Onder de Afrikaansche zon.
Mo. 3614
Maandag 12 Mei 1930
45ste Jaargang
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN
DE ZOMERTIJD.
Het Geheim van den
Voddenraper.
t"ER8K0R°.NQRA<«HTIQi VERSCHIJNT elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND VOOR PUBLIOITEIT
POSTREKENING No. 52419.
FEU I LLETON.
DE ZEEUWSCHE KOERIER
Bureaux van Redactie en Administratie
OOSTKADE 218, SAS-VAN-CENT
Telefoon 15 Telegramadres: Koerier
Abonnementsprijs 1.50 per 3 maanden,
of 5.25 per jaar, bij vooruitbetaling -
Advertentiën 20 cent per regel, bij contract lager
- i
DE KOLONIALE TENTOONSTELLING TE VINCENNES. Momenteel wordt te Vin crimes een groote tentoonstelling georganiseerd uit de Fransche kolonies. Het ex
terieur van een monumentalen koepel, waar een gedeelte der verzameling wordt ondergebracht.
Men zij er op bedacht, dat in den nacht van
14 op 15 Mei om 2 uur de Zomertijd ingaat.
Men zette Woensdagavond derhalve de klok
één uur vooruit.
(Van een onzer medewerkers.)
Een bloedige bladzijde uit de ge
schiedenis der oude kerk van Car
thago.
Carthago, 14 Mei 1930.
Terwijl ik langs de grijze ruines van het oude
Carthago dwaal, heel alleen rond de puinhoo-
pen van het oude Amphitheater, dat daar nu
in den maan-lichten nacht zwijgzaam te treu-
Naar het Fransch van
RAOUL DE NAVERY.
60)
De prachtig verlichte kerk te zien, de lofzan
gen voor de kribbe te hooren. Mijn moeder
heeft mij eens meegenomen naar de nachtmis
en alleen bij de gedachte daaraan zwelt mijn
hart van verrukking. Zoudt gij mij daarheen
willen brengen?Gij begrijpt wel, dat ik,
gebrekkig als ik ben, er niet alleen kan heen
gaan.
En zou je dat gelukkig maken.
O, ja, beste Ekstersprak zij, terwijl ze
mij de hand reikte.
Goed, ik zal je van avond komen halen
Wij gingen vroeg op weg want Bestiole kan
door haar gebrekkigheid niet vlug loopen j
en wij begaven ons naar de Madeleine. Welnu!
ja, Bestiole heeft gelijk het werd mij daar zoo
zonderling om het hart, dat ik wel had willen
weenen. Die gezangen klonken zoo heerlijk, zoo ij
prachtig, zoo zielsverheffend, als ik nooit in
den schouwburg gehoord heb; de woorden ver-
stond ik niet, want men zong in een vreemde
taal. Van de plechtigheden, begreep ik niets.
maar ik kon er de oogen niet van afwenden;
het was alles even Indrukwekkend als plechtig
Was zijt gij toch een domme gans! lachte
ren schijnt om de vervallen grootheid uit het
ver verleden, weven zich in mijn geest weer de
draden der geschiedenis, die over Noord-Afrika
stonden gespannen.
De oude Kerk van Carthago ging ten onder
in den vloedgolf van den Islam, die zich van
uit het Oosten naar het Westen over de Kerk
van Noord-Afrika uitstortte.
Het was een pijnlijk, langzaam sterven in de
bergspelonken van Barbarije, waarin zich de
christen benauwd voor dé vlugge ruiterscharen
der Arabieren terugtrokken.
Daar voltrok zich zonder dat iemand er acht
op sloeg, het grootste drama uit de geschie
denis der oude kerk: de totale ondergang van
de bloeiende kerken van Noord-Afrika, terwijl
in het avondland het christendom als een
nieuwe meteoor haar glans verspreidde. Na het
jaar 717, toen de christenen van Noord-Afrika
voor de keus gesteld werden ofwel de stan
daard van de Halve Maan te volgen, ofwel het
land te verlaten, had de kerk geen bestaans-
de waardin.
O! ik wist wel dat je mij uitlachen zou, maar
daar bekreun ik mij niet om. Ik heb u willen
uitleggen, hoe Bestiole mij belet een volslagen
schurk te worden, al mag het haar dan nog
niet gelukken een ordelijken werkman van mij
te maken
Drie halfbeschonken mannen waggelden de
kroeg binnen.
De voorste, dien men den Tabakspot noemde
waarschijnlijk om zijn zwaarlijvigheid, was
koopman in kranen. Onder voorwendsel vap de
kranen der waterleidingen na te zien en te
herstellen, na mhij de inrichting der keukens
en der huizen op, hoorde de dienstboden uit
en was zoodoende dikwijls in de gelegenheid
nauwkeurige inlichtingen te geven aan lieden,
die nieuwsgieriger ware^ dan hij, en gaarne
de waarde van het zilverwerk en verdere kost
baarheden van andere menschen onderzochten
Hij werd gevolgd door een bleeken, mageren
jonkman met een valsch voorkomen, die zich
bukken moest om de deur der kroeg binnen te
kunnen, want hij droeg een tafeltje op zijn
hoofd.
Deze was kramer van porselein glas, aarde
werk enz, een ambacht waarbij men de men
schen goed kan beetnemen. Niemand maakt
het den porseleinkramers lastig. Ze bestelen
je in koelen bloede, en mocht iemand de justitie
er bij roepen, het zou hem niets baten.
Ze hebben geen winkel en betalen geen be
lasting; zij wonen in slaapsteden, meestentijds
met groepen, en verspreiden zich eiken dag
door Parijs.
recht meer. Desondanks waren er rond het
jaar 963 nog verschillende godshuizen voor den
eeredienst opengesteld, er bestonden nog 40
Bisschopszetelsin het jaar 1053 nog slechts
5 en in 1074 nog 2, waaronder ook de Primati-
ale zetel van Carthago. In het jaar 1192 was
in deze stad nog de eenige bisschopszetel van
geheel Noord-Afrika gevestigd.
Toen begon de doodstrijd der kerk.
Er waren geen klokken meer die getuigden
van een bloeiend geloofsleven, er was geen
kruis meer dat nog van verlossing sprak. Met
een taaiheid die aan het boerenvolk eigen is
verdedigden de Berbers zich in nun bergen te
gen den Islam.
Volgens een Arabisch geschiedschrijver (die
echter misschien wel wat overdrijft) zouden de
bewoners van Noord-Afrika veertien keer ge
dwongen zijn geweest om den ISlam aan te
nemen. Maar altijd keerden zij terug tot het
christendom, om ten slotte, afgehouwen van
den levensboom der kerk, te sterven.
De kerel, die achter den Tabakspot binnen
kwam, moest dien dag goede zaken gemaakt
hebben, want het geld rammelde in zij zak.
De derde van detroep had tot beroep uitge
kozen: „de arme ambachtsman zonder werk",
s Hij bewoog zich langs de straten onder het zin
gen van een couplet van een of ander lied,
waarvan het refrein steeds de bede om een klei
nigheid was.
Toen die drie gasten aan een tafel plaats ge
nomen hadden, en de Ekster hun den gewonen
schotel met wijn, had voorgezet, begonnen zij
terwijl zij aten, fluisterend met elkander te
praten.
In dien tusschentijd kwamen er vrouwen bin
nen, die een of twee gestolen of gehuurde kin
deren meebrachten, vrouwen, die er aar brood
winning van maken, en klein kind in lompen
te wikkelen, en met nog een of twee halfnaak
te kinderen, zich hier of daar op een stoep ne
der te zetten en den voorbijgangers om een
aalmoes te smeeken.
Eindelijk kwamen de luciferskooplieden,
marskramers, allerlei slag van kooplieden en
rondventers binnen en weldra heerschte er een
gedrang en een verwarring, dat een gewoon
l mensch er bang van zou zijn geworden.
Men verdrong, men verstiet elkander om
j een plaats machtig te worden en het duurde
dan ook niet lang of het kleinste hoekje was
bezet. Voeg daarbij nog het lawaai, dat de ver
schillende dieren maakten, die tot het gevolg
van hun meesters behoorden: aangekleede a-
pen, gedresseerde honden, schreeuwende kaka
toe's, de klappende, vloekende, lachende me-
Terwijl Franciscus van Assisië overal in
Europa de innerlijke schoonheid van den
katholieken godsdienst in wonderlijken een
voud predikte, lag de laatste gedoopte Chris
ten uit Noord-Afrika ergens in de bergen van
Barbarije te sterven, terwijl hij fluisterend nog
den zoeten naam Jezus lispelde. Toen werd het
lijkkleed over de oude kerk van Noord-Afrika
uitgespreid
Het christendom dat in Noord-Afrika zoo nu
en dan eens als een dwaallicht opflikkerde,
stond los van de kerk van Carthago, die be
graven was. Zooals er enkele jaren geleden bij
de troepen van Abd-el-Krim enkele christenen
waren, zoo bevonden zich ook in de legerscha
ren der Mohammedaansche overheerschers
christelijke soldaten. In de kustplaatsen ves
tigden zich langzamerhand Europeesche koop
lieden, die heelemaal niet blij waren met de
missionarissen der jonge Franciscanen of Do
minicanen, want dat was voor hun zaken geen
voordeel.
(Wordt vervolgd)
nigte, de rammelende kroezen en men kan zich
een flauw denkbeeld vormen van het helsche
rumoer, dat in de kroeg heerschte.
Intusschen vertoonde zich 'n nieuwe hongeri
ge wij durven niet zeggen een bezoeker
aan -den ingang van de gelagkamer. Hij wist
maar al te wel dat de waardin geen crediet
gaf, en daar hij geen cent rijk was, doorliep
hij met de oogen de groepen der bezoekers, om
te zoeken tot wien hij zich om een maaltijd
zou richten.
Toen hij de groep bemerkte, dien de porcelein
kramer, de Tabakspot en de straatzanger vorm
de, floot hij een vroolijk liedje, stapte de
drie treden af die naar binnen voerden, en
baande zich een doortocht tot aan de tafel
waar de arme ambachtsman zonder werk zijn
ontvangst van den dag zat te tellen.
Dat noem ik van geluk spreken, zei de
nieuw aangekomene; de zakken vol goud en
Bibi heeft geen cent! Wie betaalt voor mij?
Jij straatschreeuwer, want neem mij niet kwa
lijk, als ik voor jou niet mijn beste liedjes ge
schreven had, zoudt jij op dit oogenblik niet
zoo goed bij kas zijn.
Bah! antwoordde de zanger, gij vermindert
oude; Chatillon is een andere vent! Gij hebt
niets gemaakt, dat men bij zijn lied: „De Zoon
van den Oproerling" kan vergelijken! Dat valt
in den smaak! Als men het zingt, regent het
geld.
Betaal mijn eten, hernam Bibi, en als ik het
genuttigd heb, zing ik iets voor, wat Je zeker
zal bevallen