vraagt Uuido Uezene, „aat, n.ene- gcnstaandc de duisternis van 't jaar getijde en de koude van 't weer, het helderste en het warmste feest van 't jaar is voor 't hart en het ver stand van de menschen?" Kerstmis 's ons liefste feest, Kerstnacht onze schoonste nacht. Hoe verlangden onze harten naar liet Kerstfeest. Traag trok de Ad vent voorbij. De late herfsthemel was een effen grauw gelaat zonder uitdrukking, en de dagen waren somber en duister. We voelden mee: de nacht van 't heidendom, de nacht zonder God, de nacht der verwachting, de nacht vol klagende zielen, zoekend naar Hem, naar de Rechtvaardige, de Messias. Daags voor Kerstmis klinkt er een stem: „Hodie Scietis.... Heden zult gii weten, dat de Heer zal ko men en ons verlossen, en morgen zult gij zijn heerlijkheid aanschou wen. En 's namiddags, nog voor de eerste schemering invalt, hoo- ren wij: „Wanneer de zon zal zijn opgegaan, zult gij de Koning der koningen zien, neerdalende van ziin Vader De Kerstnacht komt de nacht, die schooner is dan de dagen de nacht, waarin 't Woord is Vleesch geworden „En daar waren herders in d:e omstreek, die buiten de nachtwacht hielden over hun kudde." Vierduizend jaar had de wereld gewacht op de Beloofde der volke ren. Vierduizend jaar hadden pro feten voorspeld en Godgewijde mannen bezongen de Mess;as, die ra eeuwen verschijnen zou. Maar ach, de tijd viel zoo lang. De we reld werd goddeloos en velen ver loren het vertrouwen op de komst van Christus. Doch ziet, „toen alles Ir. de diepste stilte rustte, en de nacht aan 't midden zijner baan gekomen was, kwam Uw almachtig Woord, o Heer, uit de hemel van de koirnklijke troon." „Het Woord is Vleesch geworden en heeft on der ons gewoond." Na een tijdperk van zoovele eeu wen, waarin de hemelpoort onver- b:ddelijk gesloten bleef, als geblok- k erd door de donkere stapelwol ken van Gods toorn, breekt in de Kerstnacht plots de hemel open. oen kchtvloed golft over het dal van Bethlehem en dringt door de wan den van de tenten der herders heen Vanuit die lichtglorie daalt een engel aarde, maar de Kerstnacht bloeit als een wondere bloem voort in de tuin onzer zielen. In de kerken waar dan het H. Misoffer wordt opge dragen temidden van bloemenweel de en lichtglanzen, daar daalt de God-mensch weder neer, en schenkt aan ieder van ons Zijn Vrede. En als ook wij op onze beurt in de H. Com munie Jezus in de kribbe van ons hart neerleggen, zien wij dan in dankbaarheid op tot de Vader in de hemel, en bidden wij met de priester: „Verleen ons, smeeken wij. almachtige God, dat de vajidaag geboren Zaligmaker der wereld, evenals Hij de oorsprong is onzer Goddelijke geboorte, aldus ook de Gever zij van het onsterfelijk leven. In de Kerstnacht ademt het Chris tenhart slechts liefde en vrede. L ef de en vrede: twee woorden, die de wereld niet kent, of liever, nret ken nen wil. Als dan in de Kerstnacht de klok ken luiden, herinner u, wereldling, dat de Vredevorst geboren is, die u wil bevrijden van de kluisters van uw eigen hoogmoed en u de gele genheid aanbiedt 't offer uwer on derwerping te brengen. Als in de Kerstnacht dc klokken luiden, herinner u dan, zondaar, dat het Jezuskind vanuit de kribbe :i Zijn liefderoep toezendt: Kind, geci Mij in deze nacht uw hart! En on der het gebeier der feestklokkeu, wier re'ne klank door de lucht zweeft, zal Gods genade u een af schuw van uzelven inboezemen. O, als gij dan de stem des Heeren hoort, wil uw hart dan niet sluiten. Als in de Kerstnacht dc klokken luiden, herinner u dan, gij allen, brave Christenen, dat uw Verlossei geboren is, die smart en leed zal wegnemen uw Koning, aan w ens wetten het zoet is te gehoorzamen, uw Liefde, die uw hart met vreugde zal vervullen bovenmate. Het is een vrome gewoonte, welke op zeer vele plaatsen bestaat, om M de namiddag van het blijde Kerst feest, met geheel het gezin naar de kerk te gaan om voor de kribbe eenige tijd in gebed door te brengen Welk een onbeschrijflijk schoon ta fereel als rond de kerststal lijk bon te engelen de kinderen drommen, terwijl moeder de kleinsten omhoog tilt om recht in 't kribje te mogen kijken. Och, laat hun onschuldige blikken zich vergasten aan al het mooie van de kerststal, zoolang zij en de engelen kwamen en aanbaden het! mist, waaruit de voorzichtig zich voortbewegende personen en voor werpen plotseling als schimmen op doemen, om liet volgende oogenbl k n den dikken grijzen nevel weder spoorloos, als opgelost, te verdwij nen. Wie zich bulten bevindt heeft het benauwend gevoel van een drei gend gevaar, en wie binnen is ge bleven, wacht met angstige spanning op de terugkomst van afwezige huisgenooten. Op een der bovenhuizen van het Rok'n, in een weelderig en met smaak ingericht salon loopt een jon ge schoone vrouw onrustig heen en weer. Nu en dan staat zij stil, kijkt met betraande oogen hulpeloos rond en wringt wanhopig de handen. Doen 't is meer dan bezorgdheid voor hei lot van afwezigen wat haar kwelt, haar geweten is ontwaakt en zljri verwijtende stem doet zich te Vfee- den stoel, waarvoor zij ligt neerge knield. Eensklaps staat zij op; haar oog is rusfger, haar trekken zijn diep ernstig, bijna strak, 't is duide lijk dat in dit kort, innig verkeer met haren Schepper hare ziel een kloek besluit heeft genomen, 't welk zij onverwijld ten uitvoer wil leg gen. „Neen," mompelt zij, „n;ets zal mij weerhoudenik zaj heen gaan. ik !zal mij werpen aan dc voeten van mijn goede ouders-en geve God, dat zij mij, hun verloren dochter, niet van zich stooten Moge het Kerstkindje mij genadig zijn Opnieuw vloeien haar tranen, nu zij het portret eener eenvoudige vrouw, bij wier gewaad haar rijk en bevallig kostuum zoo scherp af steekt, van een étagère neemt en het met kussen bedekt onder den1 her haalden uitroep: „Moeder, moeder, hartstochtelijk, hijna neitig, „ze mo gen niets, volstrekt niets zien van de pracht en de weelde, die ik zoo duur heb gekocht ten koste van hun geluk en het mijneNeen, Lena moet weer vóór hen staan, zooals zij haar gekend hebben toen Een krampachtige snik brak haar smartelijken gedachtengang af. Haastig zet zij zich. vóór een ele gant klein bureau en schrijft deze weinige regels: „Vaarwel, Herman! Wend geen pogingen aan om mij terug te zien en beschouw mij als dood voor u. Vaarwel! LENA." In tegenspraak met d'e beshstheid en koelheid in den vorm rolt een traan op het papier. Welde ook de ze op uit de bron van bitter na-be rouw, of vond hij haren oorsprong in een ander gevoel?ïn elk ge val weifelt zij niet, om 't geen haar geweten haar gebiedt ten volle uit te voeren. Slechts een oogenbl1'; aarzelt ze, nu ze een laadje van hei bureau opent, om z;ch van reisgeld te voorzien. Immers, dat geld be hoort haar niet meerZij zal dan ook slechts zooveel ervan ne men als strikt noodig is voor de kosten der reis, en zij zal het te rugzenden, want er kleeft schande aan en zij wil haar schuld uitwis- schen tot de laatste smet. Een uur later zit Lena in een spoorwagon 3e klasse, op weg naar het duitsche grensdorp, waar zij ge boren werd en een gelukkige kinds heid sleet; naar het huis, dat zij te kwader ure vrijwillig heeft veria ten, gehoorzamend aan een onge- lukkigen hartstocht, niet aan haar eer en haar plicht, niet ook aan cie ingevingen der liefde jegens haar ouders, die haar met zooveel tec dere zorgen hadden grootgebracht en door hun voorbeeld haar waren voorgegaan op het pad der deugd. Wat al pijnlijke denkbeelden woe len door het hoofd van het arme meisje, terwijl de trein haar steeds dichter brengt bij de ouderlijke wo ning, waarnaar zij zoo vurig ver langt en die haar tevens met angst en schrik vervult. Zullen haar ou ders haar vergeven wat zij heeft misdaan? Zullen zij haar weder !:i genade opnemen? Of zullen zij haar, die schande over hen gebracht heeft, verstooten als een ondankbare, ver- 1 jagen als een onwaardige? Bij de L)ie 't metiscmtom aen veriossei uiaun. o Vredes-Kindekijn! gedachten aan hare moeder glanst een straaltje van hoop in haar ge folterd hart, maar denkt zij dan weder aan de gestrengheid van haar vader, dan krimpt dat hart ineen v^an nameloozen angst. 't Is zeven uur in den avond, nu de trein stilhoudt aan het station waar zij wezen moet, en het noe men van den naam der plaats doet een geweldigen schok door haar le den varen, die haar als verlamt. Zij vermant zich echter, stapt uit, haar gelaat half verborgen achter den wollen doek, dien zij om den hals heeft geslagen, en sluipt schuchter het station uit, den weg opnaar huis. 't Heeft sedert een paar uren gesneeuwd en reeds bedekt een vrij dikke laag den wegDaar, daar ginds, bij dat groepje kale boomen, die spookachtig hun zwarte, magere armen uitstrekken op een'gen af stand van den grooten weg, daa. staat de eenvoudige ouderlijke wo ningdaar heerscht op dit oogen- blik vreugde want het is Kerst avond en van den veelkleurigen Kerstboom straalt een zachte glans door het zoo wel bekende gezel lige vertrekZouden zij ook aan haaf denken in dezen stond?.... En zou die gedachte n;et een scha duw werpen over de he'lige feest vreugde?Huiverend sleept zij zich voortheeft ze goed ge hoord?Waren dat geen klan ken?Hoor, daar is het weer plechtig ruischt het door de stilte: Stille Nacht, heilige Nacht Haar hart klopt met een geweld, als wil het naar buiten breken Groote God, en dien schoonen, dien heerlijken avond zal zij ontwijden door haar aanwezigheid!Zij staat nu voor het verlichte raam. zij ziet de daarlangs glijdende schimmen van haar ouders, van haar broeders en zusterszij legt het oor tegen de vensterruit, en gretig drinkt dit elk woord daar ge sproken, elk Kerstbedje daar gezon gen, terwijl heette tranen over haar bleeke wangen stroomenAch hoe gelukkig had ook zij zich eens onder dien Kerstboom gevoeld, hoe had zij ook gezongen, gedanst en gesprongen met den hemel in haar

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche Koerier | 1929 | | pagina 8