60 en 90 ct. Tube 80 ct. Bi| Apoth. en Droqimp.
len, de tarieven met 5 ct. te verlagen. Ik meen
echter, zegt spr., dat de voorzitter in de vorige
raadszitting eenigszins heeft laten doorsche
meren, dat er mogelijk nog iets meer in het
verschiet lag. Die verlaging zou spr. dan graag
op andere wijze zien toegepast. Zouden B. en
j W. niet eens in overweging kunnen nemen,
vraagt spr., om een speciale reductie voor win-
ikelverlichting te ontwerpen. Spr. meent, dat
men zal moeten toegeven, dat veel licht in
j winkels aan de straat een zekere gezelligheid
j geeft. Men zal goed doen zulks te bevorderen,
t Nu kan men wel zeggen, dat die wensch van
den middenstand door eigenbelang wordt in
gegeven, doch men zal moeten toegeven, dat
de straten er een gezelliger aspect door zou
den verkrijgen. De menschen zullen er zoo
doende toe komen, des avonds eens wat meer
een wandeling te maken. Het is overigens niet
uitgesloten, dat, als men een zekere reductie
voor winkelbedrijven toestaat, de stroomafna-
me toch minstens dezelfde zal blijven. En op
deze wijze zou men toch ook eens iets doen
voor den middenstand.
Spr. geeft B. en W. in overweging om, als
nogmaals een tariefverlaging aan de orde komt
in dezen geest een plan te ontwerpen.
De voorzitter zegt, dat het denkbeeld van
den heer de Mul wel waard is door B. en W.
overwogen te worden. Momenteel kan men ech
ter niet verder gaan. Eerst zal men de gevol
gen van de thans voorgestelde verlaging eens
dienen af te wachten. Als die meevallen, dan
is het niet onmogelijk, zegt spr., dat B. en W.
zelfs nog vóór het eind des jaars met nieuwe
voorstellen komen. We zullen dan het denk
beeld de Mul gaarne overwegen, zegt spr. In
B. en W. is die kwestie reeds vaak ter sprake
gebracht door Wethouder Neeteson en ik kan
U de verzekering geven, aldus spr., dat bij ons
College de neiging bestaat, om in die richting
wat te doen. Spr. zegt dan, dat het de bedoe
ling is, dat de voorgestelde tariefverlaging per
1 Juli a.s. zal ingaan.
De heer de Leux vraagt of, als B. en W.
een voorstel in den door den heer de Mul be
doelden geest gaan ontwerpen, zij ook aan de
tapperijen zullen denken.
De heer de Mul merkt op, dat het de bedoe
ling is, de reductie toe te passen op winkels,
wier licht naar buiten uitstraalt.
Wethouder Neeteson waarschuwt, dat men
zijn illusies niet te hoog mag stellen. Men zit
altijd met de kwestie van de maximale belas
ting. Spr. wijst erop, dat als de maximale
belasting 2 K.W.U. omhoog gaat, dit aan de
gemeente f 240 per jaar kost. Dat kan nool»
door meerder verbruik van de neringdoenden
worden goedgemaakt. Als staaltje van voor
zichtigheid wijst spr. er nog op, dat het in een
andere gemeente wel voorkomt, dat als er
's avonds kerkdienst is, de verlichting buiten
wordt gedoofd.
De heer Stouthamer zegt dat een dergelijke
toestand hem heel wonderlijk voorkomt. Men
zou juist het tegenovergestelde verwachten.
Wethouder Neeteson herhaalt, dat de ma
ximale belasting het struikelblok vormt. Spr.
is van meening, de burgemeester wees daar
reeds op dat er wel iets gedaan zou kunnen
worden ten gunste van de grootere verbrui
kers, door invoering namelijk van een af
loopend tarief m. a. w. hoe meer men verbruikt
hoe minder men naar verhouding betaalt. Ik
meen overigens, zegt spr., dat onze gemeente
met hare tarieven in Zeeuwsch-Vlaanderen
geen slecht figuur slaat.
De voorzitter memoreert enkele door hem
opgedane ervaringen in grootere steden, waar
uit blijkt, dat men er te Sas van Gent nog niet
zoo slecht aan toe is.
Wethouder Neeteson merkt nog op, dat als B.
en W. iets kunnen vinden, waardoor de groote
re verbruikers minder betalen zonder dat de
kleinere daarvan de dupe worden, gaarne stap
pen in die richting zullen worden gedaan.
Z. h. st. besluit de Raad dan per 1 Juli a.s.
het hoogtarief met 5 cent en het laagtarief
met 2 cent te verlagen zoodat de desbetref-
wel uit liefde, sprak mijn vrouw niet meer
van mijn onvoorzichtigheid. Gedurende het
tweede trimester, hield de vraag naar aandee
len van de Guadalquivir-mijnen op; in de ver
gadering der aandeelhouders, welke ik bijwoon
de, werden nieuwe fondsen aangevraagd; de
exploitatie was kostbaarder dan men aanvanke
lijk berekend had. Zeker, het bleef een voor
treffelijke onderneming, maar er was tijd en
geld noodig.
Ik zeide er niets van tegen mijn vrouw, maar
sinds dien tijd ontvluchtte de slaap mijn leger
stede. Het bedrag van mijn nieuwe storting
was twee duizend franc; bracht ik dit geld niet
aan, dan moest ik mijn aandeelen met groot
verlies verkoopen, ofwel ik verloor mijn reéti-
ten als aandeelhouder; ik leende het derhalve
van een vriend, en zes maanden later was de
maatschappij der Guadalquivir-mijnen in li
quidatie.
Ik was geruïneerd; mijn vrouw en mijn
kinderen waren de slachtoffers van mijn dwaas
held, van mijn blind vertrouwen in den man,
die ons het geld afgewraagd, ontstolen had,
want hij kon vooruit berekenen dat de fondsen
zijner bedienden reddeloos verloren zouden
gaan. Waarlijk, hij, die het gedaan heeft, is een
ellendeling, duizendmaal schuldiger dan een
galeiboef en een gemeene dief.
Ik was ten onder gebracht en had bovendien
nog twee duizen franc schuld!
Lang had ik den moed de waarheid voor
mijn vrouw te verbergen; de dagbladen maak
ten er haar mede bekeiad. Wel verre van te
klagen en mij verwijten te doen, trachtte de
brave vrouw mij te troosten en moed in te
spreken.
Zij dacht alleen aan mijn smart, zij wees er
mij op, dat de kinderen grooter werden en
spoedig iets zouden kunnen verdienen, zij
smeekte mij den moed niet op te geven, zij
weende over mij en niet over zichzelve.
De ziekte van Elise was bij het vernemen
van die ramp veel verergerd. Mijn hart was vol
tot barstens toe, mijn hoofd kookte als een
vulkaan, ik had moeite mijn verontwaardiging
meester te blijven en ik gevoelde dat er weinig
noodig was om mij volslagen krankzinnig te
doen worden.
Montravers scheen zich hoegenaamd niet te
bekommeren over onzen ondergang; de zaak
werd geliquideerd, en ik ontving honderd kro
nen terug van mijn zes en dertig duizend
francs.
Wie beschrijft echter mijn verbazing, toen
ik eenigen tijd later vernam, d.t de Guadal-
quivirmijnen, onder leiding van M. Montravers
zeiven, weer ontgonnen werden, een nieuwe
reeks aandeelhouders aanzienlijke kapitalen
gaven, en de onderneming ditmaal winstgevend
scheen te zijn. Na verloop van drie maanden
wierp zij dividenden af.
Ik kan u niet zeggen wat er in mijn hoofd
omging, maar op zekeren avond trad ik, in
plaats van het bureau te verlaten, het kabinet
van den heer Montravers binnen. Ik moet zeer
bleek zijn geweest, want hij deinsde met blijk
bare vrees een paar schreden achteruit.
Wat wilt gij? vroeg hij mij.
Mijn geld, antwoordde ik hem, ik heb zes en
dertig duizend francs in de maatschappij der
Guadalquivirmijnen gestort, ik wil mijn zes en
dertig duizend francs terug.
Gij weet wel, dat men geliquideerd heeft,
sprak de bankier barsch.
Ik weet dat men mij bestolen, schandelijk
bestolen heeft, hernam ik; ik heb u klinkende
munt gebracht, en gij hebt mij daarvoor eenige
voddige papieren gegeven, die na verloop van
een Jaar geen cent meer waard waren. Wij zijn
geruïneerd, maar gij, mijnheer, gij hebt grove
winsten behaald.
De bijna tot nul gedaalde aandeelen hebt
gij opgekocht; gij hebt de ontginning dei-
mijnen daarna weder aangevangen, en ze leve
ren u verbazende winsten op. Ons geld heeft
tot bemesting gediend om de bloemen en de
vruchten te doen groeien, die gen inzamelt! In
uw wereld van beursspeculanten noemt men
dit misschien bekwaamheid, geoorloofde prak
tijken; ik vind het eerloos, schandelijk, en de
ongelukkigen, die men voor het stelen van een
of andere kleinigheid naar de gevangenis
sleept, hebben het oneindig minder verdiend
dan gij, om voor de rechtbank te verschijnen
en daar tot lange jaren tuchthuisstraf veroor
deeld te worden.
Gij beleedigt mij! viel Montravers heftig
in.
Ik spreek de waarheid! antwoordde ik.
Ik zou medelijden met u kunnen gehad heb
ben, als ge een beroep gedaan hadt op mijn
edelmoedigheid; maar nu ge zulk een drei
genden toon aanslaat, zult ge niets hebben,
hoegenaamd niets!