Kerstvertelling.
cmdat voor hen geene plaats was in de herberg.
jeugdig onverdorven hartEn
nu!Wat was dat?Werd
daar niet haar naam genoemd?
Koortsig flikkert haar oog en een
siddering grijpt haar aan, nu zij Ma
rieke, haar lieveling, met een kla
gend stemmetje hoort zeggen:
„Moeke, hoe jammer, dat Lena er
n:et bij is." Zij dreigt neer te slaan,
maar de zoete, weeke stem, die het
ten antwoord geeft: „Ja, Marieke,
dat is erg jammer, kind," die
stem, welke weder een vonkje van
hoop en moed in haar gefolterde
ziel doet gloren, houdt haar staande
en opnieuw luistert zij, elke spier,
elke zenuw in de pijnlijkste span-
n:ng. liet vroolijkc gezang en ge
jubel heeft opgehouden, moeder
brengt de zusjes en broertjes naar
bedLena ziet het kaarslicht
achter de twee venstertjes van de
zolderverdieping schemeren en z*j
bespiedt het, als hing haar leven
van afZie, daar verdwijnt hT
weder, 't is weer duister boven
Wat zal zij doen? Zal zij thans
wagen als een boetvaardige zonda
res den drempel te overschrijden,
om van haar ouders vergiffenis af
te smeeken? Zij wil den voet ver
zetten, maar zij is als vastgenageld,
zij kan niet.Klappertandend zoo
wel van vrees als van koude blijft
zij staan. De wollen doek, welke
haar tegen de ruwe windvlagen en
de vallende sneeuw beschermde, is
op den grond gevallen, zij doet zelfs
geen poging om dien op te rapen,
zij is met verlamming geslagen
volzin te voleinden en de ouders
staan roerloos, doodsbleek en met
starren blik. Doch slechts een oo
genblik; want het moederhart heeft
goed gehoorddat was zij, haar
dochter, haar diepbetreurd kind
Met den hartverscheurenden kreet*
„Lena!" snelt zij naar buiten, knielt
in de sneeuw naiast haar in on
macht gevallen dochter, heft het
marmeren gelaat in de hoogte, op
haar schoot, kust het herhaaldelijk
en besproeit het met hare tranen.
Ook de vader is inmiddels nader
getreden, en ofschoon zijn gelaat
geen aandoening verraadt, ofschoon
hij schijnbaar ongevoelig neerblik:
op het aangrijpend tooneel, toch
is ook bij hem daarbinnen een snaar
in beweging gekomen, welker tril
ling hij n:et vermag te onderdruk
ken.
„Kom, Anna, gauw," spreekt hij
tot zijn vrouw, „laten we haar da
delijk binnenbrengen." En de daad
bij het woord voegend neemt hij
zijn kind in zijn gespierde armen
en draagt haar in het woonvertrek,
waar beiden zich om het hardst be
ijveren om de bezwijmde tot het
bewustzijn terug te brengen. Einde
lijk, na lange minuten van bange
spanning, opent Lena de oogen,
staart wezenloos rond en fluistert:
Mijn God, waar ben ik?
„Hier kind, hier, Lena, aan moe
ders hartach, waarom zijt gij
met vroeger teruggekomen?"
„Vroeger, ja, vroeger," herhaalt
Lena langzaam als in een droom»
elkander, slecht een enkele maal
onderbroken door een broertje or
zusje, vooral van Marieke, dat. Lena
is teruggekee.d. Plotseling schrik
ken allen op door het geratel der
wielen van een rijtuig, dat vöör net
huis stilhoudt. Het gelaat van den
vader betrekt en Lena en haar moe
der wachten bevend wat zal volgen,
want zij hebben begrepen, wie de
ongenoode gast is, die het durft
wagen hier den voet te zetten. Doch
wie daar binnentreedt, neen, bin
nenstormt, die laat geen tijd om
hem te beduiden dat hij niet wel
kom is, want met de woorden:
„Vader, moeder, Lena, vergeving
ock voor mij," knielt hij neder voor
de verbaasde ouders en smeekt hen,
hem voortaan te beschouwen als
hun zoon, den toekomstigen echt
genoot van hun kind.
Het was Herman, en ook hem
werd, na eenige nadere verklarin
gen, vergeving geschonken. Hij had
Lena werkelijk liefgehad.
En schooner nog dan hij begonnen
was liep de Kerstdag, het heerlijke
vredefeest, ten einde.
De avondschemering hulde de hui
zenzee in haar grijzen mantel. Werd
het op andere tijden stiller in de
straten, vandaag juist begon om dit
uur het verkeer drukker en leven
diger te worden. Het was een onaf
gebroken komen-en-gaan van men-
schen. De eene, zwaar beladen met
pakjes en pakken, Verkneukelde zich
reeds in de blij verraste, gelukkige
gezichten, die hij zou te zien krij
gen; de andere spoedde zich naar
de winkels, kramen en magazijnen,
om uit den overvloed van geschen
ken zijn keuze te doen. Het was
Kerstavond!
De oude heer Akkermans stond
vóór het venster in zijn fraai gemeu
bileerde zitkamer droomerig naar
buiten te staren. Op zijn strak gelaat
lag niets van de betoovering, die
van het naderend Kerstfeest uitgaat.
Zijn gedachten dwaalden in een
somber, troosteloos verleden.
Vele jaren zijn heengegaan, dat hij
in eigen huiselijken kring het blijde
Kerstfeest vierde! Zijn vrouw
rustte drie jaren onder de groene
zoden van het kerkhof, en zijn eeni
ge dochter, aan wie hij met geheel
viin hart cr#ihpr>ht W3S had hpm rlpti
op de wereld, nif voelde hij de ver-
latenheid loodzwaar op zich druk
ken. Niemand Ijad hiji meer, aan
wien hij zijn opgepropt gemoed eens
vertrouwelijk kon uitstorten. Lang
zamerhand was ook zijn werkkracht
met de levenslust verdwenen en hij
"verheugde zich, toen hij zijn zaak
tegen een redelijken prijs van de
hand kon doen. Doch de eentonig
heid van het rustig leven deed hem
het dubbel verlies dubbel zwaar ge
voelen. Het beeld zijner dochter rees
weer aanhoudend voor zijn geest
enin zijn hart. Wel had zij een
diepe wond in zijn hart geslagen,
doch hij zou haar alles vergeven,
zocdra ze om vergiffenis kwam bid
den. Zulks had hij zijne brave vrouw
op haar sterfbed moeten beloven.
Doch het eene jaar verliep na het
andere, zonder een levensteeken van
zijn kind te brengen.
Zonderling? Waarom moesten juist
heden, op Kerstavond, deze herinne
ringen in al haar duidelijkheid voor
den geest treden?
Eere zij God in den hooge,
Vrede den menschen op aard
zoo zongen beneden op straat lieve
kinderstemmen, waar zich eenige
zware stemmen van volwassenen bij
aansloten.
Mijnheer Akkermans slaakte een
diepen zucht, nam in der haast hoed
m overjas, en ging, neen, stormde
de trappen af, naar buiten.
den te kijken, toen de ex-fabrikant
den winkel naderde. Deze, door den
barschen uitval der vrouw op de
kinderen opmerkzaam gemaakt, zag
hoe de kleintjes niet leege landen
bedeesd afdropen.
„Wacht eens! Als ik deze ar-
meluiskinderen eens gelukkig maak
te!" dacht hij bij zich zelf. „Komt
eens hier, kleinen," riep hij met vrien
delijke stem. „Hoe heet je, vent
je," vroeg hij, de verkleumde hand
jes van het jongetje in de zijne ver
warmend.
„Frans," kwam het schuchter uit
den k ndermond..
„En dat is zeker je zusje?"
„Ja," knikte het kereltje
„En hoe heet jij dan, zus?
„Trientje Welters!"
„Trientje Welters?" Akkermans
staarde nadenkend voor z:ch uit.
„Welters? Welters?" Waar heb ik
dien naam nog ontmoet? Nu, 't kon
best, maar wat zou dat dan nog?'
dacht hij. In zijn lang zakenleven
had hij met zooveel namen te doen
gehad, waarom zou daar de naam
Welters niet bij kunnen zijn.
Spoedig was hij weer zich zelf en
richtte zich weer tot de kinderen:
„Waar werkt je vader?"
„Vader is dood!"
„Arme kinderen, nog zoo jeugdig
en nu al wees," mompelde Akker
mans bijna hoorbaar. En is vade.
al lang dood?"
wanten, soldaatjes en een verfdoos
met penseelen en palet."
Een'ge oogenblikken later had ook
Fransje zijn pak onder den arm.
Met innige voldaanheid blikte de
oude heer op de twee gelukkige kin
deren. Zoo'n heerlijken Kerstavond
had hij lang niet beleefd, en om zijn
rol van gezant van het Kerstkindje
ten einde toe te vervullen, wilde hij
de kleine dreumessen naar hun moe
der vergezellen. „Wat zal ik nu voor
je lieve moe meebrengen?" vroeg hij
rondz end, of hij ergens iets kon
vinden, wat voor de moeder diens
tig leekDaar had hij het reeds
gevonden. Droogworst eii saucyze-
broodjes zouden in het arme kuis
gezin welkom zijn en eenige in ge
kleurd papier gewikkelde gulden
stukken konden de kerstvreugde n et
bederven. Nu nog onderhandeld over
een spar.eboompje met toebehoo-
ren en dan op weg naar den Hoek.
Het was een schilderachtig groep
je. Het sparreboompje op den schou
der, het pak met droogworst en
saucyzebroodjes in de linkerhand
schreed de oude heer met groote
passen over de besneeuwde straten,
terwijl een jongetje en een meisje
nu eens wat vóór, dan iets achter
naast den heer voorttippelden.
Hoe gelukkig voelde Akkermans
zich in de rol van gezant van het
Kerstk'nd!
De dichtvallende sneeuw mocht
zijn borst als met een pels bedekken,
daaronder, klopte zijn hart van war
me levensvreugde. Hij verbaasd
zich over zijn eigen, dat hij, de naar
geestigheid in persoon, deze rol zoo
handig speelde. En de dreumes
sen dan? De pret had hun de ton
getjes losgemaakt. Ze lieten niet af
met kinderlijke naïviteit over he
Kerstkindje en duizend andere din
gen te babbelen en de gezant van
het Jezuskindje schepte er genoegen
in met de kinderen kinderlijk te pra
ter,.
De Hoek was een steegje, waar,
I vier hoog, vrouw Welters met hare
kinderen sedert een paar weken haar
intrek genomen had en met vervaar
digen van fijne handwerken een ka
rig stukje brood zoekt te verdienen.
Op het eerste gezicht was het haar
aan te zien, dat ze eens betere da
gen gekend had en dat alleen de
strijd om het bestaan haar zoo hoog
een onderkomen had doen zoeken