De XXIIe Nederlandsche jaarbeurs
BEZOEKT DE JAARBEURS -
te UTRECHT - 11 T|M 20 MAART 1930
Ho. 3588
Maandag 10 Maart 1930
44ste Jaargang
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN
Kameroverzicht.
Het Gebeim van den
Voddenraper.
INTERNATIONAAL
HET GEREGELD BEZOEKEN DER NEDERLANDSCHE JAARBEURZEN IS EEN ONAFWIJSBARE
EISCH VOOR lEDEREN ZAKENMAN, DIE VOLKOMEN OP DE HOOGTE VAN ZIJN VAK EN ZIJN TIJD
WIL BLIJVEN (125)
OPENING TWEEDE GEBOUW
FEUILLETON.
"«w£?.wa"*-fiHT'0- 1 VERSCHIJNT ELKEN MAANDAG., WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND -T8voSRn°i
Een mijlpaal in de geschiedenis van het Jaarbeurs
wezen in Nederland.
Het vaste Jaarbeursgebouw in omvang verdubbeld.
H.M. de Koningin verricht persoonlijk de opening
van het nieuwe gebouw.
fflSIRf If NINE, Ho. 52419.
De Winkelsluiting.
DE
Bureaux van Redactie en Administratie
OOSTKADE 218, SAS-VAN-CENT
Telefoon 15 Telegramadres: Koerier
ERIER
Abonnementsprijs 1.50 per 3 maanden,
of 5.25 per jaar, bij vooruitbetaling -
Advertentiën 20 cent per.regel, bij contract lager
GE8CHIKT
PUBLIOITEIT
Elf Maart 1930 is voor het Nederlandsche
Jaarbeurs-instituut een dag van zeer bijzonde
re beteekenis. Een nieuwe phase in de ontwik
keling van het Jaarbeurswezen in Nederland
gaat dien dag worden ingeluid met het in ge
bruik nemen van het tweede vaste jaarbeurs
gebouw, één geheel vormend met het handels
paleis, waarin tot dusverre tweemaal 's jaars
de hartslag van Neerland's hander en in
dustrie te beluisteren viel en door al wat koop
man was in Nederland en ver daarbuiten
ook met groote belangstelling beluisterd placht
te worden.
Merkwaardig is dit feit in hooge mate, wijl
eruit blijkt, dat de groep energieke Neder
landers, die het indertijd hebben aangedurfd,
trots de ontmoedigende factoren van twijfel
en terughoudendheid, in ons vaderland aan
een Jaarbeursinstituut het aanzijn te geven,
thans den tijd gekomen hebben geacht om hun
werk verder te consolideeren door het stichten
van een tweede vast gebouw.
Die daad getuigt van optimisme, van groot
vertrouwen in de toekomst van het Jaarbeurs
wezen in Nederland, van de uit practische er
varing van een lange reeks van jaren gegroeide
overtuiging, dat de Jaarbeurs hier te lande in
derdaad voorziet in 'n behoefte van handel en
nijverheid, dat zij geworden is een nationaal
instituut, een brok volksbestaan.
De dag van morgen is dan ook voor de grond
leggers van ons Jaarbeursinstituut een glorie
dag, een bekroning van hun intensieven ar
beid, in het economisch belang van Nederland
verricht.
Voor dien arbeid, moge hun van deze plaats
uit, oprechte hulde worden gebracht.
Van waardeering voor dien arbeid en voor
de beteekenis van het hierdoor bereikte resul
taat, getuigt zeer zeker ook het feit, dat Hare
Majesteit de Koningin persoonlijk de openings
plechtigheid van den nieuwen bouw zal komen
verrichten, een geste, waardoor onze Lands
vrouwe het nationaal karakter dezer instelling
meteen nog eens heel duidelijk naar voren
brengt.
In een onzer Februari-nummers gaven we
van de „bezetting" van deze XXIIe Jaarbeurs
reeds een gedetailleerde beschrijving. Wij mee-
nen dan ook heden te kunnen volstaan m$è
de mededeeling, dat de vergroote expositie
ruimte reeds thans tot een aanmerkelijke uit
breiding van het aantal stands heeft geleid.
Moge die expansie aanhouden en meer en
meer onze Jaarbeurs worden het gave beeld
van Neerland's handel en industrie, de kracht
en voedingsbron voor tal van Nederlandsche
ondernemingen en tevens ook, naar buiten, de
respect afdwingende demonstratie van ons na
tionaal kunnen en het groote middel tot het
aanknoopen en onderhandelen van onze inter
nationale handelsrelaties.
Een enkel woord thans nog aan den
vooravond van dit belangrijk nationaal ge
beuren tot onze gewestgenooten.
Reeds meerdere jaren werd op de Jaar
beurs en dezelver groote beteekenis ook
voor Zeeuwsch-Vlaanderen door ons met
grooten nadruk gewezen. Onze bekende
jaarbeursedities, die bij het Jaarbeursbestuur
steeds warme waardeering vonden en waar
aan meerdere ministers en vooraanstaanden
in den lande steeds Con Amore hunne me
dewerking verleenden, waren allen gericht
op het doelOnze Zeeuwsch-Vlaamsche
handelaars en industrieelen aan te sporen,
niet langer afzijdig te blijven, doch zich te
Utrecht te doen gelden om ook d&ar voor
Zeeuwsch-Vlaanderen de belangstelling te
wekken, die, volgens de reeds zoo vaak ge
hoorde klacht, in de Noordelijke provinciën
des lands en niet het minst ook in regeerings-
kringen nog maar steeds bleef ontbreken.
Bij voortduring hebben wij betoogd, dat
de Jaarbeurs een uitstekend middel moet
worden geacht om Zeeuwsch-Vlaanderen
meer bekend te maken en om het contact
met het Noorden te verstevigen.
Geenzins hebben wij daarbij de moeilijk
heden onderschat, welke aan een vertegen
woordiging te Utrecht, van Zeeuwsch-Vlaan
deren uit, in den weg staan.
Doch, wie het doel wil, moet nu eenmaal ook
de middelen willen. Wil Zeeuwsch-Vlaanderen
mét het overige Nederland één blijven, dan
zal het voor de uit zijn geïsoleerde ligging
voortvloeiende verkeersbzwaren niet uit den
weg moeten gaan.
Trouwens, het doel is een offertje waard en
een goed koopman weet zich op z'n tijd te
herinneren, dat „de cost voor de baet uitgaat".
Al hebben wij dan tot ons zeer groot leed
wezen ditmaal als gevolg van een samen
loop van omstandigheden, geen Jaarbeurs
editie in den eigenlijken zin des woords kun
nen uitgeven, zoo zullen wij in deze Jaarbeurs
periode wel niet nalaten, bij voortduring onze
lezers naar Utrecht te verwijzen.
Onze gewoonte getrouw, zullen wij persoon
lijk op de „Messe" te Utrecht weer de indruk
ken gaan opdoen, welke ons stof zullen leveren
voor steeds nieuwe pleidooien voor deze zoo
uitstekende zaak, vast vertrouwend, ten slotte
ook in óns gewest de eovertuiging te zien gebo
ren worden dat inderdaad voor een Zeeuwsch-
Vlaanmsche vertegenwoordiging te Utrecht alles
te zeggen valt, een overtuiging die moge leiden
tot een spontane daad.
Na afhandeling van de begrooting voor
Nederlandsch-Indië heeft de Tweede Kamer
een aanvang gemaakt met de wettelijke
regeling der winkelsluiting, een reeds vrij
oud thema, waarvan den laatsten tijd in-
tusschen vaststond, dat het weinig later dan
het werktijdenbesluit voor winkels in werking
zou moeten treden.
Het wetsontwerp regelt vijf aangelegen
heden, namelijk winkelsluiting op
Zondag, winkelsluiting op werkdagen
des avonds om acht uur ('s Zaterdagsavonds
om tien uur); ventverbod gedurende de
winkelsluiting plaatselijke bepalingen, hou-
Naar het Fransch van
RAOUL DE NA VERY.
35)
Terwijl vader Falot zich in het verleden ver
diepte, was de vertooning op het theater met
de gebruikelijke schoppen en snedige gezeg
den afgeloopen en sprak Caoutchoucc, na een
oorverdoovende fanfare van de muziek welke
den voddenraper uit zijn overpeinzingen wekte
het volk toe.
Vader Camourdas, vroeg de Ekster, gaat ge
niet in den tent?
Ik ben vandaag geen kapitalist, mijn jon-
geen.
Gij wacht op het uitbetalen van uw rente,
nietwaar?
Mijn rente? Wie heeft jou gezegd dat ik
rente trek?
Dat is ook wat moois! wel niemand! Maar
een mensch heeft toch zijn verstand niet voor
niets gekregen. Ik weet niet welk ambacht gij
eertijds bij de hand gehad hebt, maar dit is
zeker, dat gij sinds lang 'n volslagen vijand
zijt van allen mogelijken handenarbeid, 'n
Man nu, die het Roode Kasteel, de Zingende
Pad cn de Doode Rat bezoekt, een man die
zijn pijpje rookt en bij gelegenheid een pintje
pakt, hoewel ik u, om de waarheid te zeg
gen, nooit heb zien drinken, maar u dikwijls
betrapt heb, terwijl gij rondjes voor de kame
raden betaaldet, zulk een man moet rente
trekken ofwel
Ofwel? vroeg Camourdas somber.
Tot de geheime politie behcoren.
Camourdas maakte zulk een hevige bewe
ging dat Bestiole half van zijn schouder gleed.
Dat zegt ge niet uit uzelve, Ekster! wie heeft
u dat gezegd?
De kameraden.
Laat er eens een onder m'n handen komen,
ik zweer je..
De jongen liet eenig koper geld in zijn zak
rammelen.
Mag ik de plaats voor Bestiole betalen?
vroeg hij aan Camourdas.
Och! vader, vader! vleide het arme schep
seltje, wat zou ik blij zijn
Goed, ga maar mee, antwoordde Camourdas,
ik zal een pijpje rooken, terwijl ik op jullie
wacht.
De ekster nam Bestiole bij de hand, zoodra
ze op den grond stond, en regelde zijn stap
naar de haren; het meisje was niet alleen ge
bocheld maar ook mank.
Stralend van blijdschap, traden beiden de
tent binnen en namen plaats op ternauwer
nood geschaafde planken, die op groote schra
gen gelegd waren.
Eindelijk nam de voorstelling een einde en
zagen Bestiole en Ekster het gordijn vallen.
De knaap beschermde het kleine gebrekkige
meisje bij het uitgaan naar z'n beste vermo
gen, en bracht haar bij Camourdas terug, die
onafgebroken de eene pijp na de andere ge
rookt had.
Vader, vader! riep de kleine, wat heb ik een
plezier gehad! O. Ekster, wat ben ik je dank
baar.
Kom, kom, Bestiole, ik ben blij dat jij je ver
maakt hebt. Goeden avond! binnen een paar
dagen zal ik het potje reseda brengen.
Bestiole glimlachte en zegde hem vaarwel,
terwijl haar vader, haar weer op z'n gespier
den schouder zettende, met groote stappen de
rue de Belleville afging.
Zijn schreden naar die van Camourdas rich
tend, volgde vader Falot hem op zekeren af
stand.
Na eenige straten doorgegaan te zijn, sloeg
Camourdas de rue Bochard de Sarron in, en
belde aan een der huizen, waarvan de deur
achter hem werd gesloten.
Nu weet ik, waar hij woont, ben ik er zeker
van hem terug te vinden, dacht vader Falot;
en buitendien, als ik hem in de Zingende Pad
niet terug zie, kan ik toch nog altijd met het
kind in aanraking komen. Die Camourdas is
wel dezelfde dronkaard, dien ik uit mijn fa
briek joeg. en die toen zwoer zich eenmaal te
zullen wreken.
Vader Falot verliet de rue Bochard de Sar
ron en begon zijn nachtelijke inzameling; want
hij was tijdens de voorstelling mand, haak en
lantaarn gaan halen. Hij kon hiermee onge
veer een uur bezig zijn geweest, toen een ake
lige angstkreet hem aan zijn plaats nagelde.
De kreet was geslaakt door een zwak jong
wezen, ongetwijfeld een kind.
Falot zag scherp naar alle richtingen uit en
wachtte; ten tweede male liet zich een angst-
geschrei vernemen, terwijl een gerucht van
snellende schreden, als van iemand, die hard
loopt, zich tevens liet hooren.
Eensklaps zag vader Falot, aan de krom
ming eener straat, een kind op hem toesnellen,
dat van verre gezien, geheel ontkleed scheen,
maar een tricot droeg, dat nauw om zijn dunne,
leden sloot. Toen het iemand zag schreeuwde
en riep het iets wat vader Falot niet kon ver
staan, maar ver achter het kind hoorde hij een
zwarpn stap en een dreigende stem.
Klaarblijkelijk werd het kind vervolgd.
Juist kwam van den anderen kant der straat
een netgekleed jongmensch op het hulpgeroep
toeschieten, en de arme kleine viel gelijktijdig
in de armen van den jonkman en in die van
den voddenraper.
Beiden zagen toen, dat het knaapje een
bloedende wonde aan het hoofd had, en zijn gc
laat er deerniswaardig uitzag.
Red mij, red mij! stamelde de arme kleine.
Wie wil u kwaad doen mijn kind? vroeg de
jonkman.
De Roode Kasper, antwoordde het knaapje
hij zal mij vermoorden, dat is zeker, als hij mij
wer in handen krijgt.
De voddenraper smeet zijn mand op een
stoep en nam het kind op.
(Wordt vervolgd)