Het Kerstfeest van
den Tenor.
band der liefde weer aaneen te knou-
pen, dien zij in haar jeugdige licht
zinnigheid zoo roekeloos verbroken
had.
-o
Ook voor het zolderkamertje was
het Kerstavond. Vrouw Welters zat
bij een zwak petroleumlicht te wer
ken aan een goedkoop kerstgeschenk
voor haar lievelingen. Een kerst
boom koopen ging boven het bereik
harer platte beurs. Toch kan ze 'l
niet van zich verkrijgen, haar kin
deren geheel-en-al in hun verwach
tingen teleur te stellen. Van een oud,
afgedragen kleed wist haar vaardi
ge hand een aardig stukje „nieuw"
te maken. Zulks moest ze natuur
lijk doen zonder dat de kinderen
het zagen, anders was de verrassing
eraf. Daarom gaf ze tegen haar ge
woonte dezen avond gereedelijk toe,
dat de kinderen eens naar de kerst
uitstallingen gingen kijken.
Zoo zat ze daar bij het zwakke
licht der petroleumlamp en naaide,
naaide, totdat de naald aar. haar
vermoeide vingers ontglipte en zij,
door slaap overmand, de oogen
sloot. De lichte sluimering tooverde
haar de liefelijkste droombeelden
voor den geest.
liet was Kerstavond. De tallooze
lichtjes van den rijk beladen kerst
boom wierpen een feeërieke schitte
ring in het voornaam gestoffeerde
salon. Met haar twee spruitjes stond
ze onder den kerstboom en kon de
oogen niet afwenden van de kost
bare kerstgeschenken, die in groote
verscheidenheid voor haar en de
kleintjes op een witgespreide tafel
lagen uitgestald. Daar kwam een
oud heer binnen, 't Was haar vader.
Hartstochtelijk viel hij haar om den
hals en sprak met van aandoening
bevende stem: „Angela, mijn kind.
heeft u het Kerstkindje dan eindelijk
teruggebracht." Snikkend viel ze
voor hem op de knieën en zijn han
den met haar lieete tranen besproe
iend, bad ze. „Vader, vergiffenis!
Vergiffenis, dierbare vader." Glimla
chend hief de oude vader haar op
en
Een gestommel op de krakende
trappen deed haar wakker schrik
ken. Geheel van streek keek ze mis
troostig rond. God! Het was
slechts een droom! Met de punt
Toen zij de ster zagen, verheugden zij zich met zeer groote vreugde.
n:en," babbelde het meisje naar adem
hijgend door, maar het heeft zijn
knecht gestuurd en die komt zelf
mee.
„Zijn knecht?rekte de ver-
vaasde moeder deze onbegrepen
woorden lang uit.
„Ja, met een langen witten baard.
Hij lijkt juist op grootvader van het
portret," ratelde het kind verder, op
een portret wijzend, dat tegen den
muur hing.
Nu kwam Fransje binnen eveneens
met een groot pak in de handen. En
achter het knaapje hijgde de
vrouw viel haast in onmacht haar
vader aan.
Toen zijn blik die der vermagerde
vrouw ontmoetten, liet de oude Ak
kermans het boompje machteloos
op de tafel zinken. Droomde hij
of was het werkelijkheid? Alsof
een waas voor zijn oogen kwam,
wreef hij met de hand over de oog
leden. Toen hij weer naar de vrouw
zocht, die hij hier op dit armzalig
zolderkamertje na een tienjarig zoe
ken had teruggevonden, lag dez
schreiend aan zijn voeten.
„Vader, vergiffenis, vergiffenis va
der!" steunde de arme vrouw.
„Angela, mijn kind, moet ik je zoo
terugvinden!" Beide armen sloeg hij
om de vóór hem liggende gestalte,
en haar van den grond opheffend,
drukte hij haar aan zijn hart.
Een oogenbl'k van plechtige stilte.
W:e beschrijft, wat er in die wijle
in beider harten omging?
„Vergiffenis, vader, vergiffenis!
Laat mij weer uw kind zijn!" on
derbrak de klagende vrouw de stil
te, terwijl ze haar oogen vertrouw-
vcl op den sidderenden grijsaard
sloeg.
„Angela, lieve Angela, ik heb .ie
niets meer te vergeven! Ja, je
zult weer mijn kind zijn! Ach,
had moeder dezen dag kunnen be
leven! Dank, mijn God. dank, dat
Gij mijn kind hebt teruggevoerd.
Nu zal 'k mijn ouden dag niet-een
zaam en fconder vreugde slijten.
Dank, God, kostbaarder kerstge
schenk kondt Gij mij niet geven!"
Van verbazing sloeg ze de handen
in elkaar en moest met bewonde
ring haar ouden, anders zoo stillen
heer beschouwen, die als een be
steller met pakken beladen, de ka
mer binnensjokte, gevolgd door
twee loopjongens, van wie de eene
een reusachtigen kerstboom, de an
dere een merngte pakken en pakjes
droeg.
„Ja, dat heeft draad gekost, zoo
laat den kerstboom en al die ge
schenken machtig te worden," zei
de oude heer, nadat de jongens met
een flinke fooi vertrokken waren.
,,'t Heeft me wel veel geld gekost,
maar de jeugd is verkwistend en
ik word nog weer eens jong op mijn
ouden dag."
„Zal ik mijnheer thee inschenken?'
antwoordde Geertrui korzelig.
,,'t Hoeft niet, Geertrui, dank je!
Maar je moet hier blijven." ging hij
verder, toen de oude dienstbode den
rug draaide om heen te gaan. Je
moet vannacht een stuk van je slaap
opofferen. De kerstboom moet nog
versierd worden!"
„Maar meneer!" sputterde Geer
trui tegen.
„Nu Geertrui, doe maar 'ns wat
ik je zeg; 't zal je niet berouwen.
Morgenochtend zul je zien, hoe het
Kerstkind aan mij gedacht heeft.
Geertrui bleef.
Op den kerktoren sloeg de klok
één uur, toen ze klaar waren. De
Kerstboom stond in pronkgewaad,
behangen en beladen met linten en
ballen, vuurwerk en kaarsjes in alle
kleuren. Onder den kerstboom la
gen de geschenken uitgestald: klee-
ren, speel- en snoepgoed, lees- en
prentenboeken te kust en te keur.
Een kwart:er later was het licht
ir'tgedraaid, maar twee oogen kon
den den slaap niet vatten, de blijd
schap hield ze open.
Kerstmorgen zes uur. De Kerst
mis was juist uit, een donkere men-
schenstroom kwam uit de kerk
deuren. Geertrui, ik moet nog even
een boodschap doen, over een haif
uur ben ik weer terug, steek intus-
schen de kaarsjes aan!"
jaren in zijn hart begraven was.
Zachtkens neurieden zijn lippen.
Dan viel Angela met geroerde stern
in en haar kinderen zongen mee 't
lied, dat heden een tweevoudige be-
teekenis kreeg:
„Laat mij van U niet scheiden,
Haal aan, haal aan den band -
Der liefde tusschen beiden
En neem mijn hart tot pand!
Eja, Eja,
En neem mijn hart tot pand!
De afgodische vereerders van
Norman Valenta, die schier op de
knieën vielen toen men op den ope
ningsavond van het operaseizoen i
verklaarde, dat hij een der grootste
tenors der wereld was, zouden ver
wonderd opgekeken hebben, als z<j
hem den volgenden dag zien aan
bellen aan het Oude Mannen- en
Vrouwenhuis.
Eindelijk werd de deur openge
daan en een kleine oude non ging
op zijde, om den bezoeker binnen
te laten.
„Goeden morgen, zuster. Wilt ge
zoo goed zijn aan zuster Hildegar-
de te zeggen, dat ik haar gaarne
eens zou spreken?"
De zuster gele'dde den bezoeker
naar de ontvangkamer en verwij
derde zich langzaam.
De tenor haalde zijn schouders
op, toen hij een blik wierp op den
eenvoud van het vertrek, met zijn
armoedige meubeltjes en heldere
witte muren, welker witheid nog
meer uitkwam, door verschillende
ijselijk bonte prenten, waarmede men
ze had pogen te versieren. Onwille
keurig glimlachte Valenta ietwat
schamper. Het benauwde hem, die
aan de weelde der beste hotels ge
woon was, die voortdurend door de
hooge kringen bestormd werd, om
hunne gastvrijheid aan te nemen en
die tot gezellen had artisten, welke
wereldberoemd waren. Het is dus
niet te verwonderen, dat hij, na vijf
kaar en er DlonKcn tranen in ue
oogen van den grooten tenor. Nu
glimlachte hij niet minachtend, thans
speelde hij geen comedie. Het ge
laat der zuster veranderde niet. al
leen werd het nog een tintje Mee
ker, toen zij hare hand uit zijn for-
schen greep losmaakte.
„Wel, Janneman, wat een verras
sing!"
„Janneman! Hemelsche goedheid!
Als iemand u mij Janneman hoorde
noemen, zou het met mijn beroem
den naam heelemaal gedaan zijn. Ik
heet Norman Valenta, om u te die
nen!"
„Och, ja, ik was het totaal verge
ten. Maar waarom verandert ge Jan
Smith in Norman Valenta?"
„Door den drang der omstandig
heden, Kaatje. Ik zal mij door u
Janneman laten noemen, op voor
waarde, dat ik u Kaatje noem. Zóó
heb ik u gekend vóór ge dien aar-
digen sprookjesnaam aannaamt,
welken ge nu draagt. Verbeeld u
üaaroij geiukKig gevoeii." uat gaai
m'n verstand te boven!"
„Dat is de roeping, Jan. Wij kun
nen eenmaal oud en veriaten zijn.
Het is een Gode welgevallig werk
voor deze arme oude stakkers iets
te doen. Als onze nederige won:ng
Hem zeiven ontvangt, zal Hij dan
niet enkel komen met het doel, er
een nieuw Bethlehem van te ma
ken?"
„Wat kunt ge mooi preeken. Kaat
je! Als het soms in de familie zit,
geloof ik, dat ik m'n roeping ge
mist heb."
„Dat hoop ik niet. Uwe roeping is
een goed en degelijk leek te zijn
Hoe vindt ge onze kerken?"
Valenta lachte.
„Goed gezegd, zusje! Ge bedoelt
er mee: zijt ge 'n de Mis geweest?
Opcnhart:g bekend, neen. Ik ben
altijd op reis, steeds vermoeid, en
verleden Zondag heb ik schier den
geheelen dag geslapen."
„Maar ge gaat er toch wel eens
en de herders vonden het wicht.